Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Lentestorm (1947)

Informatie terzijde

Titelpagina van Lentestorm
Afbeelding van LentestormToon afbeelding van titelpagina van Lentestorm

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.14 MB)

ebook (4.05 MB)

XML (0.60 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Lentestorm

(1947)–Paul Haimon–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 81]
[p. 81]


illustratie

Elfde hoofdstuk

De hemel was geschokt door dat geweldige noodweer. De lucht bleef er drie dagen van in de war, het leek dat de bliksem en de donder wolken verwekt hadden, genoeg om vele hemelen te bedekken. Beneden liep het water aan alle kanten, het vormde greppels en slooten door de velden waar de grond te hard en te droog geworden was, het stiet groote korenhoopen in elkaar, weekte de kern van de hoopen, die nog staan bleven. Boven leek het bijwijlen of de zwaarste wolken in een woest tournooi toornig draaien kwamen naar de Diepte om er met een luid gebrul over leeg te bruisen en groote onlosbare watermassa's worstelden naar beneden. Den derden dag woelde de zon er tegen aan, maar zij moest er achter blijven als een wassen maan, een bleek gezicht, dat bedremmeld achter de vensters kijkt. Later gleed zij langs rijke sluiers en witte nevels over de velden, en vormde er groote lichte hallen naast donkere en ging dan weer geheel verdwijnen. Ze kwam iets sterker terug 's anderendaags en deed het omgeploegde land rillen in de blanke helderheid, waarin de boeren het groenzaad konden strooien. Drogen wilde het echter niet en later lag het land weer donker onder traag ruizelenden zever-regen. Dit naargeestige druilen duurde ettelijke dagen. Alles trok naar de Diepte, wijl het daar het laagst lag. Maar om den top van den Vrouwenberg lag een kroon van helderheid; daardoor kreeg het gewas, dat in de Diepte nog geheel op het veld stond, veel kiemkracht, zoodat men het naderend bederf

[pagina 82]
[p. 82]

zag aankomen. Als men dacht: nu zal zij overwinnen, de zomerzon, dan groeide de hemel 's middags weer met wolken dicht en lag de aarde als een groot moeras, zoodat men geen hoop op beter weer meer durfde te koesteren uit vrees opnieuw bedrogen te worden.

Op een morgen kwam door den regen een jongen naar de Diepte, dien men niet kende. Hij zei traag en verlegen: de oude man zou niet meer kunnen maaien, zij hadden hem gister begraven. Machteld liet het den jongen nog eenmaal zeggen en toen dacht zij weenend aan dat oude beeld, dat zoo over Orbans koren had gebogen en er plezier in had gehad het te kunnen afslaan. Zij had gedacht, dat Orban hem had moeten zien, dien man. Hij leek te zijn uit een grooter leven, een eeuwige kracht, die niet behoeft te sterven. Zij liep naar waar haar schoonvader lag, en dacht er niet aan, dat de jongen misschien om het geld kwam, dat de maaier had verdiend.

Reinier van den Branden was na twee dagen, waarin men voor zijn dood had gevreesd, weer bijgekomen. Den derden dag ademde hij zelfs rustig met alleen scherpe stoornis nu en dan. Als Machteld hem de hand nam, voelde naar den gang van het bloed, bespeurde zij ook daarin een rustiger loop. Doch nooit lang bleef zij bij hem, zij moest het niet doen voor haar moeder, die dat van haar niet verdroeg. Er was nog steeds oneenigheid tusschen vrouw Van den Branden en haar. Er was iets nog niet opgeklaard tusschen haar vrouwelijke, afgunstige wezens, maar Machteld ging thans iets vrijer binnen in Reiniers rustvertrek, omdat zij voor hem een boodschap brengen moest over het heengaan van den man. Hij lag in het pronkbed, Reinier van den Branden, het had een welig bewerkten troonhemel, waarvan de stofbekleeding nochtans was weggenomen. Godelieve had het zoo gewild en daar lag hij deftig ofschoon hij daar niet om gaf.

Hij had nu een roodwordend gelaat. De kamer was deelachtig aan zijn ademgang, die men hoorde bij het deuropenen. Vanuit zijn bed hoorde hij Machteld aan haar stap en meteen richtten zijn oogen zich naar haar, zij vroegen naar iets over het weer, naar iets naders over den oogst, een goed gezegde over het veld. Het waren andere oogen dan die van Orban, die daar naar haar keken; zwarter waren

[pagina 83]
[p. 83]

zij, zulke als die van Walter; Orban had milde, rijke oogenlichten. Machteld durfde haar stem niet goed roeren, en zij luisterden even samen naar de regendroppen die nog van het dak lekten. Toen zei ze het van den maaier, dat hij begraven was, hij zou nu niet meer kunnen terugkomen. Op haar gezegde rees Reinier op, hij wrikte de oogen beter open, dat hij ook nog zien kon misschien, wat daar tegen hem gezegd werd: De maaier was dood, die sterke man, die rapper sloeg dan hij! Hij was nog niet betaald. Hij dacht er nog een beetje over na, over die negen-en-zeventig jaren waarmee hij nog maaien kon en waarin hij nu gestorven was als had hij zichzelf weg gegeven.

‘Er moest er zeker een geofferd worden voor ons land. Orban zal nu wel terugkomen, meisje, nu de Diepte weer een offer gebracht heeft. Het zal nu wel weer een tijd goed gaan, geloof mij.’

Machteld geloofde ook zoo iets, zij dacht misschien nog met te veel vreugde er aan, dat deze man kon gevallen zijn in plaats van Orban. Hij, die den dood reeds verwachtte, die er al langen tijd mee bekend was, zou graag rust hebben. Het was goed, dat de oude maaier Orban of Reinier vervangen had in hun werk en ook nog in hun dood.

‘Maar sterk was hij toch, sterker dan jij en ik, die van tachtig jaar nog een veld neersloeg,’ sprak Reinier weer. ‘Geef voor hem het loon, dochter, of hij vijf-en-twintig was en een mis voor de rust zijner ziel.’ Dan moest de jonge vrouw het geld nemen uit de kast en Reinier telde het nog eens of het genoeg was, het was meer dan hij ooit aan een maaier had gegeven. Machteld scheen het, dat die oude maaier als een veldheer was geweest, die eerst, alleen, een heel leger had neergeslagen, voordat hij het leven opgaf en ze zei bij zichzelf, dat zij hem zich altijd zou blijven herinneren en dat ze er Orban van vertellen zou.

Hij die voor Orban was geofferd.

De jongen was al verdwenen, toen zij met het geld kwam. Zij had hem moeten zeggen, dat hij wachten zou, och ja. Het was maar een schuchter bedeesd kind, dat men gestuurd had en zij kreeg veel medelijden. Minstens om den langen man een graf te koopen kon men het geld noodig hebben en hoe moest zij nu zoeken waar de man vandaan is gekomen. Zij draagt het geld mee en kijkt naar de huisjes, die

[pagina 84]
[p. 84]

ver weg tegen den einder duiken. Daar wellicht weet men van den man, overreedt zij zich, en als zij ver is geloopen, denkt zij, dat zij het ook aan den pastoor kon geven, die zielemissen zou willen lezen. Maar langs den weg vindt zij daarna het verschrompeld kereltje eenzaam tegen een berm zitten. Het waagde 't niet thuis te komen zonder het door grootvader verdiende geld mee te brengen.

Machteld gaf de papieren stukken, waarmee men heden betaalde en toen de jongen haar aankeek en de papieren in de hand hield, voelde ze dat ze den maaier bedroog door dit te geven. Ze wist dat het geen geld was maar bedrog, dat het op den dag, dat Orban terugkwam, niets meer zou zijn dan vunzige rommel.

In Stein woonde het jongetje, vertelde hij haar toen zij heenging en zij keek naar waar zij wat roode daken getroepeld zag. Er waren in dat dorp altijd veel maaiers en men was er taai en sterk. Maar ze kon Stein toch niet vinden en ging naar huis, weemoedig omdat ze weer alleen aan Orban dacht.

Het regende nog vele dagen en kwam de zon al, dan was zij een witte nevelvlek, te zwak om iets goeds uit te richten. Op een middag schoten echter ineens witzilveren vliezen neer en het licht woelde er tusschen als was er een groot vischdier, dat geheime sluiers van vruchtbaarheid maakte. Groenige stroomen welden los en toen het genoeg in licht en donker op en neer was gegaan, rees een klare lucht, en een schoone zonnehemel ging op een avond staan tegen het Westen. Klaar, stil, als een goudglanzige bloem ontlook de zonneplant uit de natte aarde, en nu roerde ook geen wolkje meer, morgen zou het schoon weer zijn.

Het was het einde van Oogstmaand. De boomen stonden rijk te trillen op den morgen na dien blijden avond en eenige vogels riepen al weer. Ook ontwaakte nog bloemkruid overal, het groen was tierig, het gras stond rijk als in het voorjaar.

 

De hoeve ziet er nog uit zooals vroeger, maar misschien is er met de menschen wel iets gebeurd, dat hen intusschen iets heeft veranderd. Zij denken ieder ergens anders aan, elk van deze menschen heeft schijnbaar een eigen verdriet en vrees. Men ziet ze soms naar buiten kijken, naar het veld,

[pagina 85]
[p. 85]

naar de zijde van den weg, die van de baan rechtstreeks hierheen leidt. Wie zou het ongeluk kunnen tegen houden dat daarbuiten op het land is geschied?

‘Reinier moet niet naar 't veld gaan,’ peinst een van hen. ‘Hij mag zijn hart niet zoo aan dat veld hechten. Hij moet eerst beter worden, hij moet eerst het kind zien, het kind.’ En deze spreekt graag over dat wat in haar liefde geschieden gaat.

‘Orban moet nu maar niet terugkomen,’ denkt een tweede, ‘het zou hem zeer doen, nadat hij met gevaar voor zijn bloed heeft gestreden, het zou zijn oogen pijnigen als hij de vruchten verloren moest zien. Ik zal hem zeggen, hoe schoon alles gestaan heeft, hoe goed hij had gezaaid.’

En de derde, die zich weer een beetje monter voelde in deze zon, maakte het plan straks op te staan en te gaan kijken. Hij zocht met zijn geheugen den stok, die hem steunen kon, het was de stok, die hij gevoerd had als hij vee had gekocht of ook wanneer hij op kermis ging ergens bij familie.



illustratie


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken