Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Puk en Muk vliegen om de wereld (1979)

Informatie terzijde

Titelpagina van Puk en Muk vliegen om de wereld
Afbeelding van Puk en Muk vliegen om de wereldToon afbeelding van titelpagina van Puk en Muk vliegen om de wereld

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.67 MB)

XML (0.13 MB)

tekstbestand






Genre

jeugdliteratuur

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Puk en Muk vliegen om de wereld

(1979)–Jos Haens–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 23]
[p. 23]

Verrassingen in de lucht

Puk en Muk vliegen voorbij de regenwolken en zweven steeds hoger.

‘Ik vind dat het koud wordt’, zegt Muk. ‘Het lijkt wel of het hier vriest.’

‘Ja, laten we het raampje maar dichtdoen. We kunnen toch wel alles zien.’

Ze zweven naar een kleine wolk en opeens horen ze keiharde tikken op hun ballon.

‘Help! Ze gooien met stenen!’ roept Muk. En werkelijk, langs hun raampje zien ze witte stenen vallen, een hele bui ronde kiezelstenen.



illustratie

[pagina 24]
[p. 24]

Het ratelt op hun ballon maar gelukkig kan die er tegen. Puk en Muk kijken nog eens goed. Daar boven op een wolk zit een mannetje met een grote koffiemolen. Hij maalt en maalt, maar er komt geen koffie uit: het zijn niets dan ijsbolletjes. Het mannetje grijnst van onder zijn grote punthoed. Hij zwaait naar de ballonvaarders. Puk wacht even tot de bui over is, dan doet hij het raam open. Hu, wat is het hier koud!

‘Zeg meneer ijsblokje! Wij zitten niet in de koelkast, maar in een ballon. Een beetje voorzichtig alsjeblieft!’

‘Ik ben meneer ijsblokje niet. Meneer ijsblokje is een neef van mij. Ik ben Jan Hagelslag. Ik zag jullie aankomen en ik dacht, die zal ik eens verrassen. Weet je, ik houd ervan onverwacht te beginnen.’

‘Jan Hagelslag, heb jij misschien de weerkalender bij je? Wij willen hem graag hebben voor Batje de tovenaar.’

‘Ik? Een weerkalender? Nooit gezien. Die wil ik niet zien ook. Nee, dan is de pret eraf. Jan Hagelslag komt altijd onverwacht. Zo schijnt de zon op je huid, zo klettert de hagel tegen de ruit.’

Jan Hagelslag geeft nog eens een flinke ruk aan de zwengel van zijn hagelmolen. Hij raakt de ballon zó goed dat die helemaal omkantelt met Puk en Muk erin. Wat een toestand! Maar even plotseling is het weer afgelopen.

‘Ik vind hem helemaal niet aardig’, zegt Muk. ‘Als die ijsbolletjes op de aarde vallen, zijn ze nog keihard.’

‘Ja, en dan voel je ze wel flink in je gezicht of op je oren. Soms raken ze de bloemen zo hard, dat die er stuk van gaan.’

‘Hij kon beter koffie malen. Het is niet eens echte hagelslag ook.’

[pagina 25]
[p. 25]

‘En alweer geen weerkalender. We zullen verder moeten zoeken, Muk!’

De kleine ballon drijft verder in de grote ruimte, waar de zon en de wolken de baas zijn.

‘Ik heb het idee dat we opeens veel sneller gaan’, zegt Muk na een tijd. ‘Moet je zien met wat voor een gang de wolken voorbijstuiven!’

‘Het lijkt wel of we in een storm terechtkomen!’ roept Puk. ‘Zie je daar die wolk? Net een poort!’

De ballon wordt door de wind meegezogen naar een donkere opening in een zwarte wolk. Puk en Muk kijken angstig door het raampje. Ze zweven door de poort en opeens zijn ze midden in een grote zaal. Maar het is een zaal van wolkenmuren en met een plafond van ronde wolkenkussens. Rombom! ... Rombom!! ... Rombommelebom...

Puk en Muk horen het gedreun van een zware trom.

Ze kijken om zich heen en dan zien ze midden in het wolkenkasteel een reus op de grond zitten. Geweldig, wat een ruwe man is dat. Hij heeft een paar grote wilde ogen in zijn gezicht. Zijn piekhaar staat recht overeind en zijn ruwe baard lijkt wel een bos stro. Hij heeft een snor als twee borstels en boven zijn snor een grote neus, zo rood als een aardbei. Puk en Muk schrikken. Het zal toch niet reus Knolleneus zijn? Hier boven? Nee, dat kan niet!

De reus heeft voor zijn buik een dikke trom en in zijn hand een geweldige knots.

De ballon met Puk en Muk drijft onhoorbaar de zaal in. Rombom!... Rombom!... Weer heeft de reus op de trom geslagen dat het dreunt in de oren van de kabouters. Het geluid galmt na in de hoge wolkenzaal als een ontzettend donderend lawaai.

[pagina 26]
[p. 26]

‘Het is reus Knolleneus!’ jammert Muk. ‘Weet je nog dat we al zijn bieten moesten tellen!’

‘Nou en of! Ik zei nog: vijfmiljoen vijfhonderdvijfenvijftigduizend vijfhonderd vijfenvijftig. En toen zei jij: en nog een mandje vol! O, o, wat was Knolleneus kwaad!’

‘Zou dit Knolleneus zijn, denk je?’ vraagt Muk.

‘Nee, deze ziet er anders uit. Maar het lijkt mij toch een vreemd persoon. Wie slaat er nu op zo'n trommel?’

En dan opeens... een ruk! Stil hangt de ballon! Geen beweging meer!

Puk en Muk buigen zich uit hun raampje.

Oei! Oei! Wat zien ze? De reus heeft zijn vinger om het

illustratie

[pagina 27]
[p. 27]

handvat van de paraplu gehaakt en zo houdt hij de ballon vast. ‘Wat ... moet ... dat?’ brult de reus. Zijn zware stem galmt door de wolkenzaal: ‘a... oe... a...! a ... oe ... a...!’

Het is de echo die het geluid terugkaatst.

‘Och, lieve meneer trommelaar. Laat ons toch gaan! Wij zullen nooit meer hier komen! We kwamen hier echt per ongeluk door Jan Hagelslag!’

‘Ha! Ha! Trommelaar!’ En de echo herhaalt: Ome Laa! Ome Laa! Dan begint de reus te lachen dat de hele zaal davert en dreunt.

‘Ik ben de donderman! Zie je dat niet? Hoor je dat niet? Ik donder op mijn trom. Als ik donder op mijn trom, dondert alles in het rond.’

De echo herhaalt het gedonder van de donderman: rommele rommele rommelebom, bom, bom!

Puk en Muk moeten hun oren dichthouden van het lawaai. Opeens houdt de donderman zijn mond. Het is doodstil.

‘Zeg eens, wie zijn jullie?’ vraagt de donderman.

‘Wij zijn de kleine Puk en Muk, meneer, wij zijn maar heel kleine dwergjes.’ ‘En wij zijn heel lief, meneer.’ Dat zegt Muk er nog maar bij.

‘Wat willen jullie hier met die boterbal?’

‘Wij zoeken de weerkalender meneer, voor Batje de oude tovenaar.’

‘De weerkalender? De weerkalender? Die heeft sultan Tulband de Zesde. Wist je dat niet?’

‘Nee, dat wisten we niet. Waar is die sultan?’

‘Willen jullie dat graag weten, kleine kleuterpeuters?’

De donderman lacht dat het dreunt. Hij vindt zichzelf erg grappig.

[pagina 28]
[p. 28]

Puk denkt: ‘Als we weten waar die sultan uithangt, kan die donderman me nog meer vertellen!’

‘Als jullie mijn haar en mijn baard eens keurig netjes verzorgen, dan zal ik jullie vertellen waar je de sultan kunt vinden.’

Puk zegt: ‘Dat is goed meneer de donderman. Waar is de kam en waar is de schaar?’

‘Hier!’ dondert de reus en hij haalt een zeis en een hooihark voor de dag. Zelf neemt hij een roskam om zijn pruik te borstelen. Puk begint haast te gieren van het lachen. ‘Nou Muk, doe maar net of je gaat hooien in de wei achter ons huisje.’

‘Ik maai zijn haar rats-af!’ roept Muk. ‘Kort haar groeit het langst.’

Reus Donderman wacht met spanning af, hoe zijn haar er uit zal zien als hij onder het mes van deze kappers is geweest.

Muk begint de zeis te zwaaien. Puk begint in de baard te harken. Dat gaat allemaal heel goed. De haren van Donderman stuiven in het rond. Maar Muk is te ijverig. Hij geeft

illustratie

[pagina 29]
[p. 29]

een enorme aai met de zeis en raakt het topje van het oor van de donderman. De gevolgen zijn verschrikkelijk. Er zit een jaap van een snee in het oortopje, waar bloed uitkomt. Daar begint de donderman te brullen, te brullen. Hij loeit, hij gilt en krijst alles door elkaar. En de echo van de wolkenzaal herhaalt het geschreeuw eindeloos, zodat er één lange rollende donder door de lucht klinkt. De donderman brult maar door, ook al kan niemand hem verstaan:

‘Oefferaf! Oefferuit! Oefferoep! Brrweg! Potspoem!’ Het is een dondertaal die niemand kan leren. Toch weten Puk en Muk wel ongeveer wat de donderman op zijn hart heeft. Met zijn ruwe borstel veegt de donderman de arme Muk met één streek van zijn hoofd. Muk vliegt met zeis en al door de lucht. Puk heeft zijn hooihark al weggesmeten en komt zijn broertje te hulp. Snel pakt hij hem bij zijn arm en vlug, vlug, klimmen ze langs de paraplu hun ballon in. Gauw een duwtje en daar stijgt de ballon op. De donderman kijkt zijn twee kappers na. Hij ziet dat ze hem zullen ontsnappen en hij begint vreselijke scheldwoorden te donderen. ‘Roempelstoppers! Knoelelobbers! Voeremoeremoetekezen!’



illustratie

[pagina 30]
[p. 30]


illustratie

En meer van dat fraais.

Puk en Muk zijn al uit de wolkenzaal weggezweefd, maar achter zich horen ze nog steeds het rommelend gedonder van de donderman.

‘Zo erg heb ik het nog nooit horen donderen’, zucht Muk.

‘Ik wilde helemaal niet het topje van zijn oor raken. Maar zijn oren steken ook zover naar buiten.’

‘Het was maar net op het nippertje. En we hebben nog steeds de weerkalender niet. Gelukkig weten we nu dat de sultan hem heeft. Maar ik weet van geen sultan. We zullen weer verder moet zoeken, Muk!’



illustratie


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken