Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Zelfportret als legkaart (1954)

Informatie terzijde

Titelpagina van Zelfportret als legkaart
Afbeelding van Zelfportret als legkaartToon afbeelding van titelpagina van Zelfportret als legkaart

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.00 MB)

XML (0.50 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

non-fictie/autobiografie-memoires


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Zelfportret als legkaart

(1954)–Hella S. Haasse–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 25]
[p. 25]

Drie

Wanneer ik het dieptelood van de herinnering neerlaat, wat peil ik dan? De werkelijkheid van een voorbije periode, een uur, een ogenblik uit het verleden? Geloof ik dat wat ik neerschrijf de waarheid is en niets dan de waarheid, weet ik wel zeker of ik niet, al schrijvende, ja misschien juist door dat bewuste schiften en rangschikken van het materiaal de waarheid rakelings voorbijgeschoten en zo beland ben in het gebied van de fictie? Ik kan protesteren, verklaren dat ik zo eerlijk mogelijk te werk ga, geen feit neerzet dat niet op eigen waarneming berust. En wat dan nog? Wat wil ik eigenlijk, een serie fotografieën? Beelden van hier en daar, nu en toen, natuurgetrouw en willekeurig, zonder ander doel dan het vasthouden van een seconde leven? Neen, ik zou met behulp van die momentopnamen iets willen reconstrueren van de grotere tijds- en groei-eenheden waar zij slechts onderdelen van zijn. Herinneringen, maar dan in geconcentreerde vorm. Fragmenten van een kindertijd en jeugd, schijnbaar realistisch weergegeven, maar die in wezen nog iets anders pogen uit te drukken dan de eenmaal zintuiglijk waargenomen werkelijkheid. Een plaatsbepaling misschien van de punten van waaruit innerlijke groei mogelijk en noodzakelijk was. Door keuze en vormgeving vind ik in de chaos misschien het grondpatroon, die ene voor mij bepalende figuur van altijd terugkerende problemen. Alles wat ik meemaak en nog mee zal maken, mijn leven lang: het waarneembaar worden in uiterlijke gebeurtenissen en innerlijke ervaringen van die persoonlijke problematiek. Onophoudelijk word ik geconfronteerd met hetzelfde, zij het misschien ook in steeds andere vorm, op een ander niveau. Eris geen

[pagina 26]
[p. 26]

rijping mogelijk voor ik het vraagstuk onder woorden gebracht, in formule voor mij gezien heb.

 

Jarenlang heb ik geleefd zonder aan vroeger te denken. Wanneer ik bij toeval in de geest vluchtig raakte aan het verleden, scheen het me toe dat ik veel, het meeste vergeten was. Ik had een gevoel van spijt, van schaamte en weemoed ook omdat ik die eenmaal zo intens doorleefde werkelijkheid van het kind-zijn niet had weten vast te houden. Nu ik bewust zoek naar beelden van vroeger, word ik eéń met wat er opwelt uit mezelf, ben ik weer daar en toen, en alles is hetzelfde gebleven. Ieder ogenblik uit het verleden met de daaraan verbonden gewaarwordingen en ervaringen bestaat nog en is toegankelijk. Er is niets veranderd. Ik ben ouder geworden en het gebied dat mijn bewustzijn bestrijkt, heeft zich uitgebreid. Als volwassen mens houd ik mij, gezien de eisen van de wereld waarin ik leven moet, vanzelf of noodgewongen op in bepaalde regionen. Het achterland verdween achter de horizon, maar het is bereikbaar gebleven. Het kind, het meisje dat ik geweest ben, leeft in mij. Het ‘ik’ heeft grotere expansiemogelijkheden, maar de samenstelling is niet veranderd.

 

Onze beste kansen om te rijpen naar een inzicht liggen in de herhaling. Er is geen mogelijkheid om verder te komen, voordat wij de onophoudelijkheid, de voortdurende wederkeer van alle dingen onder de zon hebben beseft en als noodzaak, als conditio sine qua non hebben aanvaard. Dit proces staat slechts schijnbaar buiten alle proporties in verhouding tot het physieke leven en de geestelijke bevattings-capaciteit van de mens. De mensheid als geheel voelt, denkt, wordt zich bewust in de enkeling, in ieder individu afzonderlijk. Zelfopvoeding, die strijd om de hygiëne en de zelfstandigheid van het denken, is de eerste en grootste sociale verplichting. Er bestaan daarbij geen andere hulpmiddelen dan de eigen uiterlijke en innerlijke werkelijkheid, die chaos van ervaringen, waarnemingen, indrukken. Geen overgave zonder voorbehoud aan die voor de hand liggende maar bedrieglijke ‘reële’ wereld, die wij met onze zintuigen waarnemen, evenmin een vlucht naar binnen, in de ivoren toren van idealen, illu-

[pagina 27]
[p. 27]

sies en abstracties, want ook die blijkt op den duur een uitermate onbevredigend verblijf. Er is maar één middel: helder zien de wisselwerking tussen die twee werelden van de mens, hun functie herkennen, zowel ten opzichte van elkaar als van datgene waar zij samen de toegangszône van vormen: de bewust-heid. In de baaierd wordt dan een patroon zichtbaar, de onophoudelijke terugkeer van bepaalde elementen, waarvan de aard en de volgorde voor het leven van het individu dat wij zelf zijn, essentieel blijken. Wij bevinden ons voortdurend in dezelfde of soortgelijke situaties (zij het ook ontstaan uit telkens weer andere omstandigheden), worden bij herhaling voor dezelfde keuze gesteld, met dezelfde problemen geconfronteerd, niet alleen in onze buiten- maar ook in onze binnenwereld. Wanneer men zich hiervan rekenschap gegeven heeft, volgt onherroepelijk de doorbraak: het begrip dat juist dit en niets anders ons lot is, het inzicht waarom, het besef van de noodzaak door een verticale groei te ontsnappen aan die kringloop-in-het-horizontale-vlak. Wat kan er, voor wie dit al is het maar in een flits, heeft ingezien, ter wereld ooit belangrijker zijn dan het beschermen en stimuleren van dat rijpingsproces in de mens; in zichzelf, in een ander, in ieder ander, in allen. Alleen in dit verband kan het ‘heb uw naaste lief gelijk uzelf’ volledig waar zijn, alleen langs deze weg wordt de begeerde éénheid een ervaring.

De verschillen en vooroordelen en misverstanden waar het ras, overtuiging, stand, bezit betreft, vallen terug op de plaats waar zij horen, aspecten van onze gebrekkige horizontale werkelijkheid: een leerschool voor wie oren heeft om te horen, ogen om te zien.

En dan? Mogen wij rekenen op een oplossing, een eindpunt van volmaakt evenwicht? Wanneer dit ergens bestaat, ligt het te enenmale buiten gezichtskring en bevattingsvermogen van de mens. Het is zinloos zich te verdiepen in speculaties betreffende een hemel, een paradijs, een Nirwana, die vrede buiten tijd en ruimte die men het absolute bewust-zijn zou kunnen noemen. Misschien heeft ons leven geen andere zin, geen ander doel, dan het ontdekken en ten uitvoer brengen van die verticale groei-beweging, een hart en ziel metamorfoserende daad, want immers dwars tegen de draad van de met onze op aardse realiteit ingestelde zintuigen waarneembare werkelijkheid

[pagina 28]
[p. 28]

in. Maar de paradox oefent van oudsher op de mens grote bekoring uit, schijnt in zijn raadselachtige tegenstrijdigheid het symbool van die op geen andere wijze te formuleren waarheid die achter alle dingen is. Dat wat uitzet en toch ineenkrimpt, dat wat oneindig groot en tevens oneindig klein is, de ‘werkelijkheid’ die slechts schijn is, en het onnoembare, onvoorstelbare, waaruit de enige waarachtige werkelijkheid bestaat, het begin dat einde betekent en omgekeerd, dat zijn de geheimen waar de Sphinx op broedt, en wat de mens betreft: yours for the asking.

 

De herhaling: het steeds weer-keren van dezelfde situaties, dezelfde momenten in de verhouding tot anderen, dezelfde gevoelstoestanden. De waarneembare innerlijke en uiterlijke werkelijkheid is slechts schijnbaar eindeloos gevarieerd. Beslissend is het ‘ik’ van waaruit waargenomen wordt. Evenmin als de flatgebouwen met hun ramen en balcons en antennes, de tuinen met hun schuttingen en spichtige struiken, ooit zullen wijken voor een ander, weidser vergezicht, wanneer ik mij niet verplaats van achter dit venster vandaan, evenmin als het geraas van af- en aanrijdende trams op straat, het piepen van de mussen, het geluid van kleden kloppen, plotseling zal veranderen in zeegeruis of het ritselen van boomkronen, wanneer ik hier blijf, midden in deze kamer van mij, in het hart van de stad, evenmin kan ik de monotonie, de kwelling van die onophoudelijke menselijke alledaagsheid, van reacties en instellingen die als waterdruppels op elkaar lijken, bezweren, verdragen, ja overwinnen, wanneer ik mij niet innerlijk verplaats, dwz wanneer ik niet groei. De waarnemingszintuigen waarover ik beschik, schijnen mij er van te willen overtuigen dat leven een horizontale beweging is, een opeenvolging van momenten in de tijd, een snoer waarvan de kralen chronologisch zijn gerangschikt tussen een begin- en een eindpunt. Wat blijft er, voor wie dit gelooft, na de vreugde-om-de-dynamiek-van-de-jeugd, anders over dan verbittering en, in het beste geval, weemoed, omdat er niets beklijft, omdat wij nooit werkelijk iets bereiken, nook iets kunnen bezitten van die wereld waar wij doorheen ijlen naar het ogenblik van onze dood. Om onszelf vrij te pleiten, om het onbegrijpelijke te kunnen verklaren,

[pagina 29]
[p. 29]

noemen wij dan ook de wereld ‘schijn’ en‘vluchtigheid’- alleen om te moeten ontdekken, dat wereld en leven, na die zogenaamde ontmaskering, niet draaglijker worden.

Er zijn momenten, dat het bestaan van een verticale beweging verblindende zekerheid is. Niet een leven in de tijd, met de tijd méé - tijd hier in de zin van een bepalende factor in de ervaring - maar leven lòs van die tijd, ondanks de tijd.

 

Dit vermoeden: dat er geen wezenlijker, belangrijker evolutie bestaat dan het groei-proces van de bewustwording, dat zich voltrekt in andere dimensies dan de door ons gewoonlijk waarneembare.

Het is naar de vervolmaking, de volkomenheid van de mens als harmonische eenheid van geest en vlees, dat wij streven in onze pogingen nieuwe dimensies toe te voegen aan die wij als reeds bestaand erkennen. Geloof, metaphysica, wetenschap, kunst, het zijn de immateriële vingers waarmee wij het onbekende rondom, buiten ons beperkte blikveld aftasten, op zoek naar een formule, een vorm, waarin die bewustzijnstoestand die alléén alle menselijke ervaring vermag af te ronden tot evenwicht voor een enkel ogenblik gestalte zal aannemen. In die bewustzijnstoestand zouden wij dan zo dicht als het de mens mogelijk is, genaderd zijn tot de werkelijkheid, die gelijk is aan de som van alle werkelijkheden.

Daarom: met volledige inzet van het ‘ik’ trachten te ontgroeien aan de beperkingen van een driedimensionale wereld en de consequenties daarvan: schijn-werkelijkheid.

Kan ik spreken van ‘Ik’? Was het niet Ibsen, die in Peer Gynt het wezen van de mens heeft vergeleken met een ui, de ene transparante huid over de andere heen, in laag boven laag? ‘Ik’ is ieder van deze schillen, en ‘Ik’ is de som van hen alle. Welke van deze lagen ken ik, kan ik kennen? Onophoudelijk reist mijn bewustzijn van de ene schil naar de andere, mijn oordeel over, mijn indrukken van water binnen en buiten mij is, worden bepaald door de laag waarin dat bewustzijn toevallig verblijf houdt.

 

In het geroezemoes van de werkdag betrap ik mijzelf herhaaldelijk

[pagina 30]
[p. 30]

op de vanouds bekende, mij vertrouwde vlucht-tactiek. De onlust om de disharmonie hoop ik kwijt te raken, of althans tijdelijk op te heffen, door het sluiten van een compromis: het contact met de onbevredigende werkelijkheid draaglijker te maken door het narcoticum der verbeelding.

Hoeveel uren van mijn leven heb ik zo doorgebracht, balancerend tussen twee soorten van half heid: niet in staat tot eerlijke overgave aan het gewone alledaagse natuurlijke bestaan, en evenmin tot de volledige afzijdigheid in een luchtkasteel, bovendien altijd van mening dat deze houding verdienstelijk was, de enig mogelijke voor een denkend mens met verantwoordelijkheidsgevoel, en dat die onlust om de nooit op te heffen tegenstelling, die innerlijke gespletenheid, als kwelling en tevens als genade (immers het beseffen van de situatie mocht als een soort bewust-wording gelden) aanvaard moest worden.

Hoe vaak heb ik het verloren evenwicht trachten te herstellen, hetzij door compensatie voor de breuk in mijn binnen-wereld te zoeken in louter op de buiten-wereld gerichte aandacht en actie, hetzij door het van buiten op mij aandringende onaangename op een afstand te houden achter een rookgordijn van dromen en fantasieën.

De werelden die ik beurtelings ontvlucht, zijn echter niet de werkelijkheid, maar projecties van duizend of meer verschillende ‘ik’-instellingen op het mij omringende, zowel binnen als buiten mij. Ook de - schijnbare - onverzoenlijkheid van die werelden bestaat alleen in mij. Mijn onlust is niet anders dan een gevolg van eigen onvermogen, onbegrip, en niet van een a priori gegeven tegenstelling.

Van tijd tot tijd beset ik, weerlicht-snel, iets van een mogelijke ware samenhang. Door mij vrij te maken van wat ik bij gebrek aan een beter woord mijn schijngestalten zal noemen: de vermommingen, de ‘stemmingen’ die ik geneigd ben voor ‘ik’ te houden, door die levende tot groei voorbeschikte kern te vinden, die mijn enige waarachtige individualiteit is (bij de grade van welke ik zowel Een als Al ben), alleen door die zelfwerkzaamheid kan ik hopen misschien eenmaal een onvertroebeld zicht te hebben. Daarmee schijnt mij dan een eerste stadium ingeluid: de erkenning dat de onlust inhaerent was aan verkeerd begrijpen van ‘ik’ en ‘werkelijkheid’, dat er voor dat tot groei bereid

[pagina 31]
[p. 31]

diepste zelf geen tegenstelling meer bestaat tussen geest en stof, binnen- en buitenwereld, ogenblik en eeuwigheid.

Door de schijn heen-zien: alles wat ik als mens kan waarnemen is een manifestatie van een Zijn dat zich alleen zo aan mij tonen kan. Mijn positte is bovendien bepaald door het feit dat ikzelf onafscheidelijk deel ben van dat Zijn. De werkelijkheid is niet te splitsen, zij is, zij bevat alles, en dat niet in eeuwige onbeweeglijkheid, maar in voortdurende wisselwerking en metamorphose.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken