Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het landgoed Solitudo (1959)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het landgoed Solitudo
Afbeelding van Het landgoed SolitudoToon afbeelding van titelpagina van Het landgoed Solitudo

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.20 MB)

ebook (3.06 MB)

XML (0.46 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het landgoed Solitudo

(1959)–Paul Haimon–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

3

In de muziek die moeder speelt klinkt onverdeeld verlangen naar het landgoed. De piano is niet meer een toverdoos vol noten, er woont een groenige faun in die lacht en hikt als een zalige. De kleine kamer is gestreept van geuren, achter het raam staat een stil groen meer. Nog een dikke klank, als een zon, siddert na uit haar handen, haar mond heeft gehuiverd.

Zij staat midden uit de rijke bosgeluiden op, de piano is nog nooit zo mooi geweest als deze morgen. Zij zwaait Elza in een wijde werveling, als een aureool van geluk, rond zich heen. Aan tafel, 's middags, staat tussen de kristallen roemers een bosje rozen, ik denk: dat bosje is uit de muziek van de piano geboren.

 

Johannes ligt die middag onafgebroken boven in het raam, hij zegt dat hij een afspraak heeft die op zich laat wachten. Ik weet dat hij het rijtuig met een opwindende nieuwsgierigheid tegemoet ziet. Eindelijk is het, nog

[pagina 133]
[p. 133]

onverwacht, voor het huis. Vader heeft zijn laarzen nog zo schoon of ze in het rijtuig door het park en langs het moeras zijn gereden. Voor ons is de notaris nu de machtige. Wanneer zij in de salon zitten, kijkt hij opeens naar moeders handen en wordt nerveus als heeft hij op juwelen gekeken die zelfs hij niet betalen kan. Ook Johannes valt het op dat de notaris daarop snel tot zakelijke beslissingen wil komen. Het is als vreest hij dat vader nog meer op hem zal winnen met die vrouw naast zich. We zien hem nog eenmaal opkijken, van de een naar de ander, als wil hij hun verbondenheid meten, hun liefde, hun hartstocht, en juist op dat ogenblik kijken zij naar elkaar met een blik die niets meer verhult. Hij neemt plotseling afscheid. ‘De rest zullen we schriftelijk regelen op ons kantoor,’ zegt hij, hij bekijkt moeder met een vreemde, vragende blik eer hij zich resoluut naar de deur begeeft.

In de straat gaan weer de gordijntjes opzij wanneer het rijtuig voorbij schuift, langzaam of er een koning in zit, en de verspiedsters schijnen te weifelen om een keuze te maken tussen de vragen: ‘gaan ze failliet?’ of ‘zijn ze zo rijk?’ Vader trekt zich in zijn kamer terug en Johannes heeft als door de muren heen gezien dat hij cijfers zit te stapelen. Kristie wordt er bleek van. Ik trek haar bij me en fluister: ‘Je moest nu als Mozes blíjven bidden.’ ‘Ik wil het doen als jullie mij steunen maar ik zou niet hier kunnen achterblijven en jullie alleen laten gaan.’ Diep in de nacht is er nog geen nieuws uit het kabinet van vader, maar Johannes knijpt mij in de bovenarm en stelt mij enige directe vragen. Nu híj gelooft dat wij er komen zullen, weet ik dat het reeds beslist is, maar toch maak ik de antwoorden zo mooi mogelijk.

‘Staan er eiken in het bos die in het najaar rode bladeren dragen?’

‘Er is een heel eikenbos, met alle kleuren van de herfst.’

[pagina 134]
[p. 134]

‘En struiken waar katjes aan komen in het voorjaar?’

‘O ja, elzestruiken langs de hele moeraskant en tamme kastanjes, en hazelnoten zoveel dat je al je tanden stuk kunt bijten.’

‘En duiven?’

‘Mooie duiven zoals je ze op schilderijen ziet en donkere, vet als hoenders.’

‘Genoeg,’ zegt hij. ‘Ik zal het toch goedvinden en mij daarmee zelf mijn geld verdienen, want nu zal er voor ons niets meer overschieten. Jij mag, als je ook geld wil hebben, mij helpen de duiven te vangen en je kunt katjes snijen en in bosjes binden in het voorjaar en eikebladeren in de herfst. Ik zal mij nu al met een bloemist verstaan die de hoogste prijs geeft.’ Het lijkt ook dat hij aan een droom bezig is, een die niet uit maanlicht losgeweekt wordt maar die opgroeit uit getallen.

De volgende dag doet moeder het verhaal alsof ze het zelf helemaal beleefd heeft, het is weer of zij aan de piano zit te spelen: lange en korte klanken stijgen uit de toverdoos van haar ziel; haar gehoor is ademloos.

De notaris had vader eerst nog eens door het landgoed laten gaan in gezelschap van zijn praatzieke knecht, die het rijtuig door alle binnenpaden laveerde. Van de notaris had hij opdracht vader niet te beïnvloeden, maar eenmaal binnen het domein kwam de slavenziel tegen zijn heer in opstand; hij maakte het vader zo erg tegen dat hij boos opzet bij de notaris vermoedde. ‘Gunt hij het ons niet? Moet die boer het krijgen voor zijn koeien? Zij kunnen overal vreten,’ riep vader en daarop kwam de knecht voorgoed los.

‘Veel moeras, meneer. Gaat altijd verder. Ruïne van maken. Dorpsschoolmeester boekje laten schrijven. ‘Venus en Adonis’. Foto's van vroegere lui in zetten. Wordt gekocht meneer, als het duur is.’

‘Je bent een olijkerd, geloof ik. Wat is er aan de hand

[pagina 135]
[p. 135]

met die vroegere bewoners?’

‘Liepen als Adam en Eva in de maneschijn, meneer. Tot stenen uit de bomen vielen. Moeras gebleven. Gevaarlijk moeras, wil u waarschuwen. Niet verdrinken, verzuipen.’

‘Hou op, koetsier, of je dwingt mij het te kopen!’

‘Is bedoeling van de baas, meneer. Minister moest liever een spoordijk doortrekken. Bracht nog geld op. Staat kan niet failliet. Wij betalen, meneer.’ Vader bekeek de boerderij waar de knecht hem zo dicht mogelijk aan voorbij voerde.

‘En die. Waarom kocht die het niet?’ De knecht keek hem guitig in de ogen.

‘Wacht tot bliksem inslaat. Donderroede weggebroken. Wij drie nieuwe geplaatst. Laat koeien doorbreken. Slechte afrastering. Veel last veroorzaken. Boeren overal hetzelfde, meneer.’ Moeder vertelt alles letterlijk en wij lachen om de knecht alsof hij een man is uit een vertelsel. Johannes tekent sommige uitlatingen op. Na de rondrit kwam vader bij de notaris terug, bezeten van de wil iets te doen wat hem zelf en iedereen zou verbluffen. ‘Ik neem het, notaris. Begin te cijferen. Het moeras moet cadeau. Die beek is geld waard maar ik geef er niets voor. Het huis zal elke vrouw te duur vinden als ze er nog geld bij krijgt.’

‘U lijkt me geen slecht zakenman, de Roveren. Ik wilde dat huis echter als een present aan mevrouw aanbieden. Maak het niet minder waard dan het is: een landhuis.’ Ik zie een plotselinge huiver om Kristie's schouders en hoor haar slikken. Zonder dat Johannes het kan horen zeg ik: ‘Jíj kunt bidden!’

Bij de bomen is de notaris pas gaan rekenen, hij raakte steeds meer in vervoering over de bomen die prachtig hout aanzetten. ‘Goed hout, de Roveren. Beste bosgrond meneer.’ Ik zie Johannes glanzen. ‘Met zoiets als

[pagina 136]
[p. 136]

eigendom behoef je in geen geval zorg te hebben voor je oude dag.’ En terwijl hij op de basten sloeg als een boer op de dijen van een beest dat hij moet verkopen, zei hij: ‘U moet er nu en dan eens doorheen lopen, als u het hebt. Zal u goed doen!’

Moeder houdt even op met haar vertelsel alsof zij ook gehijgd heeft en weer op adem moet komen. Misschien heeft ze nu wel iets gefantaseerd, denk ik. Zelfs Johannes heeft zijn potlood even van het papier gehaald en kijkt door het raam naar buiten. De wereld is rond ons groot en ontstuimig. Het is natuurlijk niet waar wat moeder ons vertelt, maar het is heerlijk.

En nu vertelt moeder ons de geschiedenis van het paard, waardoor alles nog onwerkelijker wordt. Johannes heeft nu zijn potlood neergelegd en het is of hij ieder woord over Ma-Joie proeft met een lange tong. Fluisterend zoals zij in haar vertellingen pleegt te doen wanneer zij zelf ontroerd is, spreekt moeder de naam uit van het zwarte toverpaard. In onze verbeelding krijgt het gouden ogen. De straat voor ons, waar het geweest is, kleurt ervan, het is als zien we een feest met vlaggen waarvan je de betekenis niet weet. We zien het paard denken. Het zet de haren, de verstandige oren recht en heft zijn rechterpoot op. Het hinnikt als een oude man. Als moeder iets van dat geluid imiteert, schreeuwt Elza van plezier. ‘Sstt,’ bitst Johannes alsof wij aan een séance bezig zijn. Moeder vertelt verder. Ook over wat vader tijdens zijn zwarte ontroering gedaan heeft. Hij sloeg zijn arm om de hals met de dichte, zwarte krulharen en fluisterde Ma-Joie in het oor: ‘Je cherche une joie immense, mais pas pour moi, Ma-Joie.’ Het paard rilde driftig en schudde in het tuig. Het ging naast het hek staan waar vader gemakkelijk op hem kon springen en terwijl hij zijn laarzen rond de gespannen buik klemde, reden zij weg. Ma-Joie toonde vader de hermitage en paraplubomen. En

[pagina 137]
[p. 137]

van tien zijden het domein zelf. Door een wisseling van kleuren reden zij voorbij het machtige moeras, waarin nog iets van het voorjaar bewoog. Ma-Joie sloeg vuur uit een steen toen ze terugkwamen en de knecht keek met betraande ogen toe, hoe het over heel zijn huid transpireerde.

‘Een wonderdier, meneer. Zegt dat u moet kopen. Ma-Joie gehoorzamen. Meent het goed, meneer. Beter dan de vrouwen en onze regering. Denken aan zichzelf als ze over anderen spreken.’ Aldus, bijna woordelijk, heeft moeder ons het bezoek van vader oververteld. Voor Kristie is het park reeds geopend; Elza en Johannes zijn nog met het paard verbonden, iets heel merkwaardigs bij Johannes; en ik denk aan muziek van Claude Debussy, en aan Rilke. Wanneer moeder nog, als geldt het een noot aan de voet van het verhaal, rept over een verstekeling die achter de haag had afgeluisterd, de jongen van de boer, die zijn hele familie buiten riep toen ze heengingen, kijkt Johannes op. Met zijn potlood in de hand, alsof hij het berekend heeft, zegt hij: ‘Hier is door de notaris heel handig en slim gespeeld.’

‘Kan Ma-Joie goud niezen?’ vraagt Elza. Johannes knikt haar toe.

‘Op de grote hoop van notaris Herzberger,’ zegt hij bits. Ik zie dat Kristie glimlacht en de naam van het paard fluistert, alsof zij hem met haar lippen omhelst. Ook zij heeft van het ogenblik dat de naam Ma-Joie verscheen, net als Elza en ik, schrijlings over de stoel gezeten. Opeens merken we het allemaal tegelijk op en beginnen vrolijk te lachen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken