Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het landgoed Solitudo (1959)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het landgoed Solitudo
Afbeelding van Het landgoed SolitudoToon afbeelding van titelpagina van Het landgoed Solitudo

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.20 MB)

ebook (3.06 MB)

XML (0.46 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het landgoed Solitudo

(1959)–Paul Haimon–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

9

Zebedeus blijkt heel handig met het inhangen van deuren en blinden. Wat verloren is spoort hij dadelijk op, al moet hij het vinden in de vijver; zodoende krijgt het huis spoedig weer zijn gezicht terug. Hij gaat slapen in de torenkamer, van waaruit we over de donzige bomen heen tot in het dorp kunnen kijken. Een groot wit huis ligt ervoor, dat met zijn vele ramen naar ons op de loer schijnt te liggen. Zebedeus vertelt dat daarin de dokter woont, bij wie je aan je dood eindje komt. Achter de boomgaard van onze buurman vloeit een golving in de aardkorst dalvormig weg in een diepe blauwe kleur, daar ligt Niets, zegt onze helper. Het moeras is een samenvloeiing van vage tinten grijs, bruin en groen; als de zon erop schijnt, wordt het goudbrons met witte lichtplekken ertussen, een donkere wolk van vogels komt eruit aandrijven en nestelt zich in de parkbomen. Johannes en Zebe slepen een grote dode hond van de zolder naar de ingang van het park. Dat is Wawa, legt Johannes uit, hij heeft een instrument in zijn keel waardoor hij de uren kan blaffen. Als zij hem hebben opgesteld, blijkt hij vol stofte zitten, Zebedeus begint hem door elkaar te rammelen en op de rug te kloppen. Ze proberen het raderwerk, en zetten hem met de kop naar het dorp, ze laten hem proefblaffen; er komt een rochelend geluid als van een versleten wekker uit het karkas. De hond wordt opnieuw betast, schoon gemaakt, Zebedeus steekt zijn vingers in de metalen ingewanden en plotseling springt het levenloze dier zeven

[pagina 174]
[p. 174]

maal naar voren, en telkens blaft hij een slag als een schot waar we iedere keer van schrikken. Het is of een donderbus heeft geknald in een kersenbongerd. Deze heftige waarschuwingsseinen uit Wawa's gepolitoerde keel maken Zebedeus in onze ogen tot een tovenaar. Hij klopt Wawa in de hals en spreekt hem toe met troetelwoordjes die wij niet verstaan. Ook ik begin Zebedeus te vereren. Straks haalt hij misschien nog een tafeltjedek-je uit de remise of gaat hij als een oude ezel goud niezen. Had hij zich bij onze aankomst niet als een knuppel-uit-de-zak gepresenteerd? Alleen vader blijkt hem niet te vertrouwen, hij meent dat de notaris hem op het kasteel heeft achtergelaten om ons te bespieden, moeder echter is enthousiast. Zij vinden er weer een aanleiding in tot een kibbelpartijtje, dat tenslotte in hun gebruikelijke dialoog zonder woorden eindigt. ‘Zebedeus is aan het huis verkleefd, Thomas. Je mag hem niet wegsturen. We moeten eindelijk wat meer dankbaarheid tonen jegens onze weldoeners.’

‘Waaraan weten we dat hij de waarheid zegt?’ vraagt vader.

‘Je kunt het ruiken, Thomas, hij ruikt naar bos en lover. Notaris Herzberger heeft het nu eenmaal goed op je staan en je meteen aan een factotum geholpen.’

‘Zijn presentjes bevallen me niet. Hij heeft zijn oppasser hier neergezet. Ik ben bang, dat we in een vuil zaakje zijn getrapt, Martha.’

‘Ook Zebedeus is de wereld ontvlucht, Thomas. Misschien heeft hij er nog meer redenen voor dan wij.’ ‘Laat hij dan in ieder geval zijn plaats weten. Ik wil geen pottekijker, Martha. Waarom zijn wij anders de erkertjes-straat ontlopen?’

‘Om samen te zijn. Kom, Thomas! Ik wil gevangen zitten in je paradijs!’ Zij vlucht het park binnen en hij verdwijnt samen met haar, twee onafscheidelijke geliefden

[pagina 175]
[p. 175]

die hun thuis hebben gevonden en geen andere binding meer kennen dan die van hun eenheid. Het is de eerste keer van een onafzienbare reeks waarin zij, als elkaar verblindende sterren, door een onontdekt heelal zwerven.

Aan de vijver is de kastanje een goudgele kandelaber, de weerschijn vloeit in het water een metalen damp. Aan de kanten is het water dieppaars. In de verte bast Wawa drie holle slagen en kinderen rennen er vandoor als door de bliksem achtervolgd.

 

Kristie en ik zijn de eersten die een bezoek aan het dorp brengen, we moeten vragen hoe de melkbezorging is geregeld en hoe laat de missen beginnen. Als we er op onze fietsen naartoe rijden lonkt het dorp naar ons door de lange gouden oogharen van zijn zonnebloemen en door de donkere ogen van de appelplukkers, die hun handen als scharen tussen de takken laten grijpen. We rijden het eerst naar de vijverkom, en terwijl wij daar omheen draaien, kijkend naar de weerspiegeling van de kleine kerktoren, vallen van boven de bronzen tonen uit de klokken alweer op ons aan. Kristie raadt hun bedoeling en wil dat we eerst de kerk bezoeken, daar zullen de diensten wel op een briefje zijn te vinden, meent zij. Er hangt niets van die aard, maar zij is om ik weet niet wat diep geroerd en zegt luidop ‘oh, o’ als we binnen zijn, ze bidt zonder dat ze de handen vouwt. Haar lichaam rilt, haar lippen zijn vochtig. Er hangt een reuk van drogende plavuizen, uit een der glasvensters met onbekende heiligen valt een dieprood licht en Kristie knielt op een bleke steen terwijl ze de handen voor haar gezicht houdt. Het rood is als een wonderbare vlam om haar heen. Langzaam als een communiekind staat ze op, zij verlaat de kerk alsof er iets met haar gebeurd is en ik durf niet te vragen wat. Tussen de oude grafzerken

[pagina 176]
[p. 176]

staat de pastoor met een zwart brevier in zijn handen die een gulden glans hebben. Wanneer wij hem voorbijgaan, gebaart hij te lezen en daarom klampen we voor onze inlichtingen liever een oude vrouw aan, die juist uit de smidse is gekomen. Dsjing, dsjing gaat het daar, altijd maar door, dsjie, dsjie doet de vrouw en haar lippen, bleek en smal, breken opeens uit de doorgroefde rots van haar gezicht. In ruil voor haar weetjes omtrent de mistijden en de adressen van boeren die aan huis melk verkopen, moeten we een hele voorraad intimiteiten over onze familie aan haar uitleveren. Ze vraagt waar we wonen, hoe we heten en waar we vandaan komen, ze wil weten hoe oud moeder is, hoe vader aan het adres van het landgoed is gekomen en met welke notaris hij heeft onderhandeld. Ze vraagt of we dokter Doodeneind voor dokter zullen nemen en of we samen met de notaris ook zijn klerk op bezoek hebben gehad. We voelen ons droog worden van de bekentenissen, die ze ons listig ontfutselt; als ze ons eindelijk loslaat, staat de pastoor op het kerkhof naar ons te kijken en schudt het hoofd.

 

‘Het wordt steeds minder op de kastelen,’ hoor ik achter een binnenpaadje zeggen, als we, de vroege zondagmorgen, voor vader en moeder uit, naar de kerk lopen. ‘Je kunt op onze jonkmannen ook al geen staat meer maken, als het op mensenkennis aankomt.’ Dat slaat op ons, weten we meteen, maar die mening gaan de dorpelingen dadelijk al herzien, wanneer vader en moeder hun voorbij zijn. De mannen die bij de kerk bijeen staan te roken, nemen hun pijp uit de mond, ze haasten zich hun hoed te lichten en komen naar voren of er een trouwpartij is. Eindelijk zien ze een mooie vrouw in hun nabijheid die hen vriendelijk bejegent en, tevreden omdat de wereld toch nog iets gelukkig-makends

[pagina 177]
[p. 177]

schijnt te hebben, kloppen ze hun pijpen leeg tegen de schoenen, blazen er nog eens in en komen achter ons aan de kerk binnen. De pastoor staat op vader en moeder te wachten.

‘U hoeft niet te blijven staan. Ik heb vooraan een paar stoelen voor u vrij,’ verwelkomt hij hen, moeder maakt het verlegen. Mummelend staan een paar oude besjes recht en knikken ons toe, ze bekijken vader en moeder alsof een paar van hun gekleurde heiligenbeelden plotseling levend zijn geworden. De jonge meisjes in saaie lange kleren vertellen elkaar dat ‘zij’ oorhangertjes draagt en dat haar rokken tamelijk kort zijn, en dat ze zich toch wel opgemaakt zal hebben. Na de mis is er buiten iets als een erewacht van groetende onbekenden, moeder en vader gaan er buigend tussendoor.

‘Je hebt een beste beurt gemaakt, liefste. De pastoor zal propaganda uit je slaan. Mooi en vroom, dat is erg zeldzaam. Je zult zijn congregatie gauw moeten presideren,’ plaagt vader.

‘Heb jij de jonkmannen gezien, Thomas?’

‘Te oordelen naar de blikken die zij op jou sloegen, waren het er allemaal.’

‘Ze vereren jou, Thomas.’

‘Nu waardeer je hen echt te weinig, liefste. Eerst toen ze jou ontdekten, hebben ze ons voor hun landgoed waardig gekeurd.’

‘Heb ik mij dwaas aangesteld in de kerk, Thomas? Ik wilde niet de heilige spelen. Ik was alleen erg, erg gelukkig en heel dankbaar.’

Wat de harde boerinnen nu ook over ons gaan vertellen, dit zijn de enige woorden, die op dit uur weergeven wat ons beroert; ook Kristie, Elza en ik zijn zo gestemd. Een specht heeft zijn scherpe pootjes tegen een groene es geklampt. De donkere duiven zitten in de bomen naast de weg op ons te wachten en knipperen even met

[pagina 178]
[p. 178]

hun kleine kraaloogjes. De hemel zet een hoge blauwe stolp van mooi weer om ons heen. We zijn thuis in onze heerlijkheid.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken