Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verhaal van het vergaan van het jacht De Sperwer en van het wedervaren der schipbreukelingen op het eiland Quelpaert en het vasteland van Korea (1653-1666) met eene beschrijving van dat rijk (1920)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verhaal van het vergaan van het jacht De Sperwer en van het wedervaren der schipbreukelingen op het eiland Quelpaert en het vasteland van Korea (1653-1666) met eene beschrijving van dat rijk
Afbeelding van Verhaal van het vergaan van het jacht De Sperwer en van het wedervaren der schipbreukelingen op het eiland Quelpaert en het vasteland van Korea (1653-1666) met eene beschrijving van dat rijkToon afbeelding van titelpagina van Verhaal van het vergaan van het jacht De Sperwer en van het wedervaren der schipbreukelingen op het eiland Quelpaert en het vasteland van Korea (1653-1666) met eene beschrijving van dat rijk

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.98 MB)

ebook (5.13 MB)

XML (0.61 MB)

tekstbestand






Editeur

Bernardus Hoetink



Genre

non-fictie

Subgenre

reisbeschrijving


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verhaal van het vergaan van het jacht De Sperwer en van het wedervaren der schipbreukelingen op het eiland Quelpaert en het vasteland van Korea (1653-1666) met eene beschrijving van dat rijk

(1920)–Hendrick Hamel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 1]
[p. 1]

Journaal

[pagina 3]
[p. 3]
Aen d' Ede heer Joan Maetsuijcker, gouvernr generael en d E E: Hen Raaden van Nederlants India.
Journael van 't geene de overgebleven officieren ende Matroosen van 't Jacht de Sperwer 'tzedert den 16en Augustij Ao 1653 dat tselve Jacht aan 't Quelpaerts eijland (staende onder den Coninck van Coree) hebben verlooren, tot den 14en September Ao 1666 dat met haer 8en ontvlught ende tot Nangasackij in Japan aangecomen zijn, int selve Rijck van Coree is wedervaren, mitsgaders den ommeganck van die natie ende gelegentheijt van 't land.

Naer dat wij bij d'Ede Hr gouverneur generael en d' E. E.Hren raden van India naer Taijoan waren gedestineert, soo sijnGa naar voetnoot1) op den 18en Junij 1653 met bovengenoemde Jacht vande rheede van Batavia 't zeijl gegaen, op hebbende d' E: Hr Cornelis Caeser om 't gouvernement van Taijoan, Formosa, met den aencleven van dien te becleden, tot vervangh van d' E: Hr Niclaes Verburgh regeerende gouverneur aldaar. Zijn naer een geluckige ende voorspoedige reijse den 16en Julij daar aanvolgende op de rheede van Taijouan g'arriveert. Sijn E: aldaar aan lant gegaen ende ons ingeladen goederen gelost sijnde, wierden van d' Hr gouvernr ende den raet van Taijouan voornt wederom naer Japan gedestineert; naer dat onse ladinge ende afscheijt van haer E: becomen hadden, sijn op den 30en daer aanvolgend vande rheede voornt 't zeijl gegaen, om op 't spoedichste onse reijse inde name Godes te bevorderen.

Den laetsten Julij zijnde schoon weder, tegen den avont cregen een storm uijt de wal van Formosa, die den aenvolgenden nacht, hoe langer hoe meerder toenam.

Den eersten Augo met 't limirenGa naar voetnoot2) van den dagh, bevonden ons dicht bij een cleijn eijlantie te wesen, sochten ons best te doen agter t selve ten ancker te comen om vanden harden wint ende het hol water wat bevrijt te zijn, quamen eijdelijck met groot gevaer, agter

[pagina 4]
[p. 4]

't selve ten ancker, costen egter wijnig bot vierenGa naar voetnoot1) doordien agter uijt een groot rif lagh daer het seer hard op brande. Dit eijlantie wiert den schipper eerst gewaer bij geluck uijt 't venster vande gaelderijGa naar voetnoot2) siende, soude licht anders op 't selve vervallen ende het schip verlooren hebben door den regen ende donckerheijt vant weer, alsoo daer (doent eerst sagen) geen musquet schoot vandaen waren. Met 't opclaeren vanden dach bevonden ons soo dicht opde cust van China vervallen te sijn dat de Chineesen in haer volle geweer met troppenGa naar voetnoot3) langhs strant sagen passeren op hope soo ons dochte dat wij daer mochte comen te stranden, dog is met de hulpe des AlderhoogstenGa naar margenoot+ anders geluckt. Desen dagh den storm niet verminderende maer toenemende, bleven voor ons ancker leggen, gelijck den volgende nacht ooc deden.

Den 2en do smorgens wast heel stil. De Chineese haer nog stercq verthoonende ende op ons als grijpende wolven (soo wij meijnden) stonden en wachten; als mede om alle periculen soo van anckers, touwen, als andersints voor te comen, resolveerde ons ancker te lichten, ende onder zeijl te gaen, om uijt haer gesicht ende vande wal te comen; hadden dien dach ende volgende nacht meest stilte.

Den 3en smorgens bevonden dat de stroom ons wel 20 mijl vervoert hadde, sagen doen weder de cust van Formosa, setten doen onse cours tussen beijdeGa naar voetnoot4) door, met goet weder ende slappe coelte.

Vanden 4en tot den 11en do hadden veel stilte ende variable winden, sworven soo tusschen de cust van China ende Formosa door.

Den 11en do cregen wederom hart weder met regen uijt den Z. oosten, gingen N.O. ende N.O. ten oosten aan.

Den 12: 13: en 14en do nam 't weer hoe langer hoe meerder aan met verscheijde winden en regen, soo dat somtijts zeijl en somtijts geen conde voeren, de zee wiert seer onstuijmigh, soo dat door 't geweldigh slingeren 't schip heel leck wiert. Hadden door den continueelen regen geen hooghte connen nemen, waren derhalven

[pagina 5]
[p. 5]

genootsaeckt het meest sonder zeijl te laten drijven, om alle periculen van 't op 't een ofte ander lant te vervallen, voor te comen.

Den 15en do waeijdent soo hard, dat boven met den anderen spreekende malcanderen niet conden hooren ofte verstaen, van gelijcken niet een hant vol seijls voeren, t lecq vant schip soo toenemende, dat met pompen genoch te doen hadden om lens te houdenGa naar voetnoot1), cregen door de ontstuijmigheijt vande zee somtijts zulcken water over, dat niet anders en dochten dan daer bij neder soude gesoncken hebben. Tegen den avond wiert door een zee het galjoenGa naar voetnoot2) ende spiegelGa naar voetnoot3) ten naesten bij wech geslagen, welcke zee de boeghspriet mede heel los maecte, waer door groote perijckel liepen vande voorsteven te verliesen, wende alle debvoir aan om deselve een weijnigh vast te maecken, dog conde sulcx niet te weegh brengen door het vreeselijck slingeren, ende de groote zeen die ons d'een voor d' ander nae over quamen. Wij geen beter middel siende, om de zee soo veel mogelijck was, eenigsints te ontloopen, vonden geraetsaem om 't lijff, schip ende 's Compes goederen soo veel doenelijck was te salveeren, de fock een weijnigh bij te maecken om daar door eenigsints vande sware stortinge der zee bevrijt te wesen (denckende naest Godt het beste middel te wesen); int bij maken vande fock cregen van agteren een zeeGa naar margenoot+ over, soodanig dat de maets die deselve bij maecte bijnae vande rhee spoelde, en 't schip boren vol water stont, waerop den schipper riep: mannen hebt godt voor oogen, treft ons de zee nog eens of tweemael soodanich, soo moeten wij altesamen eenen doot sterven, wij kennent niet langer wederstaen. Ontrent twee glasen inde tweede wachtGa naar voetnoot4), riep den man die uijtkijck hadde: lant lant, warender maer omtrent een musquet schoot af, die 't selve door de donckerheijt ende grooten regen niet eer had kennen sien ofte gewaer geworden was; hackten terstont de anckers los, door dien 't roer hadden overgeleijtGa naar voetnoot5), dog conden door de diepte, aendringen der zee, als harden wint geen stant grijpenGa naar voetnoot6); stieten terstontGa naar voetnoot7), soodat in een ogenblick met drie stooten t schip geheel in spaenderen van malcanderen lagh; degene die om

[pagina 6]
[p. 6]

laegh in haer koijen lagen, verscheijde geen tijt hadden om boven te comen, ende haer leven te salveeren, t uijterste daer betaelen mosten; de boven sijnde, sommige sprongen overboort ende d'andere wierden vande zee hier ende daer gesmeten; aan lant comende waeren 15 sterck meest naeckt ende zeer gequest, dochten datter niet meer haer leven gesalveert hadden. Dus opde klippen sittende, hoorden nog eenig gekerm van menschen int vracq, maer costen door de donckerheijt niemand bekennen ofte helpen.



illustratie

Den 16en do smorgens met 't limieren van den dach gingen die nog eenigsints gaen conden langs strant soecken ende roepen offer nog ymand aan land gecomen was; hier en daer quamender nog eenige voor den dagh, bevonden 't samen 36: man sterck te wesen, waer van de meeste part als vooren seer deerelijck gequest waren; sagen doen int vracq, ende vonden een man tusschen twee leggersGa naar voetnoot1) seer geclemt leggen, maeckte hem terstont los, die drie uijren daer nae is comen te overlijden, door dien sijn lichaem heel plat tot malcanderen geklemt; wij sagen malcanderen met droefheijt aan, siende soo een schoon schip in spaenderen gestooten ende van 64 sielen op 36: in min als een quartier uijrs gecomen te sijn; sochten terstont ooc eenige dooden die aen lant gespoelt waren, vonden den schipper Reijnier Egberse

[pagina 7]
[p. 7]

van Amsterdam ontrent 10 à 12 vadem vant water met den eenen aerm onder 't hooft doot leggen, die wij terstont begroeven, nevens nog 6 à 7 matroosen, die hier en daer doot vonden leggen; sagen doen mede offer eenige victualie (alsoo in de laetste 2 à 3 dagen weijnigh hadden gegeten, doordien de cock door 't harde weer niet haddeGa naar margenoot+ connen kooken) aen lant gecomen mochte sijn, vonden niet dan een bael meel met een vat daer een weijnigh vleijs ende een do daer wat spec in was, met een vaetje wijntint,Ga naar voetnoot1) dat voor de gequetste wel te pas quam; waren doen meest verlegen om vuijr; door dien geen volcq sagen ofte vernamen, dochten derhalven dat het een eijlant sonder volcq was; tegen den middagh den regen ende wint wat bedarende, brachten soo veel te weegh dat vande stucken der seijlen een tente maeckte om met malcanderen voorden regen te schuijlen.

Den 17en do dus met droeffheijt bij malcanderen sijnde, sagen al na volcq uijt, op hoope het Japanders mochte sijn, om door haer weder bij onse natie te comen alsoo daer anders geen uijtcomste was, door dien de boot ende schuijt aen stucken geslagen ende int minste niet te helpen was; voorden middag vernamen een man ontrent een canonschoot vande tent, wenckten hem, maer soo drae ons vernam steldent op een loopen. Cort na de middag quamen drie man op een musquetschoot na bij de tent, dog wilde niet staen, wat wij wesen en deden; ten laetsten een van ons volcq hem verstoutende, hij na haer toecomende presenteerde haer geweer, kreegh eijndelijck vuir van haer (waerom wij zeer verlegen waren); waren op sijn Chinees gecleet, maer hadden hoeden op van paartshair gemaeckt, daer over wij met malcanderen zeer bevreest waren, niet anders denckende dan dat bij eenige zee roovers ofte gebannen Chineesen vervallen mochte zijn; tegen den avont quamen ontrent 100 gewapende man bij de tent, die ons telde ende dien nacht rontom de tent de wacht hielden.

Den 18en smorgens waren doende met een groote tent te maken; tegen den middagh quamen wel 1000 à 2000 man soo ruijters als soldaten bij ons, sloegen haer leger om de tent; 't volcq altsamen in

[pagina 8]
[p. 8]

ordre staende, wiert den bouckhouderGa naar voetnoot1), opperstuijrman, schiemanGa naar voetnoot2) ende een jongen uijt de tent gehaelt; op een musquetschoot na bij 't opperhooft comende, deden haer elcq een ysere ketting om den hals, waer onder aan een groote bel (gelijck de schapen in Hollant om haer hals hebben hangen) vast hing, wierden soo al cruijpende langs de aerde voorden veltoverste met het aengesicht opde aerde neergesmeten, ende dat met soo een geschreeuw van 't crijgsvolcq dat 't schrickelijck was om hooren; onse maets vande tent sulcx hoorende en siende, seijden tegen malcanderen, onse officieren gaen ons vast voor, wij sullen haest volgen; een weijnigh gelegen hebbende, wesen dat sij opde knien souden gaen leggen, vraeghden haer den overste haer eenige woorden, maer conde hem niet verstaen; de onse wesen en beduijden haer al, dat wij naer Nangasackij in Japan wilde, maer al te vergeefs, also malcanderen niet verstonden ende van Japan niet wisten, door dient bij haer JeenareGa naar voetnoot3) ofte JirponGa naar voetnoot4) genaemt wort; liet haer den overste elc een coppie arrack schencken, ende weder in de

[pagina 9]
[p. 9]
tent bij malcanderen brengen; terstont quamen sij sien of wij eenige victalie hadden, dog niet vindende dan 't voorsz. vleijs en specq, 'tGa naar margenoot+ welcq zij den overste aendiende; omtrent een uijr daer nae, brochten

illustratie

ons elc een weijnig rijs met water gekookt omdat sij dochten dat wij verhongert waren, ende van alte veel eeten ons yets mochte overcomen; nade middag quamense met alle man elc met een toutie in de hand geloopen, waer over wij zeer verschickten, dochten dat sij quamen om ons te binden ende om hals te brengen, maer liepen met groot getier nae 't vracq toe om 't gene nog van 't goet bevonden worde op 't droegh bij malcanderen te brengen; 's avonts gaven ons yder een weijnigh rijs te eeten; 's middaghs had den stuijrman de hooghte genomen ende bevonden 't Quelpaerts Eijland te leggen op 33 graden 32 minuijtenGa naar voetnoot1).
[pagina 10]
[p. 10]

Den 19en do warense nog al doende om 't goet op 't land te halen ende te droogen, het hout daer eenig yser in was te verbranden; de officiers gingen bijden Overste ende den Admirael van 't eijland (die daer mede gecomen was) brochten haer yder een kijcker, namen mede een kanne wijn thint, met 's Compessilvere schael die wij tussen de klippen gevonden hadde, om in te schencken; sij de wijn proevende, smaeckten haer wel, droncken soo veel dat sij heel verheught waren ende sonden de onse weder na de tent, nadat sij haer alle vruntschap bewesen hadde, ende de schael haer mede gaven.

Den 20en do verbranden zij 't fracq en al 't overige hout om 't yserwerc daer uijt te crijgen; int branden van 't fracq, gingen twee stucken los, die met scharp geladen waren, daer over soo wel de groote als de clijne haer opde vlucht begaven; weijnig tijt daar aan quamen wederom bij ons ende wesen offer meer souden losgaan. Wij wesen van neen, gingen terstont met haer werck weder voort ende brachten ons tweemael daegs wat eeten.

Den 21en do smorgens liet den overste eenige van ons halen, wesen dat ons goet dat inde tent hadden, voor hem soude brengen, om versegelt te worden, t welc wij deden, ende terstont in ons presentie geschieden; de onse daer sittende, wierden voor hem gebracht eenige

[pagina 11]
[p. 11]

dieven die int bergen van 't goet eenige vellenGa naar voetnoot1), yser als andersints gestolen hadden, 't welcq op haer rugh gebonden was; worden in ons presentie gestraft tot een teeken dat sij van 't goet niet wilde verminderen, sloegen deselve onder de ballen vande voeten met stocken van ontrent een vadem lanck ende een gemene jongens arm dicq, dat sommige de toonen vande voeten vielen, ider 30 à 40 slagen; smiddaghs wesen dat wij vertrecken soude; die rijden conden cregen paarden ende die om hare quetsure niet rijden conde, wierden door last des overste in hangematten gedragen; nade middagh vertrocken met ruijters ende soldaten wel bewaert, savont logierden in een cleijn steetje gent TadjangGa naar voetnoot2); na dat wij wat gegeten hadden, brachten ons 't samen in een huijsGa naar voetnoot3) om te slapen, maer leeck beter een paarde stal dan een herberge ofte slaapplaets; waren ontrent 4: mijl gerijst.

Den 22en do smorgens met den dagh gingen weder te paert sitten, aten onder wege voor een fortie, daer twee oorlogs joncken lagen, het ochten mael; smiddags quamen in een stadt gent MogganGa naar voetnoot4) sijndeGa naar margenoot+ de residencie plaets vanden gouverneur van 't eijland, bij haer mocxoGa naar voetnoot5) gent; daer comende wierden op een velt recht voor 't lants ofte stadt huijs bij malcanderen gebrocht, gaven ons yder een coppie canje waterGa naar voetnoot6) te drincken; wij dachten dit onse laetsten dronck soude geweest sijn ende met malcanderen eenen doot daar soude gestorven hebben, alsoo 't schrickelijck om sien was soo van 't geweer, oorlogs gereetschap als fatsoen van alderhande cleederen die wij sagen, ende wel 3000 gewapende mannen daer stonden, alsoo van sulcken fatsoen van Chineesen ofte Japanders bij ons noijt gesien off daer van gehoort was. Terstont wiert den bouckhouder met de drie voorn, persoonen op de voorverhaelde wijse voorden gouverneur gebracht ende neer

[pagina 12]
[p. 12]

gesmeten; een weijnig gelegen hebbende riep ende wees dat sij boven op een groote planckiring int geme huijs daer hij sat gelijck een Coninck, ende aan sijn sijde geseten sijnde, vraeghden ende wees waer wij vandaen quamen ende waer nae toe wilde; gaven en beduijden soo veel wij conden 't oude antwoort: na Nangasackij in Japan, waer op hij mettet hooft knicte, ende soo 't bleec wel yets daer uijt begrijpen conde; terwijle worde het vordere volc die gaen conde vervolgens met haer 4en teffens op deselve wijse voor zijn E. gebracht ende gevraecht; alles wel ondervraeght ofte gewesen hebbende ende wij ons beste met beduijden daerop geantwoort hadden, als malcanderen als vooren niet conde verstaen, liet ons te samen in een huijs brengen, sijnde een wooning daer den Conincx oom zijn leven lanc in gebannen en overleden was, uijt oorsaeke dat hij den Coninck uijt 't Rijc socht te stooten; liet het huijs met stercke wacht rontom besetten, gaf ons yder tot onderhout ¾ ℔ rijs ende zoo veel taruwe meel des daeghs, dog de toespijs was seer weijnig, ende oocq niet eeten conde, mosten daerom ons mael met sout (in plaets van toespijs) ende een dronck water daer toe doen. Desen gouverneur was een goet verstandigh man, soo ons namaels wel gebleeken is, out ontrent 70 jaren, uijt des Conincx Stadt ende van grooten aansien int hoff, wees ons dat hij na den Coninck soude schrijven ende ordre verwachten, wat hem te doen stont; geduijrende 't verwachten van 't bescheijt des Conincx 't welcq niet radt stont te comen, door dient wel 12 a 13 mijl over zee en dan nog wel 70 mijl over land most gaen, versochten derhalven aanden gouverneur dat ons somwijlen wat vleijs ende andere toespijs mochte toegebracht worden, door dien 't met rijs en sout niet langer konde gaende houden, als mede om ons wat te vertreeden, 'tlichaem ende cleederen die seer weijnig waren, somtijts te reijnigen, dagelijcx bij buerte ses man mochte uijt gelaten worden, twelc ons toestont, ende belaste dat van toespijs soude besorght worden; liet ons dickmaels voor hem comen, om 't een en 't ander soo op onse als hare spraeck te vragen en op te schrijven waardoor ten laetsten al crom eenige woorden met malcanderen conde spreeken; liet ooc somtijts feesten aanrechten ende andere vermaeckelijckheden opdat wij de droeffheijt uijt den sin soude setten, ons dagelijcx moet gevende van weder na Japan gesonden te sullen worden, alsser bescheijt vanGa naar margenoot+ den Coninck quam; liet mede de gequetste wederom genesen, soo dat ons van een heijdens mensch wiert gedaen dat meijnigh Christen beschamen soude.

Den 29en October naerden middag wiert den bouckhouder, opper-

[pagina 13]
[p. 13]

stuijrman ende den onder barbierGa naar voetnoot1) bij den gouverneur geroepen; bij hem comende vonden daer sitten een man met een langen rooden baert, vraegden haer den gouverneur wat het voor een man was, waerop sij tot antwoort gaven een Hollander als wij; daar op den gouverneur begon te lachen ende wees ofte sijde dat het een Corees man was; na veel praetens ende wijsens aan wedersijde, vraeghden desen man die tot nog toe stil geswegen hadde, seer crom op onse spraeck wat voor volck ende waer wij van daen waren; sij gaven hem tot antwoort: Hollanders van Amsterdam; hij vorder vragende, waer wij van daen quamen ende naer toe wilde, antwoorde daer op dat van Taijouan quamen ende naer Japan meijnde te gaen, dat ons sulcx door den almogende belet was, zijnde door een storm die vijff dagen geduijrt hadde op 't eijland vervallen, nu een genadige verlossinge [en] uijtcomste verwachtende waren; de onse vraeghden hem na sijn naem, wat hij voor een lantsman ende hoe aldaer gecomen was; gaff tot antwoort: mijn naem is Jan Janse Weltevree uijt de Rijp Ao 1626 met 't schip Hollandia uijt 't vaderlant gecomen, ende dat hij Ao 1627 mettet Jacht Ouwerkerck naer Japan gaendeGa naar voetnoot2), door contrarie wint opde cust van Coree vervallen waren, om water verlegen sijnde met de boot na 't vaste lant gevaren, van d'inwoonders met haer drien gehouden zijn, de boot met de resterende maets het ontcomen was, ende het schip terstont door gingh; dat sijn twee maets over 17 a 18 jaren vanden Tarter (doen hij 't land innam)Ga naar voetnoot3) inden oorlogh waren doot geslagen, te weten Dirck Gijsbertsz. uijt de Rijp ende Jan Pieterse Verbaest van Amsterdam, met den voornoemden Weltevree gelijck

[pagina 14]
[p. 14]

int lant gecomenGa naar voetnoot1). Vraeghden hem mede waer hij woonde, waervan leeffde, ende waerom op 't eijlant gecomen was; seijde dat hem onthielt inde Conincx stadtGa naar voetnoot2), dat hem vande Coninck behoorlijck onderhout van cost ende cleeden wiert gegeven, dat daer was gesonden om te sien wat voor volcq wij ende hoe aldaer gecomen waren, verhaelde ons mede dat hij verscheijde malen aanden Coninck ende andere grooten versocht hadden, om naer Japan gesonden te worden, dog haer sulcx altijt wiert afgeslagen, zeggende waert gij vogels soo mocht gij daer nae toe vliegen, wij senden geen vremt volcq uijt ons land, zullen ul. van cost en cleeden versorgen ende moet soo u leven in dit lant eijndigen, met welcke troost hij ons medetroosten ende seijde indien bijden Coninck quamen niet anders voor ons te verwachten stont, soodat onse blijschap van een tolcq gecregen te hebben haest in droeffheijt veranderde; het was te verwonderen, desen man out omtrent de 57 a 58 jaren, sijn moeders tael soo nae vergeten hadde, alsoo in 't eerste als vooren geseght hem qualijck verstaen conde, binnenGa naar margenoot+ een maent ommegaens met ons al weder leerde. Alt voorverhaelde ende tblijven van 't schip en volcq wiert door last des gouverneurs pertinent opgeschreven, ons voorgelesen ende door den voorn: Jan Janszen vertolckt, om met den eersten goeden wint naer 't Hoff gesonden te worden; den gouverneur gaff ons dagelijcx al goede moet seggende 't bescheijt daer op met den eersten te verwachten stont, verhoopende datter tijdinge soude comen, om ons na Japan te mogen senden, daer mede wij ons mosten troosten, ende ons niet dan alle vruntschap bewijsende sijn tijt geduijrende; liet den meergemelten Weltevree met een van sijn officiers ofte opper BenjoesenGa naar voetnoot3) ons dagelijcx comen besoecken om 't geen van doen hadden hem bekent te maken.

Int begin van December quammer een nieuwen gouverneur alsoo den ouden sijn tijt van drie jaren g'expireert was, daer over wij ten hoogsten bedroeft waren, sorgende dat nieuwe heeren nieuwe wetten

[pagina 15]
[p. 15]

mochten inbrengen, gelijck zulcx oocgeschied; den ouden gouverneur liet ons voor sijn vertrecq (alsoo 't kout wiert ende van cleeden weijnigh versien waren) ider een lange gevoerde rock een paer leere kousen een do schoenenGa naar voetnoot1) maecken, om ons voor de koude daermede te behelpen, liet ons de geberghde boeckenGa naar voetnoot2) weder te hand stellen, gaf ons mede een groote pul traen om den tijt geduijrende den winter daer mede door te brengen; op sijn scheijmael tracteerden ons wel, liet door den voorn: Weltevree ons seggen dat hij zeer bedroeft was, dat ons niet naer Japan had mogen senden, ofte met hem naer 't vaste land mochte nemen, dat wij niet bedroeft over sijn vertrecq zouden wesen, ten hove comende alle debvoir tot onse verlossinge ofte metter haest vant eijland naer 't hoff te gaen, soude aanwenden; voor alle de verhaelde courtoisije, wij sijn E: ten hooghste bedanckte.

Den nieuwen gouverneur in zijnen dienst getreden zijnde, benam ons terstont alle toe spijs, soo dat ons meeste mael rijs en sout, met een dronck water daer toe was, waer over wij aenden ouden die door contrarie wint nog op 't eijland was, claeghde; gaf ons tot antwoort dat sijn tijt gexpireert was, ende daer in niet doen conde, dog zoude den gouverneur daer over schrijven, soo dat geduijrende zijn aenwesen, den nieuwen gouverneur nog altemet ons met toe spijs op 't soberste versach om vordere dachten te mijden.

Int begin van Januarij vertrock den ouden gouverneur, doen ginghGa naar margenoot+ 't veel slimmer als te vooren, gaff ons in plaets van rijs, geerst, ende van taruwe, garste meel, sonder eenige toe spijs, soo dat indien wat toe spijs wilde hebben onse geerst vercochten; met ¾ ℔ garste meel des daeghs mosten te vrede sijn, dog ons uijtgaen van ses man daegs continueerde; dus in droeffheijt sijnde sochten derhalven alle middelen (alsoo den soeten tijt ende mousson op handen quam, detijdingh vanGa naar margenoot+ den Coninck seer langhsaem comende waren derhalven zeer beducht ons op 't eijland mochte gebannen hebben, om 't leven inde gevanckenis te eijndigen) van ontvluchten, om ende weder siende of bij nacht eenig vaertuijg aande wal met sijn gereetschap leggende, conde becomen ende 't hasepat te kiesen, 'twelcq int laetse van April met haer sessen, waer onder den opperstuijrman ende nog drie vande te recht gecomenGa naar voetnoot3) maets waren, onderstaen soude hebben; een vande maets over de muijr climmende om naer 't vaertuijg ende 't getij van

[pagina 16]
[p. 16]

't water te sien, wiert het de wacht door 't blaffen vande honden als andersints gewaer, waer over soo scherpen wacht hielden, dat voor die tijt van haren aanslag versteeken waren.

Int begin van Meij ging den stuijrman met nog vijff andere maets (waer vander drieGa naar voetnoot1) als vooren te recht gecomen zijn) op haer beurt uijt gaende, vonden dicht bijde stadt een vaertuijgh met sijn gereetschap sonder volcq daer in, bij een cleijn dorpje leggen; sonden terstont een man nae huijs om voor yder twee cleijne brootjes ende eenige plattingGa naar voetnoot2) daertoe gemaect, te halen; weder bij malcanderen gecomen zijnde, ider een dronck water gedroncken hebbende, sonder yets meer mede te nemen, traden int voorseijde vaertuijg, 't selve over een banck die daar voor lagh treckende, int bijstaende van eenige van die vant dorpje, die heel verbaest staende, niet wetende wat het te beduijden was, eijndelijck een int huijs loopende ende haelden een musquet, waer mede hij die int vaertuijg waren tot int water toe nae liep; raeckendeGa naar voetnoot3) egter buijten, behalven een die int vaertuijg niet conde comen, door dien de touwen aen land los maeckten, daerom de wal weder koos; die int vaertuijg 't zeijl op heijsende, alsoo sij met 't gereetschap niet wel conden omgaen, viel de mast met 't zeijl overboort, die sij met groote moeijten weder opkregen, mette platting aen de mast doft gebonden hebbende ende 't seijl als vooren opheijsende, ist spoor van de mast gebrooken, de mast met 't seijl voorde tweede mael overboort gevallen, costent doen niet weder opcrijgenGa naar voetnoot4), dreven alsoo na de wal; die van 't land zulcx ziende, sijn haer datelijck met een ander vaertuijgh gevolght, bij malcanderen comende sprongen de onse bij haer over, hoe wel sij geweer hadden, in meeninge haer overboort te smijten, ende met 't selve vaertuijg door te gaen, maar vondent ten naesten bij vol water, en onbequaem te zijn, voeren derhalven met malcanderen naer lant; van daar voorden gouverneur gebracht sijnde, liet haer wel strengelijck binden, een sware planck met een ketting om den hals, d'eene hant met een clamp opde planck

[pagina 17]
[p. 17]

gespijckertGa naar voetnoot1), voor hem neder werpen; de vordere wierden mede uijt 't gevangen huijs gehaelt, mede wel strengelijck gebonden sijnde voor den gouverneur gebracht, al waer wij onse maets in zulcken droefheijt sagen leggen; den gouverneur liet haer vragen off sij zulcx sonder ofte met weten van d' andere hadden gedaen, gaven tot antwoort sonder weten vande andere geschiet te zijn (dat om de vordere swarigheijtGa naar margenoot+ ende straffe van hare mackers voor te comen) waer op den gouverneur liet vragen wat sij voor hadden; seijde daar op datse naer Japan wilde, waer op den gouverneur voorts liet vragen of met soo een cleijn vaertuijgh, sonder water ende soo weijnigh broot, sulcx wel te doen was; antwoorden zij daer op dattet beter was eens als altijts te sterven; lietse wederom van alles los maken, yder met een stock ontrent een vadem lanck, onder een hand breet en een vinger dick, boven ront, 25 slagen op de naeckte billen geven, waer van ontrent een maent langh inde koeij lagen; wiert voorts ons uijtgaen benomen ende bij nacht en dach scherpe wacht gehouden.



illustratie

[pagina 18]
[p. 18]
Dit eijland bij haer ScheluoGa naar voetnoot1) ende bij ons Quelpaert gent leijt als vooren geseijt opde hooghte van 33 graden 32 minuten ontrent 12 a 13 mijlen vande suijthoeck van 't vaste lant van Coree, heeft aende binne ofte noort cant een baij daer hare vaertuijgen in comen ende van daer varen naer 't vaste lant. Is seer gevaerlijck voor d'onbekende door de blinde klippen om in te comen, waer door veel die daer op varen, soo se eenig hard weder beloopen ende de baij mis raken, naer Japan comen te verdrijven, alsoo buijten die baij geen ancker gront ofte berghplaets voor haer vaertuijgen is. Het eijland heeft aan verscheijde zijde veel blinde en sighbare klippen en riffen. Is seer

illustratie

[pagina 19]
[p. 19]

volckrijckGa naar voetnoot1), vruchtbaer van leeftocht, overvloet van paarden en koebeesten, daer van zij jaerlijcx groote incomen aen den Conincq opbrengen; d'Inwoonders zijn seer arme ende slechteGa naar voetnoot2) luijden, bij die van 't vaste lant weijnig geacht; heeft eenen hoogen bergh vol boomenGa naar voetnoot3), de andere meest lage cale bergen, met veel valeijen daerse rijs planten.

Int laetse van Maij quam de lang verwachte tijding vanden Coninck tot onser droeffenis dat wij na 't Hoff mosten comen, ende weder tot blijschap dat uijt de sware gevanckenis verlost worden; 6 à 7 dagen daer nae worden in vier joncken verdeelt, met beijde de beenen ende eene hand in een block geslooten op dat sij sorge hadden wij teen off 't ander jonck soude mogen afflopen gelijck zulcx wel mochte geschiet hebben, indien wij vrij ende los hadden komen over te varen, door dien de soldaten die tot geleijders met ons gingen, meest zee zieck waren; nadat wij twee dagen alsoo geseten hadden, door contrarie wint niet conde voort comen, zijn weder ontsloten ende naer ons out gevangenhuijs gebracht; 4 à 5 dagen daer aan de wint goet waijende, gingen des morgens met den dagh weder inde joncq ende als vooren gesloten ende bewaert zijnde, lichten de anckers ende gingen onder zeijl; savonts quamen dicht bij 't vaste lant, alwaer wij des nachts onder ten ancker quamen, smorgens worden uijt de joncken gesloten ende aen lant gebracht, alwaer vande zoldaten wel bewaert wierden; des ander daegs smorgens cregen paerden ende reden naer een stadt gent HeijnamGa naar voetnoot4), alwaer wij des avonts alle 36 wederGa naar margenoot+ bij malcanderen quamen, doordien ider jonck in een verscheijde plaets was aangecomen; des ander daegs nadat wat gegeten hadde, saten weder te paert, ende quamen savonts in een stadt gent IehamGa naar voetnoot5); des nachts is Poulus Janse Cool van Purmerend, bosschieter, overleden, die sedert 't verlies van 't schip noijt gesont hadde geweest. Is door ordre vande stadts gouverneur in onser presentie begraven; vant graff vertrocken te paert weder ende quamen savonts in een stadt Naed-

[pagina 20]
[p. 20]

jooGa naar voetnoot1) gent; des volgende morgen vertrocken weder ende bleven dien nacht in een stad genaemt Sansiangh van waer wij des morgens vertrocken, ende logierden dien nacht inde stad TiongopGa naar voetnoot2), passeerden dien dagh een seer hoogen bergh waer op een groote schans lagh gent JipamsansiangGa naar voetnoot3); nadat inde stadt vernacht hadde, vertrocken des morgens, ende quamen dien selven dagh inde stad TeijnGa naar voetnoot4); den volgenden morgen saten weder te paerde, quamen smiddaghs in een stetje gent KningeGa naar voetnoot5); naer dattet middaghmael hadden gegeten, vertrocken weder ende quamen savonts in een groote stad gent ChentioGa naar voetnoot6) alwaer in oude tijden Conincx hoff placht te zijnGa naar voetnoot7), ende wort nu bij den stadthouder vande provintie ThielladoGa naar voetnoot8) bewoont. Is door 't geheele land voor een groote coopstad vermaert, cunnen te water daer niet bij comen, alsoo een lantstadt is; des volgende morgen vertrocken ende quamen savonts in een stadt gent JehaenGa naar voetnoot9), dit was de laetste stadt vande provintie Thiellado, van waer wij des morgens weder te paert vertrocken, ende logeerde dien nacht in een stetje gent GunjiuGa naar voetnoot10), gelegen inde provintie TiongsiangdoGa naar voetnoot11); vertrocken des anderen daegs na een stad gent JensoenGa naar voetnoot12). Aldaer vernacht hebbende saten des morgens weder te paert, ende quamen savonts in een stadt CongtioGa naar voetnoot13) gent alwaer de stadthouder vande verhaelde provintie sijn hoff hout; des anderen daeghs passeerde een groote rivier ende quamen inde provintie SenggadoGa naar voetnoot14) alwaer de Coninklijcke stadt in

[pagina 21]
[p. 21]
leijt; naer dat nog verscheijde dagen gereijst ende in diverse steden ende dorpen vernacht hadden, passeerde eijndelijck een groote rivierGa naar voetnoot1) ontrent vande groote gelijck de Maes voor Dort; de rivier overgevaren ende een mijltie gereeden zijnde, quamen in een seer groote bemuerde stadt gent SiorGa naar voetnoot2), zijnde de residentie plaets des Conincx (hadden ontrent 70 a 75 mijlGa naar voetnoot3) gereijst meest noorden wel soo westelijck aan). Inde stadt gecomen sijnde, wierden in een huijs bij malcanderen gebracht, alwaer 2 a 3 dagen saten, wierden doen bijde Chinesen die aldaer woonachtich ende uijt haer lant gevlucht

illustratie

[pagina 22]
[p. 22]

zijn, verdeelt, 2, 3 a 4 tot yder; soo drae verdeelt waren wierden 't samen voorden Coninck gebracht, die ons door den voorn. Jan Janse Weltevree van alles liet onder vragen, waer op bij ons ten besten geantwoort zijnde, versochten, ende Zijn Majesteijt voorhoudende, dat 't schip door storm hadden verlooren, op een vreemt lant vervallen, van ouders, vrouwen, kinderen, vrunden en maeghen ontbloot waren, dat den Coninck ons de genade wilde bewijsen om naer Japan te senden, om aldaer weder bij ons volcq te comen ende in ons vaderlantGa naar margenoot+ te geraken; gaf ons voor antwoort, soo den veelmael genoemden Weltevree vertolckten, dat sulcx haer manier niet en was, vremde natie uijt zijn lant te senden, maer mosten aldaer haer leven eijndigen, dat hij ons onderhout soude geven; liet ons op onse lants wijse dansen, singen ende alles doen wat geleert haddenGa naar voetnoot1); op haer manier ons wel getracteert hebbende, schonck yder man twee stucx lijwaet om voor eerst ons daer naer de lants wijse inde cleeden te steeken ende wierden weder bij onse slaepbasen gebracht; des anderen daegs worden te samen bijden veltoverste geroepen, die ons den meergem: Weltevree dede aanseggen dat den Coninck ons tot lijff schuttenGa naar voetnoot2)

[pagina 23]
[p. 23]

van sijn gemaect hadde, maendelijcx met een rantsoen van ontrent 70 cattij rijs yder, gaf de man een ront houte borretieGa naar voetnoot1), waer op onse namen (die se op haere spraeck verandert hadden) ouderdom, wat voor volcq waren, ende waer voor den Coninck diende, met caracters uijtgesneden, ende met des Conincx ende veltoverstes zegel ofte chiapGa naar voetnoot2) daer op gebrant was, nevens yder een musquet, cruijt en loot, met ordre dat alle nieuwe ende volle mane onse reverentie voor hem mosten comen doen, alsoo zulcx bij haer de manier is, dat de minder gerantsoeneerde Conincx dienaers voor haer meerdere ende de rijcxraden voorden Coninck moeten doen; den overste metGa naar voetnoot3) ofte in Conincx dienst uijtgaende met hem soude loopen; drilt zijn volcq in 't jaer 6 maenden, drie int voor ende drie int nae jaer, des maent drie reijsen, ende oeffenen haer int schieten als andere oorloghs manieren des maents drie reijse, in somma oeffenen haer in den oorlogh off sij den swaersten vande werelt op den hals hadden; stelden een Chinees (door dien mede veel Chineesen tot lijffschutten heeft) nevens den veelmael gen. Weltevree over ons als hooffden, om van alles op hare wijse te onderrechten ende opsicht over ons te hebben, gaf yder twee stucx hennippe lijwaet om ons daermede voort van alles te voorsien, ende 't maeckloon vande clederen te betalen. Wij wierden dagelijcx bij veel groote heeren geroepen, door dien zij als mede hare vrouwen ende kinderen nieuwsgierigh waren om ons te sien, om dat de gemene man van 't eijlandGa naar voetnoot4) hadden uijtgestroeijt, dat beter monsters als menschen geleeken, wanneer yets droncken de neus agter het oor mosten leggen, door de blontheijt vant hair beter zeeduijckers als menschen geleeken, ende diergelijcke meer, waer over veel grooten ten hoogsten verwondert waren, ons voor beter fatsoen (door de blanckheijt daer sij veel van houden) van volcq dan haer eijgen natie hielden. In somma wij conden int eerste de straeten qualijck gebruicken ende inde slaepsteden van 't gepeupel weijnigh rust hadden, tot dat den veltoverste verboot bij niemant te gaen, dan die van hem last ofte licentie hadden, door dien ons de slaven sonder haer Meesters weeten uijt onse slaepsteden haelden en voor 't geckje hielden.

Ga naar margenoot+ In Augustij quam den Tartar om sijn gewoonelijcke tribuijt te

[pagina 24]
[p. 24]

halenGa naar voetnoot1); wij wierden door den Coninck in een groote schans gesonden, om aldaer soo lange den Tartar inde stadt was, bewaert te wordenGa naar voetnoot2); dese schans leijt ontrent 6 a 7 mijlen vande stadt op een seer hoogen bergh, wel 2 mijl op te gaen, sijnde seer stercq, waer na toe den Coninck in tijt van oorlogh de vlucht neemt. Hier houden de grootste papen vant land haer residentie, daer is altijt voor drie jaren victalie in, daer mede haer ettelijcke duijsent mannen kennen geneeren. Is genaemt Namman SangsiangGa naar voetnoot3); alwaer tot den 2 a 3en September, dat den Tartar vertrocken was, bleven.

Int laetste van November vroort soo hard dat de rivier een mijl vande stadt gelegen, soo hart toegevrooren was, dat de paerden met haer volle last tot 2 a 300 agter malcanderen daer over conden gaen.

Int begin van December den veltoverste aansiende de groote koude ende armoede die wij leeden, diende het den Coninck aan, waer op hem belastte dat hij eenige vellen aan ons soude geven, die int blijven van 't schip aen 't eijland gespoelt, bij haer geberght, gedrooght ende hier met haer vaertuijgen gebracht waren, doch meest verrotGa naar voetnoot4) ende opgegetenGa naar voetnoot5), met last dat wij die souden vercoopen om voor de coude soo veel mogelijck was, daermede te versien; vonden doen met malcanderen goet, alsoo de slaepbasen ons dagelijcx quelden met hout halen, dat soo heen en weer wel drie mijlen over t geberghte ver was, 't welcq door de bittere koude ende ongewoonte ons seer droeffrigh ende moeijelijck viel, met 2 a 3 samen huiskens te coopen, siende naest Godt geen uijtcomst te verwachten ende soo te beter te leven, liever willende wat koude lijden, dan altijt van dese heijdense natieGa naar voetnoot6) gequelt te sijn; leijden de man 3 a 4 taijlen silver bij malcanderen, ende alsoo huijskens van 8 a 9 taijl ofte 28 a 30 gl. cochten;

[pagina 25]
[p. 25]

van 't overschot staken ons een weijnigh inde cleeren ende brachten alsoo den winter daer mede door.

In Maert quam den Tarter weder, als vooren verhaelt hebben; wijGa naar margenoot+ worden belast niet uijt onse huijsen te gaen; den dagh wanneer den Tarter vertrock gelietGa naar voetnoot1) den opperstuijrman Hendrick Janse van Amsterdam ende Hendrick Janse Bos van Haerlem, bosschieter, dat sij om branthout verlegen waren; gingen naer 't bos, alwaer sij aande cant daer den Tarter voorbij most passeeren, gingen leggen; den Tarterse gesant verbij comende, die met ettelijcke hondert ruijters ende soldaten geleijt wort, braken door de selve ende vattent paert vanden opperste gesant bijde kop; de Coreese clederen uijtgeschut hebbende, stonden (vermits deselve daer onder aen hadden) op haer Hollants voorden Tarter gecleet; veroorsaeckte terstont sulcken confusie, dattet alles in roere was; den Tarter vraeghden haer wat sij voor volcq waren, dog conden malcanderen niet verstaen; belasten datmen den stuijrman mede soude nemen ter plaetse daer hij dien nacht soude logieren; vraeghden aan den geene die hem uijt convoijeerdeGa naar margenoot+ offer geen tolcq en was die den stuijrman verstaen conde, waer op den meergem: Weltevree door last des Conincx terstont most volgen; wij worden oocq alt samen uijt onse buijrt int Conincx hoff gehaelt; voor de rijcx raden gecomen zijnde, die ons vraeghden of wij daer niet van wisten; daer op wij tot antwoort gaven, dat sulcx buijten onse kennisse was geschiet; evenwel leijde ons een straffe toe, om dat wij van haer uijtgaen niet hadden gewaerschout, yder 50 slagen opde billen; van al 't geseijde den Coninck telckens wiert rapport gedaen, wilde inde 50 slagen niet consenteeren, seggende dat wij door storm ende niet om te rooven ofte stelen op sijn lant gecomen waren, belasten dat sij ons naer huijs souden senden ende aldaer te blijven tot nader ordre. Den stuijrman met den voorn: Weltevree bijden Tarter gecomen ende van alles ondervraecht sijnde, is de saeck bijden Coninck ende Raden soo besteecken dat den Tartersen gesant voor een somma gelts hem liet om coopen, dat de sake aanden groote Cham niet soude openbaren, sorgende dat 't geschut datse op hadden laten duijcken en de goederen souden moeten op brengen; sonden de twee maets weder na de stadt, die terstont inde gevanckenis geworpen zijn alwaer zij na eenigen tijt zijn comen te overlijden, te weten den stuijrman ende bosschieter; wij hebben noijt

[pagina 26]
[p. 26]

seeker kunnen vernemen ofse haer eijgen doot gestorven dan van haer om hals gebracht sijn, alsoo geduijrende de gevanckenis bij haer noijt hebben mogen comen ende verboden wasGa naar voetnoot1).

In Junij stont den Tarter weder op zijn comste, worden 't samen bij den veltoverste geroepen, die ons door den voorn: Weltevree van wegen den Coninck aenseijde onder schijn datter op 't Quelpaerts eijland weder een schip was gebleven, den gemte Weltevree door sijn ouderdom onbequaem was, daer nae toe te gaen; datter drie van ons die de spraeck best conde, derwaerts mosten, om te vernemen wattet voor een schip was, soo dat 2 a 3 dagen daer nae een adsistent, den schieman ende een matroosGa naar voetnoot2) derwaerts vertrocken met een sergiant tot haer geleijder.

In Augustij cregen tijdinge van de twee gevangens haer overlijden ende quam den Tarter wederom; wij worden in onse huijsen wel bewaert ende op lijffstraffe verboden daer uijt te gaen voor en aleer den Tarter 2 a 3 dagen vertrocken was; daegs voorde comste vanden Tarter cregen eenen brief behendicht met een post vande voorseijde drie maets, waer uijt verstonden datse op den uijterste Z: houck van 't land in een vastigheijt waren, ende aldaer seer scherp bewaert worden; tot dien eijnde daer gesonden waren, dat bij aldien den Tartaersen Cham sulcx was ontdect geworden ende ons had comen op te eijsschen dat haer gouverneur alsdan soude schrijven dat sij na 't eijland vertrocken ende onderwegen gebleven waren, om haer alsoo te verduijsteren ende in haer lant te houdenGa naar voetnoot3).

In 't laetse van 't jaer quam den Tarter over 't ijs weder om sijnGa naar margenoot+ tribuijt; den Coninck het ons als vooren inde huijsen wel bewaren.

Ga naar margenoot+ Int begin van 't jaer, alsoo den Tarter daer nu twee mael geweest ende na ons niet vernomen hadden, drongen eenige Rijcxraden ende andere grooten die ons sat waren, hart bij den Coninck aan, om ons van cant te helpen, waer over onder de grooten drie dagen raet wiert

[pagina 27]
[p. 27]

gehouden; alsoo den Coninck, des Conincx broeder, veltoverste ende andere grooten (ons toegedaen) seer tegen waren; den veltoverste seijde dattet beter was, eerse ons soude om hals brengen, datse een van ons tegen twee van haer met gelijck geweer soude setten, ende soo lange laten vechten tot dat wij doot waren, dat daermede den Coninck de naem van zijn ondersaten niet soude hebben dat het vreemt volcq openbaerlijck had om 't leven laten brengen, twelcq ons van goede luijden wiert secretelijck geseijt; geduijrende de vergadering was ons belast inde huijsen te blijven; wij niet wetende wat ons nakende was verhaelde sulcx tegens voorn. Weltevree, die simpelijck tegens ons seijde: kent gijlieden nog drie dagen leven, gij sult wel langer leven; des Conincx broeder die als hooft vande vergadering was, wanneer daer nae toe ging ende weder van daen quam, onse buert moste voorbij passeeren, namen hem waer, vielen op 't aengesicht voor hem neder, waer over ons ten hooghsten beclaeghde ende den Coninck zulxs aendienende, hebben alsoo door den Coninck ende sijn broeder tegen het woelen van veele ons leven behouden, wierden bij den Coninck, op 't aendringen van onse wangunstige, dog tot geluck der te recht gecomene, soo sij voor gaven dat wij weder bijden Tarter mochten loopen ende daer meer swarigheijt uijt conden ontstaen, in de provintie ThielladoGa naar voetnoot1) gebannen, alwaer ons den Coninck uijt sijn eijgen incomst 50 ℔ rijs smaents toe leijde.

Int begin van Maert zijn wij uijt des Conincx stad te paert vertrocken, bijden veelmaelgene Weltevree ende andere bekende tot aende rivier een mijltje buijten de stadt uijtgeleij gedaen. Wij in de schou gegaen sijnde, vertrock geseijde Weltevree wederom naede stadt, zijnde 't laetste dat wij hem gesien ofte seekere tijding van gehoort hebben; wij reijsden den wech tot inde stadt Jeham die opgereijst waren, passerende de selve steden, worden van stad tot stad van eeten en paarden op slants costen versien, gelijck opde boven reijs oocq geschiet was; eijndelijck in de stadt Jeam gecomen sijnde ende aldaer vernacht hebbende, sijn smorgens van daer weder vertrocken, ende quamen smiddaghs in een groote stadt met een fort, genaemt Duijtsiang ofte Thella PenigGa naar voetnoot2) alwaer de peingseGa naar voetnoot3) dat is de eerste naest den stadthouder ende overste over de militie van die

[pagina 28]
[p. 28]

provintie sijn residentie hout; wij wierden nevens des Conincx brieven bijden sergiant die ons geconvoijeert hadde aanden overste overgelevert; den sergiant wiert terstont belast om de drie maets 't verleden jaer uijt des Conincx stadt gesonden te halen ende bij ons te brengen, waren in een schans daer den vice admirael woont ontrent 12 mijl van daer gelegen; gaven ons terstont een lants huijs daer wijGa naar margenoot+ met malcanderen woonde, drie dagen daer nae quamen de drie maets mede bij ons, waren doen nog 33 man sterck.

In April cregen nog eenige vellen die soo lange op 't eijland gelegen hadde, sijnde van weijnig importantie alsoose niet waerdig en waren om na des Conincx stadt gevoert te worden, maer dese plaets niet boven de 18 mijl van 't eijland ende dicht aende zeecant gelegen, conde gevoegelijck daer gebrocht worden, met welcke vellen wij ons wederom een weijnig in de cleeden staaken ende 't gene in ons nieuwe logiement van nooden hadden versagen; den gouverneur belaste dat wij tweemael smaents 't gras vande marct ofte pleijn voort slants ofte raethuijs mosten uijt plucken ende schoon houden.



illustratie

Ga naar margenoot+Int begin van 'tjaar wiert den gouverneur ofte overste over eenige fouten die in slants dienst begaen hadde uijt des Conincx last opgehaelt, stont groot perijckel van sijn leven, was vande gemeene man seer bemint, wiert door groote voorspraeck ende door dien van groote afcomste was, vanden Coninck gepardonneert ende daer nae

[pagina 29]
[p. 29]

in hooger bedieninge gestelt, zijnde een seer goet man soo voor ons als de inwoonders.

In Februarij cregen eenen nieuwen gouverneur, maer niet als den voorgaende, stelde ons dickwils aanden arbeijt; den ouden die ons vrij branthout gegeven hadde, namt ons ten eersten afGa naar voetnoot1), mosten 't selver soo heen als weer wel drie mijl over 't geberchte halen, twelc seer droevigh viel, dog wierden daer haest van verlost alsoo in September aan een hartvancq quam te overlijden, waer over wij en sijn eijgen volcq om sijn straffe regeringe seer blijde waren.

In November quammer van 't hof een nieuwe gouverneur die hem int minste met ons niet en bemoeijde; als wij hem om cleederen ofte yets anders aanspracken gaf tot antwoort dat vanden Coninck geen ander last hadde, dan 't rantsoen van rijs te geven, onse vordere behoeftigheden met 't een of 't ander middel moste soecken; alsoo onse cleederen door 't continueel hout halen waren versleten, den couden winter op handen quam, wij siende dat dese luijden seer nieuwschierig ende om wat vreemts te hooren seer genegen waren, 't beedelen aldaer geen schande is, ons den noot daer toe dwingende, vonden goet met het selve ambacht ons te behelpen, om daer door ende 't overschietende rantsoen ons voor de coude ende van andere nootwendigheden te versien, alsoo wij dickmaels om een hant vol sout tot de rijs te eeten, wel een half mijl souden gelopen hebben, al 't welcq wij den gouverneur voor leijde; dat mede 't hout halen dat aande borgers vercochten, daer wij ons soo lange mede hadden beholpen, door de naecktheijt der clederen, ons meeste mael met rijs en sout met een dronck water daertoe, seer droevig ende swaer viel, ons wilde verloff geven voor 3 a 4 dagen bij buerte ons fortuijn bijde boeren ende inde cloosters (die daer veel sijn) bijde papen te soecken, ende daer medeGa naar margenoot+ den winter door te brengen, 't welcq hij ons toestont, soo dat door dat middel wederom een weijnigh inde clederen geraeckte, ende de winter over quamen.

Int begin van 't jaer wiert den gouverneur op ontboden, ende eenGa naar margenoot+ ander in sijn plaets gestelt; dese nieuwe wilde 't uijtgaen weder beletten ende ons jaerlijcx drie stucken lindeGa naar voetnoot2) (zijnde ontrent 9 gl) geven, daer wij dagelijcx voor soude arbeijden, dog alsoo wij meer aan de clederen soude versleten hebben, behalven 'tgeen van toespijs, hout ende andersints van nooden hadden, het een slecht jaer van

[pagina 30]
[p. 30]

graenen, alle dingen zeer costelijck ende duijr was, sloegen zulcx zeer beleefdelijck af, versouckende dat ons bij beurte voor 15 a 20 dagen wilde verloff geven, twelcq ons toestont, te meer om dat een heete zieckte onder ons ontsteeken was, waervan zij een groote af keer hebben, belastende dat die thuijs bleven, wel op de siecken soude passen ende dat wij ons wel soude wachten in of ontrent de Conincx stadtGa naar voetnoot1) en de Japanse logieGa naar voetnoot2) te comen; 't gras uijtplucken ende somtijts wat te arbeijden, wel moste waernemen.

Ga naar margenoot+ In April is den Coninck comen te overlijdenGa naar voetnoot3), ende met consentGa naar margenoot+ vanden Tarter sijn soon tot Coninck in des vaders plaets gecroont; wij continueerde met ons voorgaende behulp, sochten doen ons meeste fortuijn bijde papen alsoo se goet armsGa naar voetnoot4) sijn, ende ons seer toegedaen waren, voornamentlijck als wij haer den ommegang van onse en andere natie verhaelde, sijnde daer seer begeerig nae om te hooren hoe het in andere landen toe gaet. Indient ons niet verdrooten hadde, soude wel heele nachten daer nae geluijstert hebben.

Int begin van 't eerste jaer wiert den gouverneur verlost ende terstont een ander in zijn plaets gestelt; den nieuwen was ons seer toegedaen ende seijde dickmaels soo 't in sijn wil ofte macht stont, dat hij ons weder na ons lant, ouders en vrunden soude senden, gaf ons de vrijheijt ende last, die bijden afgaende gehadt hadde; dit ende het

[pagina 31]
[p. 31]

navolgende jaer, was het heel slecht van granen ende ander gewas, door diender geen regen quam, maer Ao 1662 tot dat het nieuwe gewas uijt quam nog slimmer, soo datter veel duijsenden van honger vergingen; conden de wegen qualijck gebruijcken vande struijckroovers; daer wiert door last vanden Coninck op alle wegen stercke wacht gehouden voorden reijsenden man, als mede om de dooden die van honger langs de wegen storven te begraven, gelijck mede om moorden ende rooven voor te comen, alsoo zulcx dagelijcx gedaen wiert; daer wierden verscheijde steden en dorpen geplondert, de Conincx packhuijsenGa naar voetnoot1) opengebrooken ende de granen daer uijt gehaelt sonder de misdadigers te becomen door dien meest vande grooten haer slaven gedaen wiert; de gemene en arme luijden die int leven bleven was haer meeste spijse akersGa naar voetnoot2), bast van vuijre boomen ende wilde groente. Sullen nu een weijnigh van de gelegentheijt van 't lant ende ommegangh des volcx verhalenGa naar voetnoot3).

Ga naar margenoot+ Dit lant bij ons Coree ende bij haer Tiocen CockGa naar voetnoot4) genaemt is gelegen tussen de 34½ ende 44 graden; in de lanckte, Z. en N. ontrent 140 a 150 mijl; in de breete O. en W. ongevaerlijck 70 a 75 mijl; wort

[pagina 32]
[p. 32]

bij haer inde caert geleijt als een caerte bladtGa naar voetnoot1), heeft veel uijt stekende hoecken. Is verdeelt in 8 provintieGa naar voetnoot2) ende 360 steden, behalve de schansen op 't geberghte ende vastigheden aanden zee cant; Is seer periculeus voor de onbekende, om aan te doen, door de meenighte van clippen ende droogten. Is mede seer volckrijck ende can bij goede jaren sijn selffs van alles versien, door de menighte van rijs, granen ende kattoen, datter om de Zuijt wast, daermede sij haer connen behelpen. Heeft aande Z.O. zijde Japan; opt nauwste wijt, - dat is van de stadt Pousaen tot OsaccaGa naar voetnoot3) - ontrent 25 a 26 mijl; tussenbeijgde leijt 't eijland 't Suissima of bij haer TymatteGa naar voetnoot4) genaemt; dit heeft nae haer seggen die van Coree eerst toebehoort, is inden oorlogh bij accoort aande Japanders gecomen, daer voor die van Coree t Quelpaerts Eijland weder hebben gecregen. Aande West zijde streckt de cust van China ofte bocht van Nanckin; comt aan 't noort eijnde met een grooten hoogen berghGa naar voetnoot5) aan een vande noordelijckste provintien van China vast, soude anders voor een eijlant gereekent

[pagina 33]
[p. 33]

worden, door dien aande N.O. zijde niet dan een openbare zee is, daer jaerlijcx verscheijde walvissen met harpoens van ons als andere natie int lijff gevonden werden; daer wort mede in de maenden December, Januarij, Februarij ende Maert groote quantitijt van haringhGa naar voetnoot1) gevangen, die inde twee eerste maenden d'hollantse gelijck zijn, ende inde twee andere maenden cleijnder ofte gelijck d'pan haring in ons lant, soodat nootsaeckelijck een doortocht tussen Coree en Japan nae 't Waeijgat moet zijn, gelijck wij dickmaels gevraecht hebben aande Coreese stuijrluijden die opd'N. oostelijcke quartieren varen, offer om de N.O. nog eenige land was; seijde niet dan een openbare zee te zijnGa naar voetnoot2); die van Coree na China reijsen nement int nauste van d'bocht te water, alsoo te lande den bergh des winters door de coude, ende des somers door 't ongedierte seer gevaerlijck te passeeren is; kennen swinters door dien de riviers dan toe vriesen gemackelijck over 't ijs comen, alsoo 't daer soo hart vriest ende sneeuwt, gelijck ons volcq Ao 1662 inde cloosters die in 't geberghte leggen, hebben gesien dat huijsen en boomen waren onder gesneeuwt datse gaten onder d'sneeuw mosten maken om van 't een huijs in 't ander te comen; om boven en om laegh te geraken, binden cleijne planckjes onder haer voeten, daer sij mede op ende nederwaerts weten te rijden, om in de sneeuw niet te sincken; derhalven moeten de menschen haer in dese quartieren met garst, geerst, ende diergelijeke granen behel-

[pagina 34]
[p. 34]

pen alsoo daar door de coude geen rijs ende cattoen wassen can ende meest vande zuijdelijcke quartieren moet toegebracht worden; sooGa naar margenoot+ is den gemeenen man haer eeten ende cledinge zeer slecht ende meest in hennippe, linde ende vellen gecleet gaen; in dese quartieren valt den meesten wortel niseGa naar voetnoot1) die aanden Tarter voor tribuijt opgebracht ende aande Chineese en Japanders verhandelt wort.

Wat belangt de authoriteijt vanden Coninck, is daer souveraijnGa naar voetnoot2), hoe wel onder den Tarter staet; regeert 't land nae sijn believen, sonder sijn Rijcxraden ergens in te gehoorsamen; men heefter geen particuliere heeren ofte eijgenaers van steden, eijlanden ofte dorpen, de grooten trecken haer incomste uijt haer landerijen en slaven, alsoo wij gesien hebben grooten die 2 a 3000 slaven hebben, ooc mede van eenige eijlanden ofte heerlijckheden die haer vanden Coninck gegeven worden, maer soodra zij comen te overlijden, weder aanden Coninck vervallen.

Wat de melitie vande ruijters ende soldaten belanght: Inde Conincx stadt sijn ettelijcke duijsenden die vanden Coninck gegagieert worden ende int hoff de wacht houden, als den Coninck uijtrijt medegaen; d' vrijluijden moeten alle 7 jaren inde Conincx stadt d' wacht houden, alsoo elcke provintie sijn soldaten een jaer moet waernemen, ende soo bij buerte omgaet; elcke provintie heeft sijn velt overste, die heeft weder 3 a 4 cornels onder hem, elcke stadts jurisdictie sijn capiteijn die onder de voorsz. cornels verdeelt sijn; elcq quartier vande stadts jurisdictie sijn sergiant, elck dorp sijn corporael ende yder 10 man

[pagina 35]
[p. 35]

een hooft; yder moet de namen van zijn volcq altijt op schrift hebben ende jaerlijcx aan zijn meerder opgeven, zoo dat den Coninck altijt can weten hoe veel ruijters en soldaten heeft in sijn landt, die in tijt van noot int geweer moeten comen; de ruijters haer geweer is een harnas met een storm hoet, houwer, pijl en boogh met een vlegel gelijck als in 't vaderlant 't coorn mede gedorst wort, aen 't eijnde met corte ijser pennen; de soldaten sommige met harnas ende storm hoeden van ysere plaetjes ende oocq van hoorn gemaect, hebben musquettenGa naar eind1), houwers en corte piecks; d'officieren pijl en boogh; elck soldaet moet altijt op zijn eijgen costen 50 schooten cruijt ende soo veel cogels hebbenGa naar eind2); elcke stadt moet uijt sijn Cloosters onder haer sorterende bij buerteGa naar eind3) de schansen en vastigheden op 't geberghte op haer eijgen costen te bewaren ende onderhouden; dese worden in tijt van noot mede voor soldaten gebruijctGa naar eind4), hebben mede houwers, pijl en boogh, houdense mede voorde beste soldaten, sijnde onder opperhooffden vande papen bescheijden, diese mede op schrift heeft, soo dat den Coninck altijt weet hoe veel vrijluijden, 't sij soldaten, oppassers ofte arbeijtsluijden, ende papen in sijn dienst ofte lant sijn. Die tot sijn ouderdom van 60 jaren gecomen zijn, worden van haren dienst ontslagen ende moeten haere kinderen wederom inden selven dienst treden; alle edeluijden die in Conincx dienst niet en zijn of geweest hebben, gelijck ooc alle slaven, hebben niet anders dan des Conincx ofte slants gerechtigheijt op te brengen, 't welcq meer als d'helft van 't volcq is, door dien een vrijman bij een slavin ofte een vrije vrouw bij een slaeff een ofte meer kinderen crijgende, wordenGa naar margenoot+ al voor slaven gehouden; slaven met malcanderen kinderen krijgende gaet d' meesterGa naar eind5) daer mede door. Ider stad moet ter zee een oorloghs

[pagina 36]
[p. 36]

joncq onder houden met zijn volcq, ammonitie ende vordere toebehooren; dese joncken sijn gemaect met twee overloopen, op hebbende 20 a 24 riemen, aen elcken riem 5 a 6 man; gemant met 2 a 300 man, soo soldaten als roeijers; gemonteert met ettelijcke stuckjes ende meenighte van vuijrwercken; elcke provintie heeft sijn admirael die deselve alle jaer drilt ende visiteeren; ooc bij den Admirael generael van gelijcken gedaen wort; indien bij de admiraels ofte capitains eenige de minste fout ofte misslagh begaen is, worden naer gelegentheijt van saken 't sij deportement, bannissement ofte de doot gestraft, gelijck wij ano 1666 aan onsen admirael gesien hebbenGa naar eind1).

Soo veel d'rijcxraden, hooge ende lage officieren aangaet, de rijcxraden sijn soo veel als raden des Conincx, comen dagelijcx int hoff ende alle voorvallende saken den Coninck aendienenGa naar eind2); zij vermogen den Coninck in gene saken te constringeren, maer alleen met raet en daet te adsisteeren; dit sijn d'grootste naest den Coninck in aensien, continueeren, indien daer niet op te seggen valt, haer leven langh ofte tot den ouderdom van 80 jaren, gelijck oocq doen alle andere officieren aan 't hoff dependeerende ofte tot datse tot hooger staet geraken; alle stadt houders worden alle jaren, ende vordere soo hooge als lage officieren, alle drie jaer verwisselt; de meeste worden, om eenige fout die sij comen te begaen, binnen haer tijt gelicht, alsoo selden haer tijt volcomentlijck comen uijt te dienen; den Coninck heeft altijt overal sijn verspiedersGa naar eind3) om van alles goede informatie van d'regeringh te nemen, soodat d'officieren dickmaels met d'doot ofte een eeuwigh bannissement besueren moeten.

Wat d'incomsten des Conincx, heeren, steden ende dorpen belangt, den Coninck treckt sijn incomste van 't gene de aerde ende zee voortbrengt; heeft in alle steden ende dorpen zijn packhuijsen, om 't gewas ofte zijn incomste in te doen, die jaerlijcx aande gemeene man op intrest tot 10 pr cto wort uijtgegeven ende soo drae het gewas vant velt comt, voor alles moet betaelt worden; de heeren leven als vooren

[pagina 37]
[p. 37]

van haer eijgen; die in Conincx dienst zijn, van 't rantsoen dat den Coninck haer toeleijt; de steden ontfangen haer incomste vande erven daer de huijsen soo inde steden als ten platte landen opgebout zijn, yder naer zijn groote, waer voor de gouverneurs, Conincx dienaers ende de oncosten vande stadt onderhouden ende betaelt wort; de vrijluijden die geen soldaten en zijn moeten int jaer 3 maenden int lants dienst daertoe hij geordonneert wort oppassen ende arbeijden, behalven alle cleijnigheden die tot onderhout van 't lant van nooden is; de ruijters en soldaten inde steden en dorpen moeten jaerlijcx 3 stucken linden ofte f 9:10:7 opbrengen tot onderhout van de gegageerde ruijters en soldaten in des Conincx stadt; van schattinge ofte accijsen op yets te stellen, is bij haer niet gebruijckelijck.

Ga naar margenoot+ Wat d'swaerste crimen ende straffen daer toe sijn aangaet, die hem tegen den Coninck stelt ofte uijt 't rijck souckt te stooten, worden met hare geheel geslacht uijtgeroeijt; hare huijsen worden tot den gront toe afgebrooken, daer vermach niemand een bequaem huijs weder op te setten, ende alle hare goederen ende slaven geconfisqueert te proffijte van 't lant ofte aan andere wegh geschoncken; eenige sententie die bijden Coninck gevelt ende bij imand tegengesprooken wort, deselve worden mede seer swaerlijck metter doot gestraft, gelijck bij onsen tijt is geschiet des Conincx broeders vrouw, die vermaert was met d'naelde wel te connen om gaen; liet den Coninck haer voor zich een rock maken, sij eenigen haet opden Coninck hebbende, naeijde daer eenige toverije in, soo dat wanneer den Coninck den rock aen hadde, noijt conde rusten, den Coninck deselve latende los tornen ende visiteren, vont tselve daerin, waerover hij de voorsz. vrouw liet in een camer setten, waer van de vloer van copere platen gemaect was, ende vuijr daeronder stooken, totdat sij doot was; een van hare vrunden sijnde doen ter tijt een stadthouder van grooten afcomste en ten hove in grooten aensien, schreeff aanden Coninck datmen een vrouw ende te meer gelijck sij was, wel een andere straffe conde opgeleijt hebben, een vrouw meer als een man behoorde te verschoonen; waer over hem den Coninck liet ophalen; naer dat op eenen dagh 120 slagen op d'scheenen gecregen hadde, 't hooft liet afslaen ende alle sijne goederen ende slaven geconfisqueert. Dese en naervolgende crimen worden aen 't geslachtGa naar voetnoot1) niet gestraft. Een vrouw die haer man om hals brenght, wort aan een wegh daar veel volcx passeert, tot de schouders inde aerde gedolven, met een houte saeg

[pagina 38]
[p. 38]

daerbij, ende moeten alle, uijtgesondert edelluijden, die daar voorbij passeeren een treck int hooft haalen, tot dat sij doot is; in ofte onder wat stadt sulcx geschiet is, deselve stadt eenige jaren van zijn recht en eijgen gouverneur versteeken, worden van een ander stadts gouverneur ofte slecht edelman geregeert; deselve straffe sijn mede onderworpen wanneer d'gemeene man over haer gouverneur clagen ende ten hooff ongelijck crijgen; een man die zijn vrouw om 't leven brengt ende weet te bewijsen daertoe eenige redenen gehad te hebben, 't sij door overspel ofte andersints, wort daer over niet aengesprooken, ten sij het een slavin is, moet dan deselve haer Meester drie dubbelt betalen; slaven die haer Meester om hals brengen worden met groote tormenten gedoot; een heer magh sijn slaeff om een cleijne reden 't leven benemen. Moorders worden op d'selve maniere, nadat sij verscheide malen onder d'voeten geslagen sijn, gelijck sij de moort gedaen hebben, gestraft; dootslagers straffense aldus: den overleden wassen zij met asijn, vuijl en stinckent water 't geheele lichaem, 't welck sij den misdadiger door een trechter inde keel gieten, soo lange 't lijff vol is, ende slaen dan met stocken opden buijck tot dat hij barst; ende hoewel opde diverije groote straffe staet, soo wort deselve hierGa naar margenoot+ veel gepleeght, worden allenxkens onder de voeten geslagen tot dat sij doot sijn; die met een getrouwde vrouw overspel doet of d'selve vervoert, worden beijde tot spot somtijts heel naect ofte een dun enckel broeckje aan, 't aengesicht met calck gesmeert, door yder oor een pijl, met een trommeltje opden rugh gebonden, daer op slaende ende roepende dit sijn overspeelders, door de stadt geleijt en yder met 50 a 60 slagen op d'billen gestraft; die de incomste vanden Coninck off 't landt niet op en brengt worden 2 a 3 mael 's maents voorde scheenen geslagen, tot dat hij 't opbrengt, ofte van cant is; compt hij te overlijden, moeten de vrunden het opbrengen, soodat den Coninck ofte 't land van haer incomste noijt en mist; de gemeene straffe geschiet op d'naecte billen ofte op de kuijten, ende wort bij haer voor geen schande gereekent, door dien om een woort spreekens licht daer toe connen geraaken; de gemene gouverneurs vermogen sonder licentie van haren stadthouder niemand ter doot verwijsen ende crimen 't landt rakende niemand sonder kennisse van den Coninck; 't slaen opde scheenen geschiet aldus, sitten op een stoeltje de beenen bij malcanderen gebonden, daer wort ontrent een hand breet boven d' voeten ende onder de knien 2 streepies gehaelt, alwaer sij tussen beijden worden geslagen, met houtjes een arm lanck achter ront, voor twee vinger breet, ende een Rijxdaalder dick van eijcken off van essen

[pagina 39]
[p. 39]

hout gemaect, dog teffens niet meer als 30 slagen; 3 a 4 uijren geleden mogen als dan wel weder met d'Justitie voortgaen, totdat se volbracht is; die zij ten eersten willen doot hebben, die worden met stocken 3 a 4 voeten lanck ende een arm dick dicht onder de knien geslagen; onder de voeten te slaen geschiet aldus; sittende op d' aerde worden de groote thoonen bij malcanderen gebonden ende bij een hout opgehaelt die tussen haer dijen staet; met ronde stocken een arm dicq ende 3 a 4 voeten lanc onder d'ballen van de voeten soo veel slagen als den rechter belieft; op dese maniere peijnigen sij mede alle misdadigers; op d'billen te slaen wort aldus gedaen, strijcken de broecken aff ende leggen se vlacq op d'aerde neer ofte op een banckje gebonden, de vrouwen om schaemts halven laten een enckel broeckje aanhouden, dog om wel te treffen, makent selve eerst nat, met stocken van 4 a 5 voeten lanck, boven ront onder een hand breet ende een pinck dick, 100 sulcke slagen teffens wort naest de doot gereekent; slaen ooc met teentjens een duijm ende een vinger dick die voor de kuijten geslagen worden, staenGa naar voetnoot1) op een banckje de mans ende vrouwen met diergelijcke teentjes 2 a 3 voeten lancq als 't verhaelde slaen geschiet met sulcken geschreeuw van de omstaende rackers dat 't selve somtijts meer schrick als 't slaen aenjaeght; de kinderen worden met cleijne [teentjes] op de kuijten gestraft; daer sijn nog meer andere straffen, dog hier te lange om te verhalenGa naar voetnoot2).

Ga naar margenoot+ Wat haer godtsdienstGa naar voetnoot3), tempels, papen ende secten belanght, de gemene man doen voor haer afgoden wel eenige superstitie, maer achten haer overheijt meerder dan d'afgoden; d'grooten ofte edele weten daer gants niet van, om haer afgoden eenige eer te bewijsen,

[pagina 40]
[p. 40]

achten haer selven meer dan deselve te wesen; soo wanneer imand 't sij groot ofte cleijn comt te overlijden, wordt bij de papen eenige gebeden ende offerhanden voorden overleden gedaen, alwaer dan haer vrunden ende bekenden mede comen; 't gebeurt somtijts bij aflijffigheijt van een heer ofte geleerde paep, dat hare vrunden ende bekenden wel 30 a 40 mijl comen rijsen, om d'offerhande bij te zijn, tot eer ende gedachtenisse vanden overleden; alle feestdagen comen sommige gemeene burgers ende boeren voor de afgoden haer reverentie doen ende steeken een ruijckent houtje in een potje met vuir dat voorde beelden staet tot teeken van brant offeren, ende nadat haer reverentie weder gedaen hebben, gaen sonder yets meer te doen wech; houden dat voor haren afgodt dienst, seggen die wel doet hier naemaels wel geschieden sal, en die quaet doet, daervoor straffe sal ontfangen; van predicken ofte leeringe is haer onbekent,ofte maelcanderen eenige onderrichtinge in haer gelooff te doen; disputeeren daer noijt over, door dien sij al een gelooff hebben, door 't heele land, ende de afgoden al eene eer bewijsen; des daeghs twee mael offert ende bidt een paep voorde beelden; alle feestdagen met 't geheele cloosters volcq met cloppen op d'beckens, trommels ende andere instrumenten. d'Cloosters ende tempels die seer veel sijn, leggen al int beste geberghte, yder onder zijn stadts jurisdictie bescheijden; daer sijn cloosters daer wel 5 a 600 papen in sijn, ende steden daer wel 3 a 4000 onder bescheijden sijn; woonen al 10, 20 a 30 bij malcanderen in een huijs, somtijts min en meerder. In yder huijs heeft de outste 't commando. Indien eenige comen te misdoen, mogen deselve met 20 a 30 slagen opde billen straffen, maer soo de misdaet groot is, leveren hem aanden gouverneur vande stad daer sij onder staen over; papen sijnder geen gebreck, was de leer maer goet, alsoo yder die wil een paep can worden ende weder uijt scheijden als 't hem belieft; de papen sijn bij haer weijnigh geacht ende worden niet meer als lants slaven gereekent door de groote tribuijt die zij opbrengen ende 't wercq dat sij voor 't lant doen moeten; d'opper papen sijn wel in achtinge, dat meest om haer geleertheijt comt, worden onder d'geleerde van 't lant gereekent; dese worden Conincx papen genaemt, voeren een lants zegel ende doen justitie als de gemeene gouverneurs wanneer sij d'cloosters gaen visiteren; rijden te paert, ende worden groote eere bewesen; alle papen mogen niet eten dat leven ontfangen heeft, ofte van comen can; sijn 't hair ende baert cael geschooren; mogen bij geen vrouwen converseeren; diegene die dese geboden overtreet worden met 70 a 80 slagen opde billen gestraft

[pagina 41]
[p. 41]

ende uijt 't clooster gebannen; soodrae haer 't hair wort afgeschooren worden se op haer eenen arm gemerctGa naar voetnoot1), soo dat men altijt can sien dattet een paep is geweest; de gemeene papen moeten haer costen met arbeijden, coophandel ende bedelen bescharenGa naar voetnoot2); houden altijt jongens, doen alle neerstigheijt om d'selve wel te leeren lesen en schrijven; als d'selve geschooren zijn, houdense voor haer dienaers;Ga naar margenoot+ al wat sij winnen ofte bescharen is voor hare Meester tot dat hijse vrij geeft; bij overlijden vande papen sijn deselve hare erffgenamen ende moeten rouw over haer dragen, twelc de vrij gegevene mede moeten doen, tot danckbaerheijt dat hij haer gelijck een vader zijn kint opgebracht heeft ende onderwesen; daer is nog een ander soorte die de papen gelijck zijn, soo int dienen der beelden ende eeten der spijse, dese sijn niet geschooren ende mogen trouwenGa naar voetnoot3). d'Cloosters ende tempels worden vande grooten ende gemeene man gebout, yder geeft daer toe nae sijn vermogen; de papen doen den arbeijt voor de cost ende weijnigh salaris die haer vande paep, die vande gouverneur vande stadt daer 't clooster ofte tempel onder sorteert over 't bewint gestelt is, gegeven wort; sij seggen mede dat inde oude tijden de spraeck al eens was, ende door 't bouwen van een toorn daer mede sij inden hemel wilden climmen, door de gantsche werelt verandert is; den adel om haer vermaeck met hoeren en ander geselschap te nemen, gaen dickmaels inde cloosters, alsoo d'selve seer plaisierigh int geberghte ende 't geboomte leggen, ende voorde beste huijsen van 't land gerekent worden, soo dat d'selve meer voor bordeelen en brashuijsen als tempels mogen gerekent worden, wel te verstaen d'gemeene Cloosters, alsoo de papen mede seer tot de vochtigheijt genegen sijnGa naar voetnoot4); daer plegen bij ons inde Conincx stadt, twee bagijnen cloosters te wesen, een van adele en een van gemeene vrouwen, waren mede 't hair kael afgeschooren, aten ende deden d'beel-

[pagina 42]
[p. 42]

den gelijcke dienst als de papen, worden vanden Coninck ende grooten onderhouden, zijn over 4 a 5 jaren bij den jegenwoordigen Coninck afgeschaft ende verloff gegeven om te trouwenGa naar voetnoot1).

Wat haer huijsen ende huijsraet aangaet, onder de grooten sijn veel fatsoenlijcke maer onder den gemene man slechte huijsen, door dien yder na sijn sin niet magh timmeren; niemand vermagh sijn huijs met pannen decken sonder consent vanden gouverneur soo datse meest met korck, riet ofte stroo gedeckt sijn, staen al tsamen met een muijr ofte pagger van malcanderen gescheijden; d'huijsen staen op houte pilaren, d'muijren worden onder van steen gemaeckt ende boven worden houtjes cruijs wijs over malcanderen gebonden van buijten en van binnen met cleij en sant effen gestreeken en van binnen met wit papier geplackt; d'vloeren vande camers zijn onder gelijck een oven, daer sij inde winter dagelijcx onder stooken ende geduijrigh warmGa naar voetnoot2) zijn, soo datse beter keggels als camers gelijck zijn; d'vloer met geolijt papier beplackt; de huijsen hebben maer een verdiepingh, boven met een cleijne soldering, daer sij eenige cleijnigheden bergen cunnen; de edelluijden hebben voor haer huijsen altijt een besonder huijs daer sij haer vrunden ende bekenden onthaelen ende logieren, nemen daer oocq haer vermaeck ende doen 't gene sij te verrichten hebben, waer voor gemeenelijck een groote plaets, vijver ende thuijn is, versiert met veele bloemen ende andere rarigheden, van boomen en clippen; d'vrouwen woonen inde agterhuijsen alsoo se van niemand mogen gesien worden; de coopluijden ende traijeGa naar voetnoot3) borgers hebben gemeenlijck ter sijden haer huijs een catelGa naar voetnoot4) om haer dingen te doen en luijden van aansien te onthalen twelc gemeenlijck met tabacq en arrack geschiet; hare vrouwen mogen vrij bij ydereen comen praten ende op gast maelen gaen, dog sitten altijt bijsonder endeGa naar margenoot+ tegen de mans over; veel huijsraet wort bij haer niet gevonden, als 't gene sij dagelijcx gebruijcken; daer sijn veele tap ende vermaeck huijsen, alwaerse gaen om de hoeren te hooren en sien dansen, singen en op instrumenten spelen; des somers gebruijcken sij de bosschagie ende groene boomen daer toe, om den tijt door te brengen; van her-

[pagina 43]
[p. 43]

bergen ofte logijs plaetse voorden reijsenden man weten niet, die bijden wegh rijst ende het avont wort, gaet maer binnen de muir van 't een of 't ander huijs sitten (als het geen edelman is), ende geeft soo veel rijs als hij eten wil, die den hospus terstont laet kooken ende met toespijs opschaffen moet; in veel dorpen gaet het met beurte bij d'huijsen om, sonder daer yets tegen te seggenGa naar voetnoot1); opden grooten wegh nade Conincx stadt leggen post ende pleijster huijsen, soo voor de groote als gemeene man om te vernachten; d'edelluijden ende die vant land reijsen, die d'andere wegen passeeren worden bij d'opperhooffden vande buerte daerse vernachten de cost ende slaep plaets bestelt.

Wat haer trouwen belangt sij en mogen met haer vrunden tot int vierde lit niet trouwen en [zij] vrijen ooc niet, worden bij haer ouders ofte vrunden als sij 8, 10 a 12 ofte meer jaren out sijn aan malcanderen gegeven; de meijsjens comen meest d'ouders vanden jongman thuijs, tensij haer ouders geen soonen hebben, blijvende daer soo lange woonen, soo lange sij haer selven connen behelpen; den bruijdegom moet als hij bijde bruijt gaet eerst de stadt rondom rijden met eenige van sijn vrunden; soo de bruijt den bruijdegom thuijs comt, wort van haer ouders ende vrunden daer gebrocht, de vrunden houden dan de bruijloft met malcanderen sonder eenige sermonien meer; een man mach sijn vrouw al had hij daer verscheijde kinderen bij wegh jagen ende een ander nemen, maer de vrouw geen ander man, tensij sij bij den rechter daer van is geset; een man mach soo veel wijven houden als hij onderhouden ende den cost geven can ende in de hoerehuijsen gaen als 't hem belieft, sonder daer over aengesproocken te worden; hebben een wijff altijt in huijs dat de naeste is, ende 't huijs op hout, de andere woonen buijten in bijsondere huijsen; den adel ofte grooten hebben gemeenlijck 2 a 3 wijven binnen 't huijs, dog is altijt een als gouvernante over de huijshoudingh; ider woont gemeenlijck appart ende gaet bij degeen die 't hem belieft; dese natie achten haer vrouwen niet meer als slavinnen ende om een cleijne misdaet verstooten deselve; soo d'man d'kinderen niet wil houden, moet d'vrouw se altemael nae haer nemen, waerover dit lant soo vol menschen is.

[pagina 44]
[p. 44]

D'edele ende vrijluijden voeden hare kinderen wel op, bestellen dselve onder opsicht van Meesters om int lesen ende schrijven wel onderwesen te worden, daertoe dese natie seer genegen is, ende dat met sachticheijt ende goede maniere, haer altijt voorhoudende d'geleertheijt van voorgaende mannen ende dengene die daardoor tot grooten staet gecomen zijn; sitten meest dach en nacht en lesen; 't is te verwonderen dat sulcke jonge maets hare schriften soo connenGa naar margenoot+ uijtleggen daerin meest haer geleertheijt bestaet; in alle steden is een huijs, daer alle jaren voor de overicheijt ende dengenen die om de regeringeGa naar voetnoot1) om hals ofte van cant geraect sijn, geoffert wortGa naar voetnoot2); in dit huijs oeffent den adel haer int lesen en wort altijt van haer bewaert; daer wort alle jaer in yder provintie in 2 a 3 steden bijeencomsteGa naar voetnoot3) gehouden ende bij d'stadthouder yder in sijn provintie gecommitteerde gesonden soowel inde militie als politie om haer 't examineren; die in zijn studie voltrocken is, wort den stadthouder bekent gemaect ende nader voor hem g'examineert, soo hij denselven bequaem vint om eenige regeringe waer te nemen, schrijft 't selve aan 't hoff, daer jaerlijcx vant geheele lant een bij een comste gehouden wort, om nader door des Conincx gecommitteerden g'examineert te worden; op dese vergaderinge comen alle d'grootste van 't landt soo wel die in eenige bedieninge geweest ende tegenwoordig sijn, alsoo d'eene inde politie ende d'ander inde militie is gepromoveert, om in beijde hare promotie te crijgen, om daer sij geordonneert worden bequaem te sijn; den brief van promotie crijgen zij van den Coninck; dit promoveeren maeckt meenigh jong edelman tot een out bedelaer, door dien sij haer middelen die somtijts weijnigh sijn daer mede vernielen, door d'groote oncosten, schenckagien ende gastmalen die sij moeten doen, de ouders voor haer kinderen geven ende haer leven eijndigen sonder in eenige bedieninge te geraken; 't is haer wel als 't maer de naem hebben datse gepromoveert sijn. D'ouders houden veel van hare kinderen gelijck mede de kinderen van hare ouders doen, om dat wanneer d'ouders eenige misdaet begaen hebben ende 't selve ontlopen, moeten de kinderen daer voor instaen, gelijck mede d'

[pagina 45]
[p. 45]

ouders voorde kinderen moeten doen; de slaven ofte diergelijcke nemen weijnigh reguart op hare kinderen, door dien deselve soodrae eenigen arbeijt connen doen de Meesters naer haer nemen; alle kinders moeten over haer vader, overleden sijnde, drie, ende over d'moeder twee jaren rouw dragen, eeten niet anders dan d'papen, mogen geen bediening waernemen. Imand 't sij groot ofte cleijn in bedieninge sijnde ende een van sijn ouders comt te sterven, moet terstont daer uijt gaen; mogen bij geen vrouwen slapen en indien sij in die tijt kinderen comen te procureeren worden d'selve voor hoere kinderen geacht; vermogen niet te kijven noch te vechten of droncken drincken; dragen dan lange rocken van hennip linden gemaect, onder sonder soom; sonder nettjes op; om 't lijf een gorlosGa naar voetnoot1) van hennip gedraeijt, als een cabeltouw, wel een mans arm dicq, ende diergelijcke touw wat dunder om 't hooft met bamboese hoetjes op, een dicke stock ofte bamboes inde handt waeraen sij kennen off d'vader off moeder doot is, alsoo d'bamboes d'vader ende d'stock d'moeder beduijt; wassen ofGa naar margenoot+ reijnigen haer selden, soo datse eer molickenGa naar voetnoot2) als mensen gelijcken; als daar ymand comt te sterven loopen d'vrunden als dolle menschen langs de straten, huijlen en krijten, het hair uijt het hooft te plucken; sij dragen altijt sorge dat haer dooden wel begraven worden, aen bergen bij de waerseggers haer aengewesen ende daer geen water bij en comt, in dubbelde kisten ider 2 a 3 duijm dick ende van binnen vol nieuwe clederen en andere goederen, elc na zijn vermogen, gestopt; sij begraven de dooden gemeenlijck int voor ende naejaer, als d'rijs van 't velt is; soose inde somer comen te sterven, worden in huijskens van stroo gemaect die op staken staen, geleijt, ende worden als sijse begraven willen, dan weder 't huijs gehaelt ende inde kisten met haer clederen ende goet, als boven geseijt is, geleijt; dragen den dooden 's morgens met den dach wech, nadat sij des snachts te vooren wel vrolijck zijn geweest; de dragers doen niet dan dansen ende singen, de vrunden volgen 't lijck al huijllende ende krijtende; den derden dagh gaen de vrunden ende bekenden weder voor 't graft offeren ende hebben dan weder een vrolijcken dach; de graven sijn gemeenlijck 4, 5 a 6 voeten met aerde opgehooght seer fraeij ende net gemaect maer voor d'groote heeren haer graven staen veel steenen ende beelden van steen gehouwen, opde steenen staet gehouwen haer naem, afcomste ende wat sij voor bedieninge gehadt hebben; allen

[pagina 46]
[p. 46]

15en vande 8e maent, alsoo sij na de maen reekenen omde drie jaer 13 maenden hebben vant jaer, wort tgras vande graven gesneden ende nieuwe rijs geoffertGa naar voetnoot1), dit is de grootste feestdagh naest 't nieuwe jaer die sij hebben; daer sijn waerseggers ofte toveresse, dog en connen niemand leet doen, die haer seggen of de dooden gerust of ongerust gestorven en op een goede plaetse begraven zijn, waer naer sij haer reguleren, 't gebeurt wel, datse wel 2 a 3 mael verleijt worden.

Nae dat sij haer ouders wel hebben begraven ende alles gedaen 't gene haer toestaet te doen, soo daer dan wat overschiet, soo blijft den outsten soon int huijs ende wat daer toe behoort, besitten; de landen en vordere goederen worden onder de soonen gedeelt, hebben noijt hooren seggen dat de dochteren (soo daer soonen sijn) eenig part int goet hebben, alsoo de vrouwen niet dan haer clederen ende 't geen tot haer lijf behoort ten houwelijck brengen; soo wanneer d'ouders 80 jaren out geworden sijn, moeten aande soonen afstant van haer goederen doen, achten d'selve dan onbequaem om yets te regeeren, dog houden haer altijt in groote achtinge; den outsten soon als vooren int besit gegaen sijnde, laet op 'teijgen erff een besonder huijs timmeren vanGa naar voetnoot2) d'ouders, om daer in te woonen ende worden van de zoons onderhouden.

Wat d'trouwigheijt en ontrouwigheijt als mede d'couragie deserGa naar margenoot+ natie belangt, sijn seer genegen tot diverije, liegen en bedriegen, men moet d'selve niet te veel betrouwen, achtent voor een romeijn stuck als sij imand te cort gedaen hebben, en wort bij haer voor geen schande gereekent; daerom hebben voor een gebruijck soo imant in een coopmanschap bedroogen is, mag daer weder uijt scheijden, van paerden en coebeesten, al wast over 3 a 4 maenden, van landen ende vaste goederen niet langer tot dat transport gedaen is; sijn goetaerdigh ende

[pagina 47]
[p. 47]

seer goet van gelooff, wij conde haer alles wijs maken wat wij wilde, ende d'vreemde luijden toegedaen, voornamentlijck d'papen; hebben een vrouwenhart gelijck ons van gelooffwaerdige luijden vertelt is, dat over ettelijcke jaren wanneer door den Jappander haren Coninck wiert vermoort, steden en dorpen verbrant ende gedestrueert; den Hollander Jan Jansz. verhaelde ons dat bij sijn tijt wanneer den Tarter over 't ijs quam ende 't land in nam, datter meer inde bossen gevonden worden die haer selven opgehangen hadden, dan van haer vijand doot geslagen waren, alsoo 't selve voor geen schande gereekent wort ende beclagen soodanige persoonen, seggen sulcx uijt noot gedaen te hebben; 't is mede wel geschiet datter eenige hollantse, engelse ofte portugeese schepen, die na Japan gaende op de cust van Coree vervallen zijn, deselve met haer oorloghs joncken trachten te nemen, altijt met vuijle broecken onverrichter saecke sijn 'thuijs gecomen; mogen geen bloet sien, soodra alser eenige onder de voet vallen, stellent op een loopen; sijn seer afkeerigh van siecken ende voornamentlijck die smettelijck zijn, worden terstont uijt hare huijsen buijten de stadt ofte dorp daer sij woonen int velt in een cleijn huijsken van stroo daer toe gemaect gebracht, alwaer niemand bij haer comt ofte met haer spreeckt, dan diegene die op haer passen; dengene die daer voorbijgaet, sullen d'siecken aenspouwen; die geen vrunden hebben om haer hantreijckinge te doen, sullense liever laten vergaen, dan naer haer comen kijcken; de huijsen ofte dorpen daer eenige sieckte is, worden terstont met vuire staaken afgepaggert, ende [het] dack vande huijsen daer d'sieckte is vol do tacken geleijt tot een teeken vanden onbekende.

Wat voor handelinge daer gedreven wort, soo van vreemde natie als onder malcanderen, daer comt niemand om te handelen dan d'Japanders van 't eijland 't Suissina die aende Z.O. zijde inde stadt Pousan een logie hebben, die de heer van 't selve eijland toecomt, brengen daer peper, sappanhoutGa naar voetnoot1), alluijn, buffels hoorns, harte en rochevellen, met meer andere waren, die bij ons ende Chineesen in Japan gebrocht worden, waer voor sij andere goederen ruijlen, die daer vallen en in Japan getrocken sijn; sij hebben eenige handelingGa naar margenoot+ op Packin ende d'noorder quartieren van China, moetent al met

[pagina 48]
[p. 48]

paerdenGa naar voetnoot1) over lant doen waerop groote oncosten vallen, daerom niet dan bij groote coopluijden gedreven wort; die van des Conincx stad op Packin reijsen ende weder comen, moeten op 't spoedigste drie maenden onderwegen zijn; de handeling onder malcanderen geschiet meest met stucke lindeGa naar voetnoot2, elcq nae sijn waerdij, d'groote heeren ende coopluijden handelen wel met silver, maer de boeren en slechte luijden, met rijs en andere granen.

Dit lant voor dat den Tarter hem meester daer van maeckte was vol weelde en dartelheijt, deden niet dan eeten, drincken en alle dartelheijt aen te rechten, maer wort nu vanden Japander ende Tarter soo besnoeijt, dat bij quade jaren genoch te doen hebben den wagen recht te houden, door de sware tribuijten die sij moeten opbrengen, voornamentlijck aenden Tarter die gemeenlijck driemael sjaers comt om tselve te 'halenGa naar voetnoot3); sij en weten niet meer dan van 12 landen ofte coninckrijcken waer van, nae haer seggen, China den keijser is, ende d'andere in vorige tijden aan hem tribuijt mosten opbrengen; dat nu ider sijn eijgen meester is, door dien den Tarter China besit ende de andere niet onder haer can brengen; den Tarter noemen sij Tieckese ende Oranckaij; ons lant noemen sij NampancoeckGa naar voetnoot4), dat is gelijck Portugael bijde Japanders genaemt wort, van ons ofte Hollant en weten sij niet; die naem van Nampancoeck hebben sij van de Japan-

[pagina 49]
[p. 49]

ders; dese naem is meest onder haer bekent van wegen den toebacq, alsoo over 50 a 60 jaren, daervan niet en wisten; het drincken ende planten is haer vande Japanders geleert, ende het saet daervan eerst, soo de Japanders haer seijde, uijt Nampancoeck gecomen was, daerom nog veel bij haer Nampancoij genaemt wort, die daer nu soo sterck gedroncken wort, dat kinderen van 4 a 5 jaren 'tgebruijcken, ende nu ter tijt soo wel onder de mans als vrouwen, weijnigh gevonden worden diese niet en drincken; doen den tabacq daer eerst gebrocht wiert gaven voor yder pijp een maes silver ofte de waerdij daervan; Nampancoeck is bij haer voor een vande beste landen vermaert; haer oude schriften vermelden datter 84000 landen sijn, dog wordt bij haer maer voor een fabel geacht, seggen datter de eijlanden, clippen ende rutsen daeronder gereekent moeten sijn, dat de son in een etmael niet en can bescheijnen soo veel landen; wanneer wij haer eenige landen noemden, staken de spot met ons ende seijden dat het namen van steden en dorpen waren, doordien haer caerten niet vorder als Siam strecken.

Dit lant can sijn selven voeden, dat tot menschen nootdruft van nooden is, heeft overvloet van rijs en andere granen, cattoene en hennipe lijwaten; daer sijn mede veel zijwormen, dog en weten de zij niet wel te bereijden, om daervan eenige goede stoffe te maken; als mede silverGa naar voetnoot1), ijser, loot, tijgersvellen, wortel nise ende meer andere goederen; sij konnen haer selven met d'medecijn die daer vallen mede behelpen, maer wort onder de gemene man weijnigh gebruijct, alsoo d'doctoors bij de grooten in dienst sijn ende d'gemeene man tegenGa naar margenoot+ d'oncosten niet wel mogen. Is van nature een seer gesont lant; de gemene man gebruijct de blinde ende waerseggers voor doctoors, wiens raet zij doen en volgen, 't sij met offeren op 't geberghte, aen rivieren, clippen en rutsen, ofte in afgoden huijsen den duijvel om raet te vragen; dit laetste wort nu soo niet meer gebruijct, alsoo den Coninck int jaer 1662 deselve altemael heeft laten afbreeken ende vernielen.

De maten, ellen ende gewichten, soo veel 't lant ende de coopluij-

[pagina 50]
[p. 50]

den aangaet, sijn door 't geheele land eguaelGa naar voetnoot1), maer onder de gemene man en slechte schachers wort met deselve veel valsheijt gepleegt, den uijtgever gemeenelijck te licht ende te cleijn, den ontfanger te swaer, en te groot bevonden, ende hoewel dat daer bij veele gouverneurs goede opsicht op wort genomen, kennen 't selve egter niet afbrengen, doordien yder sijn eijgen maet ende gewicht gebruijct; eenige munte is bij haer onbekent, dan kassies, die alleen op de grensen van China gangbaer sijn; 't silver geven sij bij 't gewichte uijt, sijn groote en cleijne stucken, gelijck het schuijt silver in Japan.

Het vee ende 't gevogelte datter is, sijn dese: paerden, koebeesten; stieren, die daer weijnig gesneden worden, sijnder met meenighte; d'lantman gebruijcken d'koebeesten en stieren om 't landt te ploegen, den reijsende ende coopman de paerden om haer goet te voeren; tijgers sijnder mede veel, waer van de vellen nae China en Japan gevoert worden; beere, harten, wilde en tamme verckens, honden, vossen, katten ende meer ander gedierte, veel slangen ende fenijnigh gedierte, swanen, gansen, entvogels, hoenders, oijevaers, reijgers, kraenvogels, arenden, valcken, achsters, craeijen, koeckoecken, duijven, snippen, fesanten, leeuwercken, vincken, lijsters, kievitten en kuijcken dieven, met meer ander gevogelte, dog alles in overvloet.

Sooveel haer spraeck, schrijvenGa naar voetnoot2) en reekenen belanght, haer spraeck is alle andere spraaken different. Is seer moeijelijck om te leeren, doordien sij een dingh op verscheijde maniere noemen; spreeken seer prompt ende langhsaem, voornamenlijck onder d'grooten ende geleerde; schrijven op driederlij maniere, 't eerste ofte principaelste is gelijck dat vande Chineese ende Japanders, op dese wijse worden alle hare boecken gedruct, ende gesz, 't land ende de overheijt rakende, gesz tweede, IsGa naar voetnoot3) seer radt, gelijck 't loopent int vaderlant; wort veel bij d'grooten ende d'gouverneurs gebruijct om vonnisse in,

[pagina 51]
[p. 51]

ende apostille op recquesten te stellen, mitsgaders brieven aan malcandere te schrijven, alsoo d'gemeene man niet wel lesen can; het derde ofte slechtste wort vande vrouwen ende gemeene man geschreven. Is seer licht voor haer te leeren, doch connen daardoor alle dingen ende noijt gehoorde namen seer licht ende beter als met 't voorgaende schrijvenGa naar voetnoot1); dit geschiet alles met penseelen, seer vaerdighGa naar margenoot+ en rat. Sij hebben veel geschreven en gedructe boucken van oude tijden, daer op zij zulcken reguart nemen dat des Conincx broeder ofte prins des lants altijt 't opsicht daer over heeft; d'copije ende druckplaetsenGa naar voetnoot2) worden in veele steden ende vastigheden bewaert, om bij ongeluck van brant ofte andersints daer van niet geheel ontbloot te sijn; haer almenachen ende diergelijcke boecken worden in China gemaect, alsoo sij de kennisse niet en hebben om sulcx te doenGa naar voetnoot3); sij drucken met houte platen, elcke sij vant papier is een bijsondere plaet; sij reekenen met lange houtjes gelijckmen met de rekenpen[ningen] int vaderlant doet; weten van geen coopmans bouckhouden, als sij yets copen teijckenen d'inkoop op en dan weder hoe veel sij daer van maken, treckent tegen malcanderen af en sien watter overschiet off te cort comt.

Wanneer den Coninck uijtgaet, wort van al den adel (in swarte zijderocken gecleet, hebben op haer bor[s]ten ende op den rugh een wapen ofte een ander geborduert figuer, met een grooten breeden riem an) gevolght; de ruijters ende soldaten die rantsoen genieten, trecken voor uijt, yder op 't fraeijste toegemaect, met veel vlaggen ende gespel op alderhande instrumenten, agter d'selve comt de guarde ofte lijff schutten vanden Coninck bestaende uijt d'principaelste borgers vande stadt, alwaer den Coninck tusschen sittende in een fraeij gemaect vergult huijsje gedragen wort ende dat soo stil dat men pas 't gedruijs vande menschen en paerden hooren can; even voorden Coninck rijt een secretaris of ander dienaer van sijn majes-

[pagina 52]
[p. 52]

teijt met een beslooten cassje voor dengene die eenige versoeck aanden Coninck te doen hebben, 't sij dat haer van haer overheijt ofte imand anders ongelijck gedaen is, geen uijtspraeck van eenige rechters kennen crijgen, dat haer ouders ofte vrunden 't onrecht gestraft sijn ende andere apellen meer, welcke recqueste bijde luijden aen bamboesen gebonden worden ende bij haer agter een muer ofte pagger leggende worden opgesteeken ende bijde daer oppassende persoonen afgehaelt, den voornoemden secretaris ofte andere overgelevert, bij hem aanden Coninck tsijner thuijscomste, 't gemelte kassje overgelevert, om bij sijn Maijesteijt daer op voor 't laetst gedisponeert te worden, 'twelcq voorde uijtterste uijtspraeck gehouden wort, ende terstont sonder tegenseggen van imand ter executie gestelt; alle straten daer den Coninck passeert, worden aen wedersijde afgeslooten, niemand vermach eenige deur ofte venster open te doen ofte te laten, veel minder over eenige muer ofte pagger sien, soo wanneer den Coninck voorbij den adel ofte soldaten passeert, moeten met den rugh naer hem toestaen, sonder omkijcken ofte hoesten, waerom meest al de soldaten, met een houtie inde mont gelijck 't gebit van een paert loopenGa naar voetnoot1). Soo wanneer den Tartarsen gesant comt moet den Coninck in persoon met alle d'groote heeren buijten de stadt hemGa naar margenoot+ in halen en reverentie doen, hem convoijeerende tot in sijn logiement, wort meerder eere int inhalen ende uijtrijden dan den Coninck aangedaen, heeft alle gespel op instrumenten, springers ende buijtelaers

[pagina 53]
[p. 53]

voor hem loopen ende ijder sijn kunst al gaende doet; daer worden mede veel anticquiteijten die bij haer gemaeckt ofte versonnen connen werden vooruijt gedragen. Geduijrende sijn aenwesen in des Conincx stadt, is van sijn logement tot des Conincx hoff de straten met soldaten beset, ontrent 10 a 12 vadem van malcanderen 2 a 3 man die niet en doen dan briefkens die uijt het logement des Tarters comen malcanderen toe mannen, opdat den Coninck mag weten hoe 't met den gesant van stont tot stont gelegen is, in somma soucken maer alle middelen om hem te eeren ende wel te onthalen, ten respecte van sijn heer ende dat bij den gesant over haer geen clachten gedaen wortGa naar voetnoot1).

Int begin van 't jaer den duijren tijt, nu al drie jaren geduijrt hebbende,Ga naar margenoot+ veel menschen daar door verslonden, den gemeenen man geen incomste conde opbrengen gelijck vooren hebben verhaelt, dog d' eene stadt meer als d'ander eenig gewas heeft, voornamentlijck de steden die in lage landen ofte bij rivieren ende morassen leggen, connen altijt nog eenige rijs winnen, sonder dat soude 't geheele land ten naesten bij uijtgestorven hebben; onse gouverneur die ons geen rantsoen meer conde geven, schreeff sulcx aenden stadthouder die ons sonder kennisse vanden Coninck door dien ons rantsoen uijt des Conincx eijgen incomste wiert gegeven, in geen ander stadt conde setten.

Int laetste van Februarij bequam den gouverneur ordre om ons in

[pagina 54]
[p. 54]

drie andere steden te verdeelen, te weten in SaijsinghGa naar voetnoot1) 12: SunischienGa naar voetnoot2) 5: NammanGa naar voetnoot3) 5 man, sijnde doen nog 22 sterck; over dit verdeelen waren wij ten hooghsten bedroeft, door aldaer van huijsen, huijsraet ende thuijntjes op die lants wijse redelijck versien waren, 't selve met groote moeijten gecregen ende nu verlaten mosten, in een nieuwe stadt comende om d'duijre tijt daer niet licht weder aen te comen soude sijn, dog is dese droeffheijt voorder terecht gecomenGa naar voetnoot4) tot groote blijschap verandert.

Int begin van Maert na dat afscheijt vanden gouverneur genomen ende sijn E: voor sijn goet tractement ende vruntschap van hem genooten bedanct hadden, is yder naer sijn stadt vertrocken; tot de siecken en ons weijnigh goetjen gaff den gouverneur paerden om te voeren, dog d'gesonden moesten te voet afleggen; die van Sunischien ende Naijsingh reijsden eenen wegh, den eersten avont quamen in een stadt alwaer vernachten, des anderen nachts vernachten wederom in een stadt, den vierden dagh quamen in de stadt Sunischien, daer wij des ander daechs wederom van daen vertrocken, latende daer 5 man die aldaer bescheijden waren te blijven; des nachts mosten inGa naar margenoot+ een lantspackhuijs vernachten; des morgens met den dagh stonden op en quamen ontrent 9 uiren in Sijsingh, wierden bijden ons daer brengende gouverneurs dienaer aenden gouverneur off admirael vande provintie Thiellado die daer resideert overgelevert, die ons terstont van een huijs met weijnigh huijsraet versagh, ende liet ons rantsoen als vooren gehad hadden geven; dit scheen een goet sachtsinnig man te wesen, is twee dagen naer onse comste vertrocken; drie dagen nae sijn vertrecq quamer een nieuwen gouverneur inde plaets, twelcq een straff voor ons was; liet ons alle dagen somers inde heete son ende swinters inden regen, hagel en sneeuw vanden morgen tot den avont voor hem staen ende dagelijcx bij moeij weder niet dan pijlen halen, door dien d'sulcke niet en doen als haer dienaers ende ondersaten, int schieten met pijl en boogh dagelijcx te oeffenen, om dat yder de beste schieter soude hebben; ende leijde ons meer andere arbeijt te last, waervoor den Almogende hem betalinge van Christenen menschen te plagen heeft gegeven, gelijck wij hier nae sullen verhalen; wij suckkelden met malcanderen daer soo al deur, met

[pagina 55]
[p. 55]

groote droeffheijt, de winter nu op handen comende, door d'quade jaren niet meer hadden als wij gingen ende stonden, dat onse maets inde twee andere steden nu gelegentheijt hadden haer weder door 't goet gewas, een weijnig inde cleeren te steeken, twelcq wij den gouverneur alles voorhielden, dat de helft 3 dagen soude oppassen en d'ander helft die dagen om wat te bescharen soude uijtgaen ende alsoo bij beurte daer in soude continueeren, waer mede wij ons mosten te vreden stellen, dog brochten naderhand doordien van andere grooten seer beclaeght worden, soo veel te weegh, ons met oogluijcking toestont dat bij beurte voor 15 a 30 dagen moghten uijtgaen, ende [wat] beschaerden eguael met malcanderen deijlden, waer in wij tot vertrecq vande selve gouverneur continueerden bleven, twelcq geschiede tot int begin van 't jaer 1664, dat sijn tijt geexpireert was, bijdenGa naar margenoot+ Coninck tot veltoverste ofte tweede vande selve provintie gestelt wiert, ende cregen doen weder eenen nieuwen gouverneur, die ons terstont van alle last ontsloegh ende belaste dat wij niet meer doen soude, als ons volcq inde andere steden deden, van tweemael smaents te monsteren, bij beurte op ons huijs te passen ende uijtgaende hem om verloff vragen, ofte ten secretarij bekent te maken om indient den noot vereijste te weten waer sij ons soucken soude. Wij danckten den goeden Godt, dat van soo een vreet mensch verlost waren ende soo een goet man weder inde plaets gecregen hadden, door dien den nieuwen ons niet dan alles goets dede, ende groote vruntschap bewees,Ga naar margenoot+ liet ons meijnighmael roepen ende gaf ons eeten en drincken, beclagende ons altijt; zeijde dickmaels waerom wij nu aande zeecant woonde, niet na Japan sochten te gaen, daer op altijt tot antwoord gaven, dat den Coninck ons niet wilden licentieren, dat wij den wegh niet en wisten en ooc geen vaertuijgh hadden, om wech te loopen; gaf ons daer op tot antwoort, offer aende zeecant geen vaertuijgen genoch en warenGa naar voetnoot1), waer op wij zijn E: opdiende, dat ons die

[pagina 56]
[p. 56]

niet toebehoorde; indien ons misluckte, dat ons den Coninck niet alleen om ons weghloopen, maer mede omdat wij een ander mans vaertuijg genomen hadden, soude straffen; dit seijde wij om geen agterdocht bij haer soude sijn, waer zijn E: (soo dickmaels sulcx zeijde) altijt seer lachte; wij nu eenige kans siende, deden alle devoir om een vaertuijg te becomen, dog costen noijt een becomen daer te crijgen, door dien den coop altijt van eenige wangunstige menschen wiert omgestooten; den vertrocken gouverneur had omtrent ses maenden in sijn bedieninge geweest, worde door last des Conincx opgehaelt om sijn straffe regeeringe, verschoonde edele nog onedel, lietse om een geringe sake soo slaen daer van sij aan haer doot quamen, wiert daer over bij den Coninck met 90 slagen opde scheenen gestraft ende voor sijn leven wegh gebannen.

Int laetste van 't jaer sagen eerst een ende daernae twee sterren met staerten, d'eerste int Z.O. die wel twee maenden gesien worde, de ander int Z: Weste, met de staerten na malcanderen toe haer verthoonendeGa naar voetnoot1), twelcq sulcken verslagentheijt aen 't hoff veroorsaeckten dat den Coninck alle zeehavens en oorloghs joncken wel liet versorgen, als mede alle vastigheden van victualie en ammonitie versien,

[pagina 57]
[p. 57]

de ruijters en soldaten daghelijcx oeffenenGa naar voetnoot1), niet anders denckende, dan dat haer d'een of d'ander opden hals comen soudeGa naar voetnoot2), verboot mede bij avont geen licht 't sij inde huijsen ofte op 't land aande zeecant leggende te branden; den gemeenen man maeckten haer goetjen meest op, behielden meest soo veel om tot aenstaende rijs snijden te mogen leven, te meer door dien eer dat den Tarter het land innam, diergelijcke teekens aen den hemel hadden gesienGa naar voetnoot3), gelijck mede doen den Japander met haer in oorlogh quam, ende daer nog bangh voor waren; d'grooten ende cleijne vraeghden ons gestadigh waer dat wij quamen, wat men seijde in ons land, als sulcx gesien worde, seijde daer op dat sulcx bij ons een teeken tot straffe vanden hemel gehouden wiert ende gemeenelijck wel oorlogh, dieren tijt en quade siecte beduijde twelcke sij met ons affi[r]meerden.Ga naar voetnoot4)

Ga naar margenoot+ Dit jaer suckelde daar soo al door; deden ons best om aen eenGa naar margenoot+ vaertuijgh te comen, maer wiert altijt wederom gestooten; hadden een cleijn vaertuijgh daer mede wij onse toespijs beschaerde ende aende eijlanden voeren om de gelegentheijt te ontdecken of den Almogenden 't eeniger tijt nog eenige uijtcomste wilde verleenen; onse maets inde twee andere steden die door 't comen ende gaen van hare gouverneurs het somtijts soet ende suer hadden door dien de gouverneurs gelijck ons, gunstige en nijdighe waren, dog mosten met malcanderen al voor suijcker opeeten, denckende dat wij arme gevangens in een vreemt heijdens lant waren ende danckten Godt dat sij ons int

[pagina 58]
[p. 58]

leven lieten ende sooveel gaven dat wij van honger niet souden sterven.

Ga naar margenoot+ Int begin van 't jaer raeckten wij onsen goeden vrunt weder quijt, door dien sijn tijt g'expireert ende vanden Coninck met een grooter bedieningh begifticht was; hadde ons in sijn twee jaren veel vruntschap bewesen, was vande borgers ende boeren om sijn goetheijt seer bemint, vanden Coninck ende grooten om sijn goede regeringe ende kennisse die hij hadde; de stadts ende lant huijsen seer laten verbeeteren ende goede ordre op d'zee lantGa naar voetnoot1) en oorloghsjoncken gehouden in sijn tijt, twelcq te hove soo hoogh wiert genomen dat den Coninck hem met soodanige offitie begiftichden; drie dagen nae sijn vertrecq, alsoo d'zee cant niet lang sonder opperhooft, den ouden voorde comste vande nieuwe ontrent de stadt, daer niet uijt mag gaen, sij oocq een goeden dagh bij d'waerseggers haer aanwijsendeGa naar voetnoot2), waernemen om in een stadt ofte bedieninge te mogen comen, quam den nieuwen gouverneur die ons d'selve lesse wilden leezen, die ons den voorverhaelden gebannen gouverneur geleert hadde, maer sijn rijck en duerde niet langh; wilde hebben dat wij alle dagen padie souden stampen, waerop wij antwoorden dat ons zulcx ofte diergelijcke vanden voorgaenden gouverneur niet en was te last geleijt, dat wij van 't rantsoen even costen eeten ende genoch te doen hadden om met bedelen onse clederen ende andere nootwendigheden te crijgen, dat ons den Coninck daer niet gesonden hadden om te arbeijden, datse ons geen rantsoen souden geven, maer vrij laten loopen soude, ende dan sien mochten om ons cost ende clederen te bescharen, of in Japan als anders bij onse natie te comen ende diergelijcke redenen meer, waerop ons geen antwoort gaf, belasten dat wij souden wegh gaen, ende daernae wel ordre stellen souden, waernae wij ons souden hebben te reguleren, maer 't was metter haest anders met hem verkeert, alsoo cort daer aan de joncken souden drillen, door onaghsaemheijt vanden constapel den brant inde kruijtkistGa naar voetnoot3) raeckte, 'twelcq 't voorste van 't

[pagina 59]
[p. 59]

jonck, door dien de kist altijt voorde mast staet, meest wech nam ende vijff man aen haer doot raeckte, welcq ongeluck hij meijnde teGa naar margenoot+ verbergen ende den stadthouder niet bekent te maecken, maer viel anders uijt door dien d'verspieders die der altijt ontrent sijn, ende vanden Coninck het geheele lant door gesonden, het den stadthouder haest geopenbaert hebben, die 't selve terstont aan 't hoff schreef, den gouverneur uijt last des Conincx opgehaelt, met 90 slagen voorde scheenen gestraft ende voor al sijn leven wegh gebannen wiert, meest omdat hij sulcx had willen verswijgen en het ongeluck op hem te nemen sonder sijn overigheijt kennisse daervan te willen doen.

In Julij quammer weder een ander gouverneur, die tselve als d'voorgaende ons wilde te last leggen, begeerden dat wij yder 100 vadem touw van stroo des daeghs souden draeijen, dat voor ons onmogelijck was te doen, twelcq wij hem seijde ende als d'voorgaende gouverneur gedaen hadde, onse gelegentheijt hem voorsloegen, dog en was in geenderhande maniere te wederspreeken, maer seijde dat hij ons dan, indien wij sulcx niet conde doen aen een ander arbeijt soude setten; indien hij niet inpotent geworden hadde, sijn voortganck soude genomen hebben; wij nu siende, datter niet dan een slavernije voor ons te verwachten stont, indien hij ons aenden arbeijt setten ende bij sijn naevolgers voorseeker wij daerin souden blijven continueeren, alsoo tgeen bij een gouverneur ingevoert wort niet licht bij sijn vervanger sal afgeschaft worden, gelijck ons inde Peingse stadt van 't arbeijden ende uijtplucken van 't gras nog wel indachtigh was, ende soude 't met 't oppassen ende pijllen halen mede sijn voortganck genomen hebben, ten ware wij soo een uijtnemende goet gouverneur gecregen hadde, ende in sijn tijt met bedelen ons best hadden gedaen, om soo veel te bescharen, om een vaertuijgh 2 a 3 dubbelt te connen betaelen, alsoo anders voor ons daeraen niet licht te comen soude geweest sijn; sochten dan alle middelen ter werelt om aen een vaertuijg te comen, willende liever onse cans eens wagen dan altijt met sorge, droeftheijt en in slavernije bij dese heijdense natie te leven, daer ons dagelijcx van een parthije wangunstige menschen alle verdriet wiert aengedaen; vonden ten laetsten goet, om door een Coreijer sijnde onsen buerman ende goede bekende die dagelijcx in ons huijs quam ende dickmaels met cost ende dranck van ons gevoet wiert, d'selve 't een en 't ander inde mouw te steeken, een vaertuijg te laten coopen onder schijn van met 't selve op d'eijlanden wol te

[pagina 60]
[p. 60]

gaen bescharen, hem voorder beloovende, wanneer wij van 't wol bedelen quamen, om d'selve daer door meer t'animeeren tot het coopen van een vaertuijgh, nog beter te beloonen; die terstont daer nae vernam ende van een visser een vaertuijg cocht; wij hem d'betalingeGa naar margenoot+ ter handt stelden ende 't vaertuijgh ons overleverende, den vercoper sulcx vernemende dat voor ons was, scheijden uijt den coop door dien van andere daertoe opgemaect wiert, seggende dat wij daer mede wilde wegh loopen ende hij dan een doot man soude sijn, gelijck voorseker waer sal wesenGa naar voetnoot1), dog stelden hem egter tevrede, ende betaelden hem wel twee mael de waerdij. Dese meer siende op 't gelt als op 't ongemack dat te verwachten stont ende wij op d'cans die nu hadden, lietent beijde soo deur gaen; terstont versagen 't vaertuijgh van seijl, ancker en touwen, riemen en alle 't gene van nooden hadden, om met d'eerste quartier maens, alsoo 't dan daer d'beste weer is ende 't inde wijffel maentGa naar voetnoot2) was, onse hielen te lichten, biddende dat den Almogende onsen Lijtsman wilde sijn; twee van onse maets te weten den onderbarbier Matheus Ibocken ende Cornelis Dircksz. die bijgevalle uijt de stadt Sunichien ons waren comen besoecken, gelijck wij malcanderen dickmaels deden, die wij 't selve voorhielden ende met ons wel haest overeenquamen ende mede instapte, eenen Jan Pieterse mede in deselve stadt woonachtig, was in de navigatie ervaren, gingh een van ons volcq hem waerschouwen dat alles claer ende gereet was; inde stadt comende bevont denselven bij ons ander volcq inde stadt Namman gegaen was, nog 15 mijl verder gelegen; die hem terstont daer van daen haelden ende in vier dagen al weder met hem bij ons was, hebbende in die tijt soo heen als weder ontrent

[pagina 61]
[p. 61]
50 mijl gegaen; leijdent doen met malcanderen ter degen over ende maeckten den 4en September alles claer, versagen ons van branthout om met d'onderganck vande maen ende een voor ebGa naar eind1) het ancker te lichten, ende in de name Godes door te gaen, alsoo daer al eenige mompelingh onder de bueren was; omdat de bueren te minder achterdocht soude hebben, te meer alsoo al tgene wij int vaertuijg brogten daer mede de stadtsmueren mosten overclimmen, waeren met malcanderen savonts vrolijck, brochten ondertussen de rijs, water ende coock potten met 't geen meer van nooden hadden int vaertuijg, gingen mettet ondergaen vande maen de muer over ende in 't vaertuijg waermede wij nog om wat water te crijgen aan een eijlant voeren, ontrent een canonschoot vande stadt; ons van water versien hebbende, d'

illustratie

stadt en oorloghs joncken daer verbij mosten, gepasseert sijnde, cregen voorde wint, en hadden voor stroom, maeckten 't seijl bij en lietent de baij uijt staenGa naar eind2), ontrent den dagh passeerden een vaertuijg die ons preijdeGa naar eind3), dog en gaven geen antwoort uijt vreese oft een wacht mochte geweest sijn.
[pagina 62]
[p. 62]

Des anderen daeghs sijnde den 5en September met 't opgaen van de son wiert stil, leijden ons zeijl neer ende settent op een vricken, uijt vreese of sij ons mogten naer volgen ende door 't seijl niet bekent 't worden; tegen den middagh begont weer wat te coelen uijt den westen,Ga naar margenoot+ maeckten 't seijl weder bij, onsen cours bij gissinge Z.O. aensettende; tegen den avont begon 't heel stijf te coelen uijt d'selve hand, hadden doen den uijttersten houck van Coree agteruijt, waren doen buijten vrees van weder gecregen te worden.

Den 6en do smorgens waren dicht bij een van de eerste Japanse eijlanden, behielden denselven wint ende voortgancq, savonts waren, soo ons daer nae vande Japanders gewesen is, dicht bij Firando ende alsoo niemant van ons meer in Japan hadde geweest, die cust ons onbekent was, ende vande Cooreejers niet te degen onderrecht waren, seggende dat wij geen eijlanden aen stuerboort mosten laten leggen om in Nangasackij te comen, leijdent over om boven een eijland, dat eerst seer cleijn geleeck, te comen; raeckten dien nacht bewesten 't landt.

Den 7en do seijlden met slappe coelte ende variable winden langs de eijlanden, (bevonden doen datter verscheijde nevens malcanderen lagen), om boven d'selve te comen; 's avonts vrickte na een eijlantje, om des naghts daer onder te anckeren, door dien de lucht seer windigh sag, maer sagen soo veel blick vierenGa naar eind1) vande eijlantjes, dat wij beter agten onder zeijl te blijven; seijlden alsoo met een labber coelte, de wint van agteren, den geheelen nacht door.

Den 8en do bevonden ons op d'selve plaets daer wij savonts geweest hadde, dochten 'tselve door de stroom geschiet te sijn; staken in zee om soo beter boven d'eijlanden te comen; ontrent twee mijl in zee gecomen zijnde cregen de wint met een harde coelte tegen, soo dat wij genoch te doen hadde met ons cleijn out onnosel vaertuijg d'wal te crijgen ende een baij te soecken, alsoo de wint hant over hant toenam; half middag quamen in een baeij ten ancker, daer wij wat koockten ende aten sonder te weten wat voor eijlanden waren; d' Inwoonders voeren ons somtijts voorbij sonder ons te moeijen; tegen den avont 't weer wat bedaert sijnde, quaem een vaertuijgh met ses man yder met twee houwers op zij dicht voorbij ons heen vricken, setten een man aende ander zijde van d'baij aen landt, wij dit siende lichten

[pagina 63]
[p. 63]

terstont ons ancker ende maeckten 't zeijl bij ende sochten soo met vricken als zeijlen weder in zee te comen, maer worden van voorsz. vaertuijgh haest gevolght ende ingehaelt, die wij indien den wint ons niet had tegengecomen ende verscheijde vaertuijgen tot adsistentie uijt de baij sagen comen, wel van ons souden gehouden hebben, met stocken ende bamboesen die wij als piecken daer toe gemaect hadden, maer siende naer dat wij wel gehoort hadden 't Japanders geleeken ende ons wesen waer dat naer toe wilden, waer op wij een prince vlaggetje - dat daer toe gemaect hadden bij aldien op eenige Japanse eijlandenGa naar margenoot+ quamen te vervallen, haer te verthoonen, - opstaken en riepen Hollando Nangasakij, wesen dat wij 't seijl souden strijcken ende binnen vricken, gelijck wij als verwonnen sijnde terstond deden; quamen ons aen boort ende namen den man die aen 't roer sat in haer vaertuijg over; cort daeraen boucheerdGa naar eind1) ons voor een dorp alwaer sij ons met een groot ancker ende dick touw wel vertuijde, ende met wacht barcken wel bewaerde; namen bijden voorgaenden man nog een over die sij beijde aan lant brachten ende haer ondervragende, dog conden malcanderen niet verstaen; aen lant was alles in roer, ten leeck geen man die geen een of twee houwers op sij hadde; wij sagen malcanderen met bedroeffden oogen aen, denckende dat onse cost nu al gecoocktGa naar eind2) was; sij wesen wel na Nangasakij ende woude beduijden dat daer onse schepen en lantsluijden waren, daermede sij ons wat trooste, dog niet sonder agterdocht, alsoo als inden val zijnde, het niet en conde ontcomen, ende tevreden wilde stellen. In d' nacht quam daer een groote barcq de baij in vricken ende leijde ons aan boort al waer (soo in Nangasacky verstonden) en selfs ons daer bracht, de derde persoon vande eijlanden was, die ons kende, ende seijde dat wij Hollanders waren; wees ofte beduijde, datter vijff schepen in Nangasaky waren, dat over 4 a 5 dagen ons daer brengen soude, dat wij tevreden souden zijn, dattet eijland van Goto, d'inwoonders Japanders waren, ende onder den Keijser stonden; sij wesen waer wij van daen quamen, waer op wij haer wesen en beduijden soo veel conden waer wij vandaen quamen, te weten van Coree ende dat wij over 13 jaren ons schip op een eijland verlooren hadden ende nu sochten na Nangasackij te gaen, om weder bij ons volcq te comen; waeren doen met malcanderen wat beter gemoet, dog al met vrees, door dien de Coreejers ons wijs gemaect hadden, dat alle vreemde natie die op d'Japanse eijlanden

[pagina 64]
[p. 64]

Vervallen dootgeslagen worden, hadden doen wel 40 mijl op een onbekent vaerwater geseijlt, met ons onnosel cleijn out vaertuijgh.

Den 9: 10 en 11en do bleven ten ancker leggen en wierden int vaertuijg ende d'aen lant sijnde als vooren wel bewaert; versagen ons van toespijs, water, branthout, en 't gene meer van nooden hadden; deckten 't vaertuijg, door dient gestadig regende, met strooje matjes om daer in droog te sitten.

Den 12en versagen ons van alles voorde reijs na Nangasacky; smiddaghs lichten 't ancker ende quamen tegen den avont aende binne sij van 't eijland voor een dorp ten ancker alwaer wij dien nacht bleven leggen.

Den 13en do met sonnen opgangh gingh den voorsz. derde persoon in sijn barck, bij hem hebbende eenige brieven ende goederen die aen 't Keijsers hoff mosten wezen; lichten d'anckers, worden met twee groote en twee cleijne barcken geconvoijeert; de twee aen lant gebrochte maets voeren met een vande groote barcquen over, endeGa naar margenoot+ quamen op Nangasackij eerst bij ons. Inden avont quamen voorde baij ende ontrent middernacht op d'rheede voor Nangasackij ten ancker ende sagen daer 5 schepen leggen, gelijck ons te vooren was

illustratie

gewesen; waren vande inwoners ende grooten van Gotte alles goetgedaen, sonder daervan yets van ons te eijschen, hoewel wij haer wel eenige rijs presenteerde door dien niet anders hadden, maer weijgerden te nemen.
[pagina 65]
[p. 65]

Den 14en do smorgens worden te samen aen lant gebracht, ende van 's Compes tolcken verwellecompt, die ons van alles ondervraeghtGa naar voetnoot1) hebben, en 't selve bij haer op 't papier gestelt sijnde den gouverneur overgelevert, tegen den middag wierden voorden gouverneur gebracht, ende ons d'agterstaende vragen voorgehouden heeft, naer dat bij ons als daernevens staet geantwoort was; den gouverneur prees ons seer dat wij ons vrijheijt over soo een wijt water met groot perijckel ende soo een cleijn out onnosel vaertuig gesocht en gecregen hadde, belastende d'tolcken ons op 't eijland bij d'opperhooft te brengen; daer comende worden van d'E: Willem Volger opperhooft, Sr Nicolaes de Roeij tweede persoon ende sijn Es vordere bijhebbende suppoosten wel onthaelt ende op onse maniere wederom inde cleeren gesteeken, waer voor haer den Almogende tot danckbaerheijt verleene sijnen geluckigen segen ende langhduirige gesontheijt. Wij konnen den goeden Godt niet genoch dancken dat ons uijt een gevanghenisse, soo veel droefheijt ende perijckulen van 13 jaren en 28 dagen soo genadelijck heeft verlost, hoopende dat de acht daer geblevene maets mede soodanige verlossinge mogen erlangen, ende weder bij onse natie mogen geraken, waertoe haer den Almogenden wil behulpsaem zijn.

 

Ga naar margenoot+Den eersten OctoberGa naar voetnoot2) is d' hr Volger van 't eijland ende den 23en do uijt d'baij vertrocken met seven schepen; wij sagen de schepen met droefheijt nae, door dien anders geen gissinge gemaeckt hadden dan met sijn E: na Batavia te navigeren, maer worden door den Nangasackijsen gouverneur een jaer overgehouden.

 

Den 25en do worden vanden tolcq van 't eijland gehaelt ende voort bijde gouverneur gebrocht, die d'voorgeseijde vragen ons yder int bijsonder voorhielden, ende wiert als vooren bij ons daer op geantwoortGa naar voetnoot3); sijn door d'tolcken doen weder op 't eijland gebrocht.

Vragen bijden gouverneur van Nangasackij 't onser eerste aancomste ons afgevraeght ende bij ons ondergenoemt als onder ider vrage staet daer op geantwoort.

Eerstelijck wat voor volcq wij waren ende waer wij van daen quamen.

[pagina 66]
[p. 66]

Antwoort: dat wij Hollanders waren ende van Coree quamen.

2.

Hoe wij daer gecomen waren, en met wat schip.

dat wij Ao 1653 den 16en Augustij 't jacht de Sperwer, door een storm die vijf dagen duerde, hadden verlooren.

3.

Waer dat wij 't schip hadden verlooren, hoe veel man en geschut op hadden.

Op t eijland bij ons Quelpaert en bij die van Coree Chesu genaemt, hadden op gehadt 64 man, met 30 stucken.

4.

Hoeveel 't Quelpaerts eijlant van 't vaste lant afleijt ende de gelegentheijt van dien.

Leijt omtrent 10 a 12 mijl om de Zuijd van 't vaste land. Is seer volcqrijck ende vruchtbaer, groot int rond 15 mijlen.

5.

Waer dat wij met 't schip van daen quamen, en of wij ergens aangeweest waren.

Dat wij den 18en Junij Ao voorsz. van Batavia naer Taijouan gedestineert waren, op hebbende d'hr Caser om aldaer als gouverneur d'heer Verburgh te verlossen.

6.

Wat onse ladinge was ende waer met d'selve naer toe wilde ende wie doen alhier opperhooft was.

Dat wij van Taijouan quamen ende na Japan wilde, dat wij met harte vellen, suijcker, aluijn en andere goederen geladen waren, dat d'hr Coijet als doen regeerende opperhooft was.

7.

Waer 't volcq, goederen en geschut was gebleven.

Datter 28 man was gebleven, de goederen en geschut verlooren, dat naderhant van haer nog eenige stucken waren opgevist van weijnigh inportantie ende den ommegangh van d'selve sij niet en wisten.

8.

Naer t verlies van 't schip wat sij ons deden.

Antwoort, setten ons in een gevangen huijs, deden ons niet dan allesGa naar margenoot+ goets, gaven ons eten en drincken.

9.

Of wij eenige last hadden om d'Chineesen ende andere joncken te nemen ofte op de Chineese cust te rooven.

[pagina 67]
[p. 67]

Anders geen last hadden dan recht door naer Japan te gaen, maer door den storm op de cust van Coree vervallen waren.

10.

Of wij ooc eenige Christenen of andere natie als Hollanders op ons schip hadden gehadt.

Niet dan Compes dienaers.

11.

Hoe lange wij op 't eijland hebben geweest ende waer van 't selve naer toegebracht sijn.

Naer dat ontrent 10 maenden op 't eijland geweest waren, sijn door den Coninck naer 't hof ontboden, d'welcke 't selve is houdende in d'stad Sior.

12.

Hoeverre de stad Sior van Chesu leijt ende hoe lange wij onderwegen waren.

Chesu leijt als vooren 10 a 12 mijl van 't vaste land, reijsden doen nog 14 dagen te paert, leijt ontrent soo te water als te lande in alles 90 mijlen van malcanderen.

13.

Hoe lange wij inde Conincx stadt hebben gewoont ende wat aldaer gedaen hebben, wat ons den Coninck voor onderhout heeft gegeven.

Dat wij op haer manier daer drie jaren hebben gewoont, ende zijn gebruijckt voor lijffschutten vanden veltoverste, cregen yder man 70 cattij rijs ter maent tot rantsoen, met eenig onderhout van cleederen.

14.

Om wat oorsaeck ons den Coninck van daer heeft gesonden ende waer nae toe.

Door dien dat onsen opperstierman met nog een ander bijden Tarter waren gelopen, om over China weder bij onse natie te geraken, dog sulcx misluckt sijnde, heeft den Coninck ons inde provintie Thiellado gebannen.

15.

Waer de maets die bijden Tarter gelopen, vervaren zijn.

Wierden terstont inde gevanckenisse geset, dat wij niet seeker en wisten of deselve om hals gebracht of haer eijgen doot gestorven sijn alsoo de sekerheijt niet hebben connen vernemen.

16.

Of wij niet en wisten hoe groot 't land van Coree is.

Coree is ontrent Z. en N. naer onse gissinge lanck 140 a 150 mijl, breet

[pagina 68]
[p. 68]

O. en W. 70 a 80 mijl. Is verdeelt in 8 provintie ende 360 steden metGa naar margenoot+ veel groote ende cleijne eijlanden.

17.

Off wij daer eenige Christenen of andere vreemde natie hadden gesien.

Niet dan een Hollander Jan Janse die Ao 1627 met een jacht van Taijouan naer Japan wilde gaen, en door storm op die cust vervallen sijn, bij gebreck van water sijn genootsaeckt geweest, met de boot naer land te varen ende dat sij met haer 3 van die van 't land gevat waren, dog dat sijn twee maets inden oorlogh doen den Tarter 't land innam, waren gebleven; daer waren nog eenige Chinesen die van wegen den oorlogh uijt haer land daer waren gevlucht.

18.

Of den voorsz. Jan Jansen nog int leven ende waer denselven woonachtigh was.

De seekerheijt van sijn leven niet te weten, alsoo hem in thien jaren niet hadden gesien, door dien aan 'thof woonde, ende geseijt wiert van sommige dat hij nog leeffde ende van andere dat hij overleden was.

19.

Hoe haer geweer ende oorlogs gereetschap is.

Haer geweer is musquetten, houwers, pijl en boogh, hebben oocq eenige cleijne stuckjes.

20.

Off op Coree eenige casteelen ofte vastigheden zijn.

De steden sijn van cleijne tegenstandt, hebben op 't hooge geberghte eenige schansen, daer sij in tijt van oorlogh in vluchten, die altijt van victualie voor drie jaren versien zijn.

21.

Wat oorloghs joncken sij ter zee hebben.

Elcke stadt moet een oorloghs joncq ter zee onderhouden, yder gemant met 2 a 300 man, soo roeijers als soldaten, met eenige cleijne stuckjes daer op.

22.

Off zij eenige oorlog voeren of aen eenige Coningen trijbuijt moeten opbrengen.

Voeren geen oorlogh, den Tarter comt 2 a 3 mael sjaers trijbuijt halen, brengen mede aen Japan trijbuijt op, hoe veel is ons onbekent.

23.

Wat voor geloof zij hebben en of sij ons daertoe oijt hebben soeckenGa naar margenoot+ te brengen.

[pagina 69]
[p. 69]

Zij hebben naer ons gevoelen 't selve geloof vande Chineese, haer manier is niemand daer toe te trecken maer een yder bij sijn gevoelen te laten.

24.

Of sij daer veel tempels ende beelden hebben ende hoe deselve worden bedient.

Int geberghte leggen veel tempels ende cloosters, waerin veel beelden staen ende worden bedient (naer ons duncken) op d'Chineese manier.

25.

Offer veel papen zijn en hoe deselve geschooren en gecleet gaen.

Papen zijnder in overvloet, die haer cost met arbeijden en bedelen moeten winnen, sijn gecleet en geschooren als de Japanderse papen.

26.

Hoe de grooten ende gemenen man gecleet gaen.

Gaen meest gecleet op d'Chineese maniere, dragen hoeden, sommige van paerden ende koe hair en oocq van bamboesen gemaect, gaen met kousen en schoenen.

27.

Offer veel rijs ende andere granen wast.

Om de Z. wast rijs ende andere granen in overvloet bij natte jaren, door dien haer gewas meest aanden regen hanght, ende met drooge jaren grooten hongersnoot veroorsaect, gelijck Ao 1660, 1661 en 1662 meenigh 1000 van honger sijn vergaen; daer valt mede veel catoen, maer omde noort moeten haer meest met garst ende geerst generen, alsoo daer geen rijs door de coude can wassen.

28.

Offer veel paerden ende koebeesten zijn.

Paerden sijnder in overvloet, de beesten zijn tsedert 2 a 3 jaren herwaerts door een pestilentiale sieckte veel vermindert, die nog bleef continueeren.

29.

Of op Coree eenige vreemde natie quamen handelen, dan of sij op andere plaetsen eenigen handel dreven.

Daer comt niemand om te handelen dan dese natie, die aldaer een logie hebben, zij handelen maer op N. quartieren van China ende in Packin.

30.

Of wij noijt in de Japanse logie hadden geweest.

Dat ons zulcx wel expresselijck was verboden.

[pagina 70]
[p. 70]

31.

Waermede sij onder malcanderen handelen.Ga naar margenoot+

Inde hooftstadt drijven de grooten veel negotie met zilver, den gemene man, soo daer als andere steden met stucken linden, yder naer zijn waerdije, rijst ende andere granen.

32.

Wat handel sij op China drijven.

Brengen daer wortel nise, silver ende andere waren, daervoor sij trecken waren gelijck bij ons in Japan gebracht werden, als mede sijde stoffen.

33.

Offer eenige silver ofte andere mijnnen zijn.

Hebben 't sedert ettelijcke jaren herwaerts eenige silvermijnnen geopent, waervan den Coninck 't vierde part geniet, dog van andere mijnnen hebbe niet gehoort.

34.

Hoe sij d' wortel nise vinden, wat se daermede doen, en waerse vervoert wort.

De wortel nise wort in de noordelijcke quartieren gevonden, ende bij haer tot medecijn gebruijct, jaerlijcx aan den Tarter tot tribuijt opgebracht ende bij de coopluijden nae China en Japan gevoert.

35.

Of wij noijt hebben gehoort of China en Coree aan malcanderen vast is.

Leijt naer haer seggen aan malcanderen vast, met een grooten bergh, die des winters door de coude ende des somers door 't ongedierte gevaerlijck te reijsen is, daerom nement meest te water en des swinters over teijs om de sekerheijt.

36.

Hoe het stellen vanden gouverneur in Coree geschiet.

Alle stadthouders vande provintie worden alle jaren en d'gemeijne gouverneurs alle drie jaren vernieuwt.

37.

Hoe lange wij inde provintie Thiellado bij malcanderen hebben gewoont ende waer onse cost ende clederen van daen haelden, hoe veel aldaer overleden sijn.

Dat wij in de stadt Peingh ontrent 7 jaren bij malcanderen hebben gewoont, gaven ons doen maendelijcx voor rantsoen 50 cattij rijs en mosten onse clederen ende toespijs van goede luijden bescharen; in die tijt storven elff man.

[pagina 71]
[p. 71]

38.

Waerom wij weder in andere plaetsen sijn gesonden en hoe deselve hieten.

Ga naar margenoot+ Antwoort: om datter Ao 1660, 1661 en 1662 geen regen quam, een stadt ons rantsoen niet conde opbrengen, verdeijlden ons den Coninck 't laetste jaer in drie steden te weten Saijsiun 12, Sunischien 5, Namman 5 man, alle mede steden in Thiellado.

39.

Hoe groot de provintie van Thiellado ende waer deselve gelegen is.

Is de Zuijt provintie, heeft 52 steden, de volckrijckste van alle, ende in lijfftochten uijtmuntende.

40.

Of ons den Coninck wegh hadde gesonden, dan of wij wegh geloopen waren.

Dat wij wel wisten dat ons den Coninck niet wegh soude senden, nu gelegentheijt siende resolveerde met ons 8en door te gaen, alsoo liever eens wilde sterven, dan altijt in dat heijdens land met sorge te leven.

41.

Hoe sterck wij nog waren en hoe wij met off sonder kennisse van 't ander volcq zijn wegh geloopen.

Waren nog 16 man sterck, met ons 8en sonder haer weeten hadden opgestemptGa naar voetnoot1).

42.

Waerom wij haer niet gewaerschout hadden.

Omdat wij met malcanderen niet conden gelijck gaen, door dien den eersten ende den 15en alle maents yder voor sijn stadts gouverneurs most monsteren ende bij buerte verlof cregen om uijt te gaen.

43.

Of dat volcq daer mede wel van daen souden geraaken.

Niet anders of den Keijser moest aanden Coninck om haer schrijven, alsdan wel bij ons souden geraaken, alsoo den Coninck sulcx niet soude durven weijgeren, door dien den Keijser jaerlijcx sijn verdreven volcq wedersent.

44.

Of wij wel meer weggeloopen waren en waerom ons 2 mael misluckt is.

[pagina 72]
[p. 72]

Dattet de derde reijs was, telckens is misluckt, ten eerste op Quelpaertseijland, door dien den ommegangh van haer vaertuijgen niet en wisten, den mast tweemael brak ende inde Conincx stadt bijden Tarter door dien de gesanten vanden Coninck wierden omgecocht.

45.

Of wij den Coninck noijt hadden versocht, dat ons soude wegh senden ende waerom hij zulcx geweijgert heeft.

Dat wij zulcx dickmaels soo aenden Coninck als rijcxraden hebbenGa naar margenoot+ gedaen, altijt voor antwoort cregen, dat sij geen vreemde natie uijt haer lant sonden door oorsaeck dat haer land bij andere natie niet wilde bekent hebben.

46.

Hoe wij aan ons vaertuijg gecomen zijn.

Dat wij met bescharen soo veel hadden overgegaert, daervoor wij hetselve hebben gecocht.

47.

Of wij wel meer als dit vaertuijg hebben gehadt.

Dattet derde was, dog de andere al te cleijn waren om daermede wegh te loopen naer Japan.

48.

Waer van daen wij wegh geloopen sijn, ende of aldaer woonden.

Van Saijsingh daer wij met ons vijffen en drie in Sunischien woonden.

49.

Hoe verre 't wel was daer wij van daen quamen, ende hoe lange onderwegen geweest waren.

Saijsingh is naer onse gissinge van Nangasackij ontrent 50 mijlen; eer wij op Gotto quamen, hebben 3 dagen, op Gotto 4 dagen stil gelegen, van Gotto tot hier 2 dagen onderwegen geweest, is tsamen negen dagen.

50.

Waerom wij op Gotto waren gecomen ende doen sij bij ons quamen weder wilden wegh gaen.

Dat door storm genootsaeckt waren, daer in te loopen, 't weer wat bedaert sijnde onse reijse na Nangasackij sochten te vorderen.

51.

Hoe die van Gotto met ons handelde ende getracteert hebben, of sij daer voor wat hebben geeijst ofte genooten.

Namen der twee aen land, deden ons niet dan alles goets, sonder daer yets voor te hebben geeijst ofte genooten.

[pagina 73]
[p. 73]

52.

Offer ymand van ons meer in Japan hadden geweest, ende hoe wij den wegh wisten.

Niemand niet, dat den wegh ons van eenige Corees volcq die in Nangasackij geweest hadden, was beduijt, ende ons den cours naer 't seggen vanden stuijrman nog eenigsints in gedachten was.

53.

Ga naar margenoot+ 'Tvolcq die daer nog sitten, haer namen, ouderdom ende waervoor deselve gevaren hebben, en jegenwoordig woonachtig zijn.

Johannis Lampen, adsistent out 36: jaren.
Hendrick Cornelisse, schieman out 37: jaren.
Jan Claeszen Cock out 49: jaren.
  woonende inde stadt Namman.  
Jacob Janse quartiermeester out 47: jaren.
Anthonij Ulderic bosschieter out 32: jaren.
Claes Arentszen Jongen out 27: jaren.
  In Saijsungh  
Sandert Basket bosschieter out 41: jaren.
Jan Janse Spelt jongh bootsn out 35: jaren.

54.

Onse namen, ouderdom ende waer voor op 't schip gevaren hebben.

Hendrick Hamel, bouckhouder out 36: jaren.
Govert Denijszen: quartiermeester out 47: jaren.
Mattheus Ibocken, onderbarbier out 32: jaren.
Jan Pieterszert: bosschieter out 36: jaren.
Gerrit Janszen: do out 32: jaren.
Cornelis Dirckse bootsgesel out 31: jaren.
Benedictus Clercq jongen out 27: jaren.
Denijs Govertszen: do out 25: jaren.

Aldus gevraeght ende beantwoort desen 14en September 1666.

 

Den 25en October daer aanvolgende sijn weder voorden ouden ende nieuwen gouverneur geroepen, de voorsz: vragen ons yder int bijsonder voorgehouden, hebben als vooren daerop geantwoort.

 

Den 22en October, ontrent den middagh met de comste vandenGa naar margenoot+ nieuwen gouverneurGa naar voetnoot1), cregen licentie om te mogen vertrecken,

[pagina 74]
[p. 74]

waer op tegen den avont op de fluijt de Spreeuw sijn aan boort gegaen, om met d'selve in Compe vande fluijt de Witte Leeuw, na Batavia te vertrecken.

 

Den 23en do met 't limieren vanden dagh, lichten ons ancker ende vertrocken uijt de baij van Nangasackij.

 

Den....Ga naar voetnoot1) quamen opde rheede van Batavia ten ancker, den goeden Godt sij gedanckt dat ons soo genadelijck uijt de handen der heijdenen heeft verlost, daer over de 14 jaren met groote commer ende droefheijt onder hebben gesworven en nu weder bij onse overigheijt heeft gebrocht.

 

Ga naar voetnoot2) Om 't voorsz. rijck van Coree aan te doen, moet 't selve soecken aende westzijde ofte inde bocht van Nanckin opde hooghte van ontrent 40 graden, alwaer een groote rivier in zee compt loopen, welcke rivier op ½ mijl voorbij vande stadt Sior loopt, alwaer al des Conincx rijs ende andere incomsten met groote joncken gebracht wort, de packhuijsen leggende ontrent 8 mijlen de rivier op ende dan met carren inde stadt gebrocht wort. Inde stadt Sior hout den Coninck sijn hof, hier onthouden haer den meesten adel ende grootste coopluijden van 't land, die op China ende met d'Jappanders handelen, alsoo alle coopmanschappen hier eerst gebracht ende dan door 't landt gesleten wort, hier wort ooc veel handel met silver gedreven, door dien meest onder de grooten is berustende, daer inde andere steden, ende ten platte lande met linde ende granen gedaen wort; dat men het land aende westsijde soude aendoen, is omdat aende Zuijt ende oost sijde, veel clippen en riffen soo sighbare als blinde leggen, voornamentlijck in ende voorde baijen, daer naer 't seggen vande Coreese stuijrluijden de west sijde 't schoonste van is.

voetnoot1)
‘In het oud-Hollandsch worden de persoonlijke voornaamwoorden zeer veel uitgelaten, soms ten nadeele der duidelijkheid’ (De Haan, Priangan II, bl. 44, noot 8).
voetnoot2)
Men vindt: lamiren, lemiren, limiren, lumiren; de laatste schrijfwijze is de juiste. Vgl. Dagr. Japan 21 Maart 1665 ‘gingen met het limiren van den dagh onder zeijl’.
voetnoot1)
‘een touw bot vieren’, een touw tot het einde laten afloopen (Van Dale, Gr. Wdb. Ned. taal). Volgens eene andere uitlegging zou de juiste uitdrukking zijn: bocht vieren en zou men moeten verstaan: ‘wij lagen zoo nabij den wal ten anker dat wij niet nog meer bocht van kabeltouw konden uitsteken om wat veiliger te liggen’. - Vgl.: ‘De gequetste visch duikt aenstonds na de grond: waerom de matroosen vaerdig bot geven’ (Montanus, Gesantschappen, bl. 449).
voetnoot2)
gaelderij of galerij, destijds de uitbouwsels aan het achterschip, soms van ‘kerkraampjes’ voorzien welke onmiddellijk uitkwamen op de kajuit van den gezagvoerder.
voetnoot3)
troppen d.i. troepen. Vgl. De Ruijter in zijn journaal dd. 10 November 1659: ‘doe sprong het volck met troppes over boort’.
margenoot+
[2]
voetnoot4)
d.w.z. tusschen de kust van Formosa en den vasten wal van China.
voetnoot1)
lens houden d.i. droog houden, zoodanig dat het laatste water uit het benedenschip is verwijderd, voor zoover dit met mechanische hulpmiddelen doenlijk is.
voetnoot2)
de ongeveer driehoekige betimmering voor aan het schip.
voetnoot3)
de afsluiting van het achterschip.
margenoot+
[3]
voetnoot4)
d.i. één uur 's nachts.
voetnoot5)
d.w.z.: lieten de ankers vallen na het schip, door middel van het roer, te hebben doen oploeven.
voetnoot6)
d.w.z.: de ankers hielden niet.
voetnoot7)
d.w.z. het schip raakte onmiddellijk den grond.
voetnoot1)
groote vaten.
margenoot+
[4]
voetnoot1)
‘Wijntint of tintwijn, tinto, alzoo genoemd naar de Rio Tinto in Zuid-Spanje... Het is een roode, zoete, samentrekkende Spaansche wijn’ (Speelman, Journaal, bl. 275, noot 2). - ‘Wyn-tint by de Japanders hoog geacht, betalende voor ieder Gantang 5 Thayl’ (Valentijn V, 2, bl. 93). - Onder de geschenken ‘aen den Keijser van Japan’, den Sjogoen, behoorden in 1660 ook 24 kannen wijntint. Nog bij Res. 5 Januari 1768 wordt verstaan wijntint voor 't Binnen Hospitaal te Batavia te verstrekken. Waarschijnlijk was de wijntint aan boord van de Sperwer ook voor de zieken bestemd. - ‘Weintinte ist ein roth Getränk, und wird unter andern für die Ruhr gebraucht.... und wird (so viel wir wissen) von Holland nach Indien gebracht’ (Chr. Arnold, Beschreibungen, 1672, II, bl. 822, noot).
voetnoot1)
‘De Boekhouders... hebben sig in 't minste met de regeringe van 't Schip niet te bemoeijen, nog enige sorg omtrent 't selve te dragen; sy hebben in de Krijgsraad de derde stem, en moeten benevens de Schipper en Opper-Stuurman goede toezigt en sorge dragen voor de goederen van de Compagnie, en alles aanteikenen wat uit 't Schip gaat, of in 't selve word geladen, daar sy ook rekenschap van moeten doen. Vorders is de Boekhouders bedieninge, de Scheeps Boeken, so Grootboek, Journael als Monster-rolle te houden, en yders naam wel aan te teikenen, en op de Boeken bekent te maken, opdat van 't ene Boek tot 't ander kan gesien worden waar de menschen zijn verbleven, of deselve dood of in 't leven zijn, en wat yder te goed heeft of te quaad is.
Sy zijn ook gehouden te schrijven en te boeken alle Testamenten, Codicillen, Inventarissen, Resolutien, Sententien, en diergelijke meer; ook Copye van deselve geven aan de gene, die deselve mogt eisschen. Tegens dat de Schepen voor Batavia aanbelanden, moeten sy de rekeningen van al 't volk tot op 't sluiten gereed maken, en yder debiteren en crediteren voor soo veel hy aan de Compagnie te goed heeft of te quaad is, en deselve voor de Matrosen van 't Schip gaan onderteikenen en haar deselve overleveren; welke Rekeningen yder gehouden is te bewaren, want moeten met deselve haar te goed hebbende gagie ontfangen: dog so 't gebeurde, dat imand sijn Rekening by ongeluk of by verlies van 't Schip verloor, deselve kan ten allen tijde op 't Kasteel van Batavia, (daar alle Copy van de Scheeps- en Land-boeken worden bewaard) een nieuwe Rekening verkrijgen’ (Oost-Indische Spiegel enz. in N. de Graaff, Reisen, bl. 26-27).
voetnoot2)
‘De Schiman is so veel als een twede Bootsman: want gelijk dese de Grote en Besaans-mast, en wat tot deselve behoord, moet besorgen, so moet de Schiman sijn toesigt hebben op de Fokke-mast en Boegspriet en wat tot die beide behoord, en alles wat deselve van bloks of touwerk van noden heeft, van de Bootsman versoeken. De Schiman moet in 't laden en lossen altijd in 't ruim wesen, en de goederen behoorlijk weg stuwen, ook de zware touwen in 't kabelgat weg schieten, en op de Fokke-hals, Schoten en Boelyns passen. Hy heeft mede een Schimans Maat en welke hy vorders van noden heeft tot sijn behulp. Sijn verblijfplaats is mede in de bak, en schaft by de Hoogbootsman’ (Oost-Ind. Spiegel, bl. 28).
voetnoot3)
‘Yei-na-ra, Royaume du Japon’ (Diet. Cor. Franç., bl. 26).
voetnoot4)
Jirpon, vermoedelijk voor den Japanschen naam Nippon of den Chineeschen Jihpĕn.
margenoot+
[5]
voetnoot1)
Hieruit valt niet anders te lezen dan dat de stuurman wist waar de schipbreukelingen te land waren gekomen en dat hij nu van de gelegenheid gebruik maakte om de juiste ligging te bepalen van het Quelpaerts-eiland. Vgl. Witsen, 2o dr., dl. I, bl. 150 noot: ‘Hoewel Meester Mattheus Eibokken, die een der geener is welke aldaer gevangen zijn gebleven, mij bericht... dat het Eiland Quelpaert hetgeene is, in 't welk zij gevangen wierden, en daer haer Schip was gestrant, ter plaetze als boven gemelt, voegende daer bij dat de Stuurman van hun gebleven Schip, hetzelve kende, en dat de Japanders daer nu niets te zeggen hebben’. Het is jammer dat Witsen niet heeft vermeld hoe de stuurman aan zijne bekendheid met het Quelpaerts-eiland is gekomen. De opperstuurman Hendrik Janse van Amsterdam kan hebben behoord tot de opvarenden van de Patientie die in 1648 vlak bij ‘Quelpaerts-eiland’ kwam (zie Inleiding, bl. XLIII). Ook kan hij aan boord zijn geweest van een der schepen Sperwer of Patientie toen deze in September 1651 van Batavia naar Perzië zeilden, en te Batavia of gedurende deze reis door het scheepsvolk van de Patientie over Quelpaerts-eiland hebben hooren spreken; misschien heeft hij het eiland Quelpaert leeren kennen uit eene voor Schippers bestemde manuscript-kaart, waarop het na 1642 was vermeld (Vgl. Inleiding, bl. XLIX, noot 4).
De passage over de ligging van Quelpaerts-eiland luidt in de:
I.
Uitg.-Saagman: ‘onsen Stuerman had de hooghte genomen, ende bevonden 't selve Eijlandt te leggen op de hoogte van 33 graden 32 minuten’.
II.
Uitg.-Stichter: ‘hier wesende hadde onse stuerman de hooghte genomen ende bevonden Quelpaerts Eylant te zijn, leggende op de hooghte van 33 graden 32 minuten’.
III.
Uitg.-van Velsen = II.
IV.
Montanus, Gesantschappen, bl. 430: ‘Ondertusschen nam de stuurman hoogte: en bevond Quelpaerds eiland te zijn, alwaer 't schip verlooren. Dit leid op drie en dartig graeden en twee en dartig minderlingen’.
Vertalers van Hamel's Journaal hebben deze passage aldus weergegeven: ‘Als wir nun daselbst waren, hatte unser Steuermann die Höhe genommen, und so viel befunden, dasz disz Quelpards insel were, so auf der Höhe von 33. graden und 32. Minuten gelegen’ (Arnold's vertaling, Nürnberg (1672) bl. 825). - ‘Le Capitaine, ayant fait des observations, jugea qu'ils étoient dans l'Isle de Quelpaert, au trente-troisième degré trente-deux minutes de latitude’ (Histoire générale des Voyages, VIII, bl. 416).
Het eiland strekt zich in werkelijkheid uit van 33° 12′ tot 33° 30′ zoodat, de onvolkomenheid der toenmalige instrumenten in aanmerking genomen, de aangegeven breedte van 33° 32′ zeer nauwkeurig mag heeten.
De plaats waar de Sperwer strandde, is door Von Siebold ‘Cap Sperwer’ gedoopt. (Zie ‘Geschichte der Entdeckungen’, bl. 169).
voetnoot1)
De Compagnie dreef in Japan grooten handel in herte- en roggevellen welke vooral op Formosa, in Siam en in Kambodja tot dat doel werden ingekocht.
voetnoot2)
‘Tai-Tjyeng, Ville murée à 2076 lys de la capitale; 5 cantons; dans l'ile de Quelpaert. 33° 21′-124° 2′’ (Dict. Cor. Franç, bl. 16**). N.b. Als eerste meridiaan is in dit woordenboek aangenomen de meridiaan van Parijs (O. lg. van Greenwich 2° 20′ 15″).
voetnoot3)
In gedrukte uitgaven: ‘packhuijs’.
voetnoot4)
Moggan?. Zie Inleiding, bl. XXII, noot 2.
margenoot+
[6]
voetnoot5)
Zoo luidde de titel van den Gouverneur. - ‘Die Städte 1. Ranges sind... Sitze eines Mok să (schin. Müsse) d.i. Kreisgouverneurs’ (v. Siebold, Geschichte, u.s.w., bl. 167). Zie ook Inleiding, bl. XXII, noot 5.
voetnoot6)
‘Congee. In use all over India for the water in which rice has been boiled... It is from the Tamil kanji ‘boilings’... ‘1563. They give him to drink the water squeezed out of rice with pepper and cummin (which they call canje ‘Garcia’ (Hobson-Jobson, New ed. 1903, bl. 245). - ‘The most common drink, after what the clouds directly furnish, is the water in which rice has been boiled’ (Griffis, Corea, 1905, bl. 267).
margenoot+
[7]
voetnoot1)
Dit was Mattheus Eibocken van Enkhuizen, in 1652 met het schip ‘Nieuw Enckhuijsen’ in Indië gekomen voor Barbarot à 14 gld. pr maand. (Zie Bijl. Ia). Hij moet toen ct 18 jaren oud zijn geweest (Vgl. Vragen door den Gouverneur van Nagasaki aan de schipbreukelingen gesteld. No. 54; zie bl. 73).
‘Barbarots mogen in Indien niet aangenomen werden, die daarvoor uijtkomen werden bij tijtsexpiratie niet hoger verbetert als tot 12 guld. ter maant, ten ware dat haar bequaemheijt een derde chirurgijnsplaats konde ophalen als wanneer van 14 tot 16 gulden kunnen worden verhoogt. Siet het reglement van 1680, art. 36 fo 1420’ (Mr. Pieter van Dam, Beschrijvinge, boek 3, deel 1, caput 14, fol. 255).
voetnoot2)
lees: ‘met eene door het jacht Ouwerkerk genomen jonk herwaarts verdreven’. Zie de juiste toedracht in Bijlage Ia en IIIa. - Vgl. van Dam, Beschrijvinge, boek 2, deel 1, caput 21, fol. 320: ‘dat hij ao 1627 op 't jagt Ouwerkerk had gevaren, en bij geval met een Chinese jonck daar was geraakt’.
voetnoot3)
Ao 1637. Zie Griffis, Corea, 1905, bl. 158 en 157. - Vgl. Missive Opperhoofd Couckebacker aan G.G. van Diemen, Firando 20 Nov. 1637: ‘... bij loopende geruchten vernamen hoe [de Coreesche Gezanten] aen de Majesteijt [den Sjogoen] souden versocht hebben bij aldien haer geliefden assistentie tegens den Tarter te doen, t'selfde door den Heer van Fingo soude mogen geschieden’.
voetnoot1)
d.w.z. in Indië.
voetnoot2)
de hoofdstad Seoul.
margenoot+
[8]
voetnoot3)
Benjoesen = Japansche beambten, misschien eene verbastering van ‘bungio or bugyo = governor or superintendent’ (C.J. Purnell, The Log Book of William Adams, bl. 194). - ‘Op ieder schip, dat gelost werd, zit een Onder Geheimschrijver, of Banjoos’ (Valentijn V, 2, bl. 38). - ‘Den 28en dito werden 4 Banjoosen belast, om de schepen te lossen, waar van 'er 2 aan land, en de andre aan boord moesten blijven om alles, wat 'er af, of aankomt, malkanderen schriftelyk toe te zenden, en streng te onderzoeken’ (Valentijn, a.v., bl. 84).- ‘de bongioysen en de verdere dienaren die de scheepsboots in het halen van water geleijden’ (Res. 31 Mei 1701).
voetnoot1)
Uitg.-van Velsen en Stichter: ‘yder een Rock, een paer Leersen, Kousen en een paer Schoenen’; uitg.-Saagman: ‘een dozijn Schoenen’.
voetnoot2)
Hiertoe heeft misschien het scheepsjournaal van de Sperwer behoord.
margenoot+
1654.
margenoot+
[9]
voetnoot3)
d.w.z. te Nagasaki aangekomen.
voetnoot1)
Uitg.-Saagman, Stichter en Van Velsen geven de namen van de drie nog in leven zijnde maats, nl. ‘Govert Denijs en Gerrit Jansz, beyde van Rotterdam ende Jan Pietersz de Vries’ (Vgl. ‘Vragen’ No. 54, bl. 73).
voetnoot2)
d. i. vlechtwerk van touw tot lange, platte slierten bewerkt.
voetnoot3)
d. i. wij geraakten.
voetnoot4)
De toedracht zal ongeveer zoo zijn geweest: mast en zeiltuig vielen buiten boord, waarna men den mast weer overeind kreeg en de ra (of den spriet) met het zeil door middel van de platting tijdelijk aan den mast bevestigde; tijdens het hijschen van deze ra (of spriet) met het daaraan hangende zeil, raakte echter het spoor van den mast (in dit geval de houten klos waarin het ondereinde van den mast zijn steun moest vinden) ontzet, tengevolge waarvan het tuig opnieuw overboord viel.
voetnoot1)
Dit was het ook in China gebruikelijke en aldaar bij Europeanen als ‘cangue’ bekende schandbord. ‘Public exposure in the kia, or cangue, is considered rather as a kind of censure or reprimand than a punishment, and carries no disgrace with it, nor comparatively much bodily suffering if the person be fed and screened from the sun. The frame weighs between twenty and thirty pounds, and is so made as to rest upon the shoulders without chafing the neck, but so broad as to prevent the person feeding himself. The name, residence, and offence of the delinquent are written upon it for the information of the passerby, and a policeman is stationed over him to prevent escape’ (S. Wells Williams, The Middle Kingdom, I, 1899, bl. 509).
margenoot+
[10]
voetnoot1)
‘Tjyei-Tjyou. Ile de Quelpaërt... Résidence d'un mok-să, gouverneur de l'île. 33° 33′-124° 16′’ (Dict. Cor. Franç., bl. 19**).
‘Cette île, qui n'est connue des Européens que par le naufrage du vaisseau hollandais Sparrow-hawk en 1653, était, à cette même époque, sous la domination du roi de Corée. Nous en eûmes connaissance le 21 mai [1787]... Nous déterminâmes la pointe du Sud, par 33d 14′ de latitude Nord, et 124d 15′ de longitude orientale’ (Voyage de la Pérouse autour du monde. Paris, 1797, II, bl. 384).
De transcriptie ‘luo’ zal een schrijffout zijn. Verg. ‘Vragen’ No. 3 en 12: ‘Chesu’.
In de gedrukte Journalen staat: I. Uitg.-Saagman: ‘Dit Eijlandt bij haer Schesuw ende bij ons Quelpaert ghenaemt leijdt als vooren op de hooghte van 33 graden 32 minuten ontrent 12 a 13 mijl van den Zuijdt-hoeck van 't vaste Landt van Coree.’ - II. Uitg.-Stichter en III. Uitg.-van Velsen: ‘Dit Eylant bij haer en ons genaemt Quelpaerts Eylant, leyt op de hoogte van ontrent 30 graden 30 minuten, 12 of ontrent 13 mijlen van de Zuythoeck vant vaste lant van Coeree.’
Voor eene beschrijving van de hoofdstad van Quelpaert zie Belcher, Narrative of the voyage of H.M.S. Semarang, bl. 238 e.v.
voetnoot1)
‘En volgens verder bericht van bovengemelte Benedictus de Klerk, aen my mondeling gedaen, is Korea zeer bevolkt’ (Witsen, 2e dr. dl. I, bl. 47).
voetnoot2)
‘As Quelpart has long been used as a place for banishment of convicts, the islanders are rude and unpolished.... Immense droves of horses and cattle are reared’ (Griffis, Corea (1905), bl. 201).
voetnoot3)
‘Han-Ra-San. Grande montagne dans l'île de Quelpaërt, avec trois cratères de volcans éteints, qui forment des lacs. 30° 25′-124° 17′’ (Dict. Cor. Franç., bl. 4**). - ‘This peak, called Mount Auckland,... is about 6.500 feet high’ (Griffis, a.v., bl. 200).
voetnoot4)
‘Hăi-Nam. Ville murée à 890 lys de la capitale... Prov. de Tjyen-Ra. 34° 27′-124° 11′’ (Dict. Cor. Fr., bl. 5**). - ‘Le ly équivaut à 1/10 de lieu environ’ (Dict. a.v. bl. II**).
margenoot+
[11]
voetnoot5)
?
voetnoot1)
‘Na-Tjyou. Ville murée à 740 lys de la capitale... 35° 13′-124° 10′’ (Dict. Cor. Franç. bl. 10**).
voetnoot2)
? ‘Tong-Pok. Ville à 726 lys de la capitale... 34° 43′-124° 32′’ (a. v. bl. 17**).
voetnoot3)
‘The term “San-siang” used twice here, means a fortified stronghold in the mountains, to which, in time of war, the neighbouring villagers may fly for refuge’ (Griffis, Corea, 1905, bl. 171). - ‘San-Syang. Sur la montagne. Dessous de montagne. Sommet de montagne’ (Dict. a.v. bl. 373).
voetnoot4)
‘Htai-In. Ville à 566 lys de la capitale... 35° 33′-124° 29′’ (a. v. bl. 18**).
voetnoot5)
‘Keum-Kou. Ville à 520 lys de la capitale... 35° 38′-125° 12′’ (a. v. bl. 7**).
voetnoot6)
‘Tjyen-Tjyou. Ville murée, capitale de la province de Tjyen-Ra, à 506 lys de la capitale... 35° 37′-124° 37′’ (a.v. bl. 19**).
voetnoot7)
Volgens de Dict. Cor. Franç. (bl. 16**) was daarentegen Syong-to in de provincie Kyeng-Keui ‘ancienne capitale du royaume sous la dynastie précédente’.
voetnoot8)
‘Tjyen-Ra-To (Tjyen-La-To). Province sud-oueste’ (Dict. a.v. bl. 19**).
voetnoot9)
? ‘Tchyeng-Am, Prov. de Tjyen-Ra. 35° 22′-124° 25′’ (a. v. bl. 20**).
voetnoot10)
?
voetnoot11)
‘Tchyoung-Tchyeng-To. Prov. du sud-ouest, entre Kyeng-Keui et Tjyen-Ra’ (a. v. bl. 21**).
voetnoot12)
‘Yeng-Tchoun. Ville à 390 lys de la capitale... Prov. de Tchyoung-Tchyeng... 36° 59′-126° 8′’ (a. v. bl. 2**).
voetnoot13)
‘Kong-Tjou. Ville murée, capitale de la prov. de Tchyoung-Tchyeng, à 326 lys de la capitale. Résidence du kam-să ou gouverneur de la province... 36° 23′-124° 55′’ (a. v. bl. 8**).
voetnoot14)
lees: Kyeng-keui.
voetnoot1)
‘Kiung-kei, or the Capital Province... is... the basin of the largest river inside the peninsula. The tremendous force of its current, and the volume of its waters bring down immense masses of silt annually.... The tides rise to the height of twenty or thirty feet’ (Griffis, Corea, 1905, bl. 187). - ‘Han-Kang. Fleuve qui arrose Sye-oul, Prov. de Kyeng-Keui’ (Dict. Cor. Franç. bl. 4**).
voetnoot2)
‘Sye-Oul, Nom générique qui signifie: capitale. Capitale du royaume de Corée’ (Dict. a.v. bl. 14**). - De eigenlijke naam van ‘de Hoofdstad’ was: ‘Han-Yang, Capitale de la province de Kyeng-Keui et de tout le royaume de Corée depuis 1392... Ville murée, sur le fleuve Han. Résidence de la cour et des 6 ministères. Le gouverneur de la province réside en dehors des murs’ (Dict. a.v. bl. 4**).
voetnoot3)
Bedoeld zijn de mijlen waarmede de zeelieden destijds rekenden, namelijk Duitsche mijlen van 15 in één graad, volgens de graadmeting van Snellius. Deze mijlen zijn ongeveer 7.4 K.M. lang, waardoor de afstand van Seoul tot het aanvangspunt der reis op 518 à 550 komt; recht gemeten bedraagt die afstand 190 (moderne) zeemijlen, d.i. 352 K.M. De dagreizen, twaalf in aantal, waren gemiddeld 45 K.M. lang. De afstand van Quelpaert tot Seoul werd later geschat op 90 mijlen of 666 K.M. (Zie ‘Vragen’ No 12, bl. 67).
margenoot+
[12]
voetnoot1)
Van heel wat deftiger personages dan Hamel en zijne kameraden, werd in Japan verlangd dat zij den Sjogoen en zijn hof op eene dergelijke vertooning zouden vergasten.
Dagr. Japan, Donderdag 29 Maart 1691: ‘Hiertusschen waren wij [het Opperhoofd Hendrik van Buijtenhem en zijn gevolg bij de audientie te Jedo] nederleggende tot dat den Keijser [d.w.z. de Sjogoen]... ons door den Oppertolck... liet belasten regt op te sitten, mantels af te doen, hoeden op te setten, heen en weer te gaan, een liedeken te singen, op ons manier den anderen te complimenteren, te bekijven, eens te dansen, een droncke matroos te verbeelden, mijn vrouw en kinderen haar namen, onse eijgen en die van de Nangasackijse gouverneurs overluijd op te roepen, ijets op 't papier te teijkenen en een stuck van een comedie te ageeren.....
... de Messrs bij my sijnde songen op 't versoek van geme regenten en tot vermaak van de Juffers, die bij menigte agter jalousij-matten saten, een hollands liedeken, komende met sons onderganck heel vermoeijt van hurken, bucken en kruijpen weder in ons logiement.’ (Vgl. Valentijn, V, Bijzondere zaken van Japan, bl. 75).
De Bataviasche Regeering was er geenszins over gesticht dat men ‘voor de hoogheden allerhande grimassen heeft moeten bedryven en voor de Juffers helder op singen’, hetgeen ‘gansch niet met het respect van de nederlantse natie compatibel zij, immers in genen dele ten regarde van het Opperhooft’. Werden ‘soodanige sotte en narre potsen weder afgevergt’ zoo moest men trachten zich te excuseeren, ‘immers ten opsigte van het Opperhooft, soo het in 't generaal niet te vermijden’ was. Voor die potsen was te minder reden omdat de Japanners zelven naar hunne ‘methode, aart en maniere veel meer van ernst als van jok houden’. De Regeering vond ook ‘dat soodanige aansoekinge mede gerede soude konnen afgewesen werden, als de onse haar ter occasie dat se door de groten genereuselijk getracteert werden, soo veel meesterschap over de kragt en bewegingh van den sterken drank maar tragten te behouden [dat zij] buijten postuur van fatsoen en bescheijdenheijt niet en geraken, maar door ingetogenheijt en stilligheijt een geheel andere verwagtinge van haren aard en ommegangh geven’ (Res. 29 Mei 1692).
voetnoot2)
Vgl.: ‘het gebruijck van oppassers ofte lijfschutten soo door den gesaghebber als andere mindere bedienden [te Bantam]’. (Res, 17 Aug. 1708).
voetnoot1)
‘Pyeng-Pou. Plaque en bois où on écrit le nom d'un dignitaire, qui en a une moitié; l'autre moitié est gardée par le gouvernement; c'est le signe de l'autorité donnée par le roi au mandarin’ (Dic. Cor. Franç., bl. 321). Zie ook: J.S. Gale, A Korean-English Dictionary, 1911, bl. 429.
voetnoot2)
chiap = tjap; hier een Maleiisme. Vgl. Hobson-Jobson, onder Chop.
voetnoot3)
d.i. ‘met den Coninck ofte in Conincx dienst’.
voetnoot4)
d.w.z.: het eiland Quelpaert.
margenoot+
[13]
voetnoot1)
Deze voorstelling zal onjuist zijn; tribuut werd gebracht, niet gehaald (zie bl. 48, noot 3; bl. XXXIV, noot 1 en bl. 51, noot 3); de taak van de Tartaarsche gezanten moet een andere zijn geweest.
voetnoot2)
‘Hamel does not state why he and his companions were sent away, but it was probably to conceal the fact that foreigners were drilling the royal troops. The suspicions of the new rulers at Peking were easily roused’ (Griffis, Corea, 1905, bl. 172).
voetnoot3)
‘Four great fortresses guard the approaches to the royal city. These are... Kang-wa to the west... Kang-wa, on the island of the same name at the mouth of the Han-River, is the favorite fortress, to which the royal family are sent for safety in time of war... During the Manchiu invasion, the king fled here, and, for a while, made it his capital’ (Griffis, Corea, 1905, bl. 190-191). - Namman Sangsiang is misschien een hoog gelegen punt van deze versterking geweest.
voetnoot4)
‘Alsoo dit een bederffelijcke waere is’ (Gen. Miss. 26 Maart 1622).
voetnoot5)
Uitg.-Saagman, Stichter en van Velsen hebben: ‘van de mijt opgegeten.’
voetnoot6)
d.w.z.: de Chineesche slaapbazen bij wie zij ingekwartierd waren.
margenoot+
1655.
voetnoot1)
zich gelaten = voorgeven, veinzen. Thans nog in gebruik (Woordenboek der Nederlandsche taal, IV, kolom 1051). - Verg. ‘'t schijnt naer dese gesanten haer gelaten’ (Miss. G.G. de Carpentier aan Coen. Batavia, 29 Jan. 1624).
margenoot+
[14]
voetnoot1)
Witsen (2e dr. dl. I, bl. 50) zegt: ‘wanneer de Stuurman, die het Opperhooft was der gevangene Hollanders, meinende met den Tarterschen Gezant te vluchten, en hy onthalst wierde, dreigde men alle de overige te dooden’, maar geeft niet aan wie hem dit heeft verteld. Als een Koreaansche gevangenis niet beter was dan een Chineesche, kan het niet verwonderen dat Europeanen het daarin niet lang hebben uitgehouden. Vreemd komt het voor dat ook Weltevree niets over het lot der gevangen landgenooten heeft kunnen of willen vertellen.
voetnoot2)
Hamel was alzoo niet een van hen ‘die de spraeck best conde’. Heeft hij daarom misschien nagelaten zijn Journaal te verrijken met eene Koreaansche woordenlijst?
Van de voorgegeven stranding van een schip op Quelpaerts-eiland wordt verder niet gesproken.
voetnoot3)
Misschien om hen bij voorkomende gelegenheid als tolken te gebruiken.
margenoot+
[15]
margenoot+
1656.
voetnoot1)
Thiellado = Iulla Do (Ross) = Chulla Do (Griffis) = Tjyen Ra (Dict. Cor. Franc.).- Vgl. ook bl. 20, noot 8.
voetnoot2)
?
voetnoot3)
‘Pyeng-să. Mandarin militaire; général de 2me ordre, commandant d'une province ou d'une demi-province...; (il n'y en a qu'un dans chaque province; il est au-dessous du gouverneur)’ (Dict. a.v. bl. 321).
margenoot+
[16]
margenoot+
1657.
voetnoot1)
d.w.z. ‘den ouden hadde ons vrij brandhout gegeven [maar de nieuwe] namt ons ten eersten af’, zoodat zij nu zelf aan het kappen moesten gaan.
margenoot+
[17]
margenoot+
1658.
voetnoot2)
linnen.
voetnoot1)
de hoofdstad, Seoul.
voetnoot2)
‘De Japanders hebben op Korea eene bezitting of wooninge, daer hunne bevoorrechte vaertuigen aenkomen, die daer ter handel vaeren; want anderzins vaeren de Japanders nu niet over Zee: blyvende dan het Opper-gezag aen de Koreërs; zoo als de Japanders mede gehouden zijn, volgens verhael van een der gemelde Nederlanders die aldaer gevangen is geweest, aen my gedaen, binnens huis te blyven, en alzoo bewaert te worden, gelijk de Neêrlanders in Japan op 't Eiland Nangasakki, opgesloten zijn’ (Witsen, 2e dr. dl. I, bl. 49).
‘The possession of Fusan by the Japanese was, until 1876, a perpetual witness of the humiliating defeat of the Coreans in the war of 1592-1597, and a constant irritation to their national pride’ (Griffis, Corea, 1905, bl. 150).
‘Pou-san. Port, à 20 lys de la ville de Tong-năi, ouvert depuis peu au commerce du Japon, qui y entretenait déjà une garnison de 200 soldats... 34° 46′-126° 15′ (Diet. Cor. Franç., bl. 12**).
margenoot+
1659.
voetnoot3)
‘The nineteenth King was... the second son of the last king. This Prince commenced his political career at Moukden, where he had been sent as hostage by his father. In the second year of his reign, 1650, he organised the navy.,. and died in the year 1659.
The twentieth King was... son of the last, and born in Moukden, whence he returned a year before his father. He destroyed the Buddhist nunneries... He died in 1674’ (Parker, Corea, China Review XIV, bl. 63). - Vgl. Synchronismes chinois (Variétés sinologiques no. 24) Chang-hai, 1905, bl. 457, 462.
margenoot+
1660, 1661, en 1662.
voetnoot4)
goed arms, ook wel goed armsch, weldadig, mild jegens de armen. Woordenboek der Nederlandsche Taal V, kolom 301, onder: Goed (I) waar voorbeelden worden aangehaald uit Bredero, Huygens, Bosboom-Toussaint en Beets.
voetnoot1)
‘Stores of rice are kept at certain places on the coast, in anticipation of dearth in adjoining provinces, and royal or local rewards are given to relief-distributors according to merit’ (Parker, Corea, China Review XIV bl. 129).
voetnoot2)
Aker (in de schrijftaal verouderd), vrucht van den eik, eikel (Van Dale, Groot Wdb. der Ned. Taal).
voetnoot3)
Zie: Griffis, Corea, 1905, Chapter XXXVIII, Education and Culture en Ross, History of Corea, Chapter X, Corean Social Customs.
margenoot+
[18]
voetnoot4)
‘Ko-Rye. Ancien nom d'un des trois royaumes de la presqu'île et dont le roi conquit les deux autres royaumes, n'en formant qu'un seul sous le nom de Ko-Rye, d'où est venu le nom de Corée’ (Diet. Cor. Franç., bl. 8**). - ‘Tjyo-Syen. Nom de la Corée sous la dynastie actuelle depuis 1392’ (a. v. bl. 20**).
‘Li Chunggwei... founded the dynasty which still rules Corea, and which has, therefore, swayed the Corean sceptre for more than four centuries. He moved his capital to its present site, to the city of Hanchung, on the Han river, - the name Seool or Seoul simply meaning “The Capital”. He also changed the name Gaoli, which had prevailed since the Tang dynasty [618-905], to Chaosien, the eldest known name of Corea, or any portion of it’ (Ross, History of Corea, bl. 269).
‘In A.D. 1368 the Yuan or Mongol dynasty was driven from the throne of China by the Mings, and shortly afterwarts (A.D. 1392) a Corean, named by the Chinese Li Tau, aided by the Emperor Hung Wu, rebelled against the Kao li dynasty, drove it from the throne, and established himself as the king of Corea. He chose for the title of his dynasty the words Ch'ao hsien “morning calm”, pronounced by the Coreans Chö sen. This is now the official name both for Corea and for the reigning dynasty, which derives its title from Li Tau. He also moved the capital from Song do to Söul’ (C.T. Gardner, The Coinage of Corea, Journal China Branch R.A.S. New Ser. XXVII, 1895, bl. 74). - ‘Kouk. Royaume; empire; pays; gouvernement; état; nation’ (Diet. Cor. Franç., bl. 203). - In China heet Korea: Kao li in het noorden en het midden; Ko lee in het zuiden.
voetnoot1)
Een aardig voorbeeld van het begin van alle ‘Kartographie’. Zoo vergelijken de Atjehers Groot-Atjeh met een ‘wan’, zoo vergeleken de Ouden den Peloponesus met een plataanblad, Spanje met een uitgespannen stierenhuid enz. Bedoeld is natuurlijk: de vorm van een rechthoek met de verhoudingen van ongeveer 3 op 8.
voetnoot2)
‘Corea is divided into eight provinces, called Do..... Corea stretches from 33° 15′ to 42° 31′ N. lat; and 122° 15′ to 131° 10′ E. Long. Hence the greatest length of its mainland is as the bird flies, about 600 miles, and greatest breadth, east to west, over 300 miles’ (Ross, History Corea, bl. 394, 396).
voetnoot3)
‘By “Osacco” Hamel can scarcely refer to the city of Ozaka, but rather to that of Hakata in Hizen, at which place the Corean embassy from Séoul, bearing tribute to the “tycoon” at Yedo, was accustomed to land on its way from Fusan’ (Griffis, Corea, 1885, bl. 111, noot 2).
voetnoot4)
‘Tăi-Ma-To. Ile entre le Japon et la Corée, appelée Tsou-shima en japonais’ (Diet. Cor. Franç, bl. 17**). - ‘Tsushima. Group of islands situated in the middle of the strait that separates Japan from Korea... The group comprises one large island and 5 small ones... Since the 12th century, the island was the fief of the Sõ daimyō, who frequently had to defend himself against Korean and Chinese pirates. It was completely devastated by the Mongols in 1274 and in 1281’ (Papinot, Diet., bl. 706).
voetnoot5)
‘The entire northern boundary of the peninsula from sea to gulf, except where the colossal peak Paik-tu (“White Head”) forms the water-shed, is one vast valley in which lie the basins of the Yalu and Tumen’ (Griffis, Corea, 1905, bl. 6). - ‘Păik-Tou-San. Mont. Prov. de Ham-Kyeng. Frontière N. de la Corée. A son sommet est un grand lac qui a 6 à 7 lieues de tour. 41° 59′-126° 5′’ (Dict. Cor. Franç., bl. 11**).
‘Mattheus Eibokken, Heelmeester, mede een der geener die in den Jare 1653 op Korea gevangen is geweest, heeft aen my mondeling bericht, dat van Korea na Tartarye of Niuche, het genoegzaem onbereizelijk is, vermits de hoogte der Bergen, en woestheit des gewest... Dat 'er te Lande uit Tartarye, tot in Korea doortogt is, hier uit vastelijk kan werden beslooten, vermits ter tijd van zijn verblijf, de Keizer van Sina een geschenk dede aen den Koning van Korea, van zes Paerden, die te Lande uit Niuche in Korea gezonden wierden, zoo als hy zelve die hadde zien aenkomen’ (Witsen, 2e dr. dl. I, bl. 44).
voetnoot1)
‘Zout weten zy van het Zeewater te maeken, dat heel goet is, waer mede de Nederlandsche gevangenen Haring zoutede, 't geen by hen dus gedaen te konnen werden, onbekent was’ (Witsen, 2e dr. dl. I, bl. 57).
voetnoot2)
‘En tot bevestiging, dat de Hollandsche Harpoenen op Korea in de Walvisch zijn gevonden, zoo hebbe ik met Benedictus Klerk van Rotterdam, welke op Korea gevangen geweest is den tijd van dertien Jaren, over deze Harpoenen gesprooken, die dan verzekert, wel toe te hebben gezien, wanneer in zijn tegenwoordigheit uit het lichaem vaneen Walvisch op Korea, een Hollandsche Harpoen wierde gehaelt, en zegt uitdrukkelijk zulks aen het maekzels gezien te hebben. Hy gaf reden van kennis, dat hy en andere zijner makkers, in hun jeugt uit Holland op de Groenlandsche Visschery hadde gevaeren, en vervolgens de Harpoenen wel kenden; zeide verder, dat de Koreërs hunne byzondere schepen, en gereetschap tot deze vangst hadden, wes hy met zijn mede gezellen vast stelde, dat 'er opening tusschen Nova Sembla en Spitsbergen moeste zijn, ten minsten voor zwemmende Visschen: gelijk de Koresche Zeeluiden zeiden, dat ten Noord-oosten van haer een openbare Zee was. Zy oordeelden, met meer gemak van die kant, als van deze zijde, dat naeuw, of dien weg te verzoeken zouden zijn, en dat dagelijks uit het Noorde van Tartarye scheepjes in Korea quamen, en omtrent Korea, meer zoodanige Visch wierd gevonden, gelijk men in de Noordzee vind, als Haring, enz. Dies deze man besloot, dat Asia aen America te dezer oort niet en is gehecht’ (Witsen, 2e dr. dl. I, bl. 43-44).
‘Eibokken oordeelde Korea meer Noordelijk op te schieten, als het in onzen kaerten is bekent, en wel een weinig Noord-oostelijker, zoo als de Koreaensche menschen mede zeggen, dat Noord-oost op, een groote Zee is; dat de baeren daer gaen als in de Spaensche Zee, zoo dat benoorden of Noord-oosten een zwaer water wezen moet’ (Witsen, a.v. bl. 56).
margenoot+
[19]
voetnoot1)
‘Panax ginseng; jên shên, is the medicine par excellence, the dernier ressort when all other drugs fail... The principal Chinese name is derived from a fancied resemblance to the human form. The genuine ginseng of Manchuria, whence the largest supplies are derived - in the remote mountains - consists of a stem from which the leaves spring, of a central root, and of two roots branching off. The roots are covered with rings, from which the age is ascertained, and the precious qualities are increased by age... In 1891 Korean ginseng was worth Tls. 10.14 per catty... the usual price for native ginseng was Tls. 80’ (Couling, Encycl. Sinica, 1917, bl. 206).
‘Wild Manchurian ginseng (Panax) is almost worth its weight in gold. Even the semiwild quality from Corea is worth its weight in silver... Though usually described as a medicine, it is rather a food tonic, possessing, in the Chinese opinion, marvellous “repairing” qualities’ (Parker, China, Past and Present, bl. 273).
Oude berichten over ginseng komen voor in ‘Ontleding van de Lucht ende werckingen des wortels Ninzin, welcken gewonnen wert int Coninckryck Corea op de noorderbreete van 43 graden’ (Kol. Arch. Overgek. brieven 1642, derde boek) en in Recueil de voyages au nord (1732, IV, bl. 348-365). - ‘Lettre du Père Jartoux, Jésuite, touchant la plante de Ginseng’. - Nisi is de Japansche naam. - Vgl. C.T. Collyer: The culture and preparation of Ginseng in Korea (Transactions Korea Branch R.A.S. III. 1903, bl. 18-30).
voetnoot2)
‘Nominally sovereign of the country, he is held in check by powerful nobles intrenched in privileges hoary with age, and backed by all the reactionary influence of feudalism’ (Griffis, Corea, 1905, bl. 228-229).
eind1)
‘Vuurroers zijn by hen onbekent, want zy geen geweer als met lont gebruiken; zy bedienen zich mede van leeder geschut, dat binnewaerts met koopere plaeten, een halve vinger dik, is beslagen, wezende het leer, twee, vier of vyf duim dik, van veel vellen op malkander gelegt; dit geschut word op paerden, twee op een paerd, het leger na gevoert, is omtrent een vadem lang, en zy konnen daer uit met vry groote kogels schieten’ (Witsen, 2 dr. dl. I, bl. 56).
eind2)
Uitg.-Stichter voegt hieraan toe: ‘niet hebbende krijgen slagen, 't welck ons in des Koninghs Stadt is gebeurt ende daarom 5 slaghen voor onse naackte billen hebben gekregen’.
eind3)
Hier is blijkbaar uitgevallen: ‘een ghetal van Papen uijtmaecken om bij beurte’. (Zie uitg.-Saagman).
eind4)
‘There seems to be three distinct classes or grades of bonzes. The student monks devote themselves to learning, to study, and to the composition of books and the Buddhist ritual, the tai-sa being the abbot. The jung are mendicant and travelling bonzes, who solicit alms and contributions for the erection and maintenance of the temples and monastic establishments. The military bonzes (siung kun) act as garrisons, and make, keep in order, and are trained to use, weapons’ (Griffis, Corea, 1905, bl. 333).
margenoot+
[20]
eind5)
‘meester van de slavin’ (Uitg.-Saagman).
eind1)
Zie bl. 59.
eind2)
‘Every day (as in China) the chief public offices of the metropolis depute one or two officers to be ministers-in-waiting in turn, and the King ascends the throne if they have any representations to make’ (Parker, Corea, China Review XIV, bl. 127).
eind3)
‘Close communication between the palace and populace is kept up by means of the pages employed at the court, or through officers, who are sent out as the king's spies all over the country. An E-sa, or commissioner, who is to be sent to a distant province to ascertain the popular feeling, or to report the conducts of certain officers... receives sealed orders from the king, which he must not open till beyond the city wall... He bears the seal of his commission, a silver plate having the figure of a horse engraved on it. In some cases he has the power of life and death in his hands’ (Griffis, Corea, 1905, bl. 221-222).
margenoot+
[21]
voetnoot1)
d.w.z. alleen de misdadiger zelf wordt gestraft maar niet, als bij hoogverraad, zijne bloedverwanten.
margenoot+
[22]
voetnoot1)
De zin is moeielijk te begrijpen; wellicht moet voor staen gelezen worden slaen, en voor als, op den volgenden regel, al, voorafgegaan door een;
voetnoot2)
‘Undoubtedly the severity of the Corean code has been mitigated since Hamel's time... The criminal code now in force is, in the main, that revised and published by the king in 1785, which greatly mitigated the one formerly used’ (Griffis, Corea, 1905, bl. 235).
margenoot+
[23]
voetnoot3)
‘Mattheus Eibokken heeft aen my bericht, dat men daer te lande een Heidensch geloof heeft, komende ten deelen met dat van Sina over een, maer dat men niemand dwingt in geloofs zaek, een ieder het zijne mag beleven; duldende dat hy, en d'andere Hollandsche gevangenen, met de Afgoden spottende: de Geestelijke eeten aldaer niet dat leven heeft ontfangen, en bekennen ook geen vrouwen op straffe van zwaerlijk op de scheenen geslagen, jae met de dood gestraft te werden, zoo als het meermalen is geschied’ (Witsen, 2e dr. dl. I, bl. 55).
‘Daer zijn in Korea Afgoden, zoo groot schier als hier geheele huizen, en 't is byzonder, dat men in meest alle hunne Afgodische tempels, drie beelden neffens malkanderen vind staen, van eenerly gedaente en optooizel, doch de middelste altijd de grootste, waer van Meester Eibokken oordeelde dat 'er eenige schaduwe van de Heilige Drie-eenheit onder school’ (Witsen, a.v., bl. 56-57).
voetnoot1)
‘The ceremony of pul-tatta or “receiving the fire” is undergone upon taking the vows of the priesthood. A moxa or cone of burning tinder is laid upon the man's arm, after the hair has been shaved off. The tiny mass is then lighted, and slowly burns into the flesh, leaving a painful sore, the scar of which remains as a mark of holiness. This serves as initiation, but if vows are broken, the torture is repeated on each occasion. In this manner, ecclesiastical discipline is maintained’ (Griffis, Corea, 1905, bl. 335).
voetnoot2)
Bescharen. Thans in de algemeene taal niet meer in gebruik, maar gewestelijk nog bekend. Zich zelf iets bezorgen, verschaffen, ook wel iets verwerven.- ‘Het goed door vaadren zorg, of eigen zweet beschaard’ (Bilderdijk). - ‘Dat kan ik niet bescharen’, dat gaat boven mijn bereik (o.a. in Gelderland). (Woordenboek der Nederlandsche Taal II, kolom 1951).
margenoot+
[24]
voetnoot3)
Taoistische priesters. - ‘Taoism, which divides Chinese attention with Buddhism, is almost unknown in Corea’ (Ross, History Corea, bl. 355).
voetnoot4)
‘No trait of the Coreans has more impressed their numerous visitors, from Hamel to the Americans, than their love of all kinds of strong drink’ (Griffis, Corea, 1905, bl. 266-267).
voetnoot1)
Zie bl. 30, noot 3, al. 2.
voetnoot2)
‘The kang is characteristic of the human dwelling in north-eastern Asia. It is a kind of tubular oven... It is as though we should make a bedstead of bricks, and put foot-stoves under it. The floor is bricked over, or built of stone over flues, which run from the fireplace, at one end of the house, to the chimney at the other’ (Griffis, Corea, 1905, bl. 263).
voetnoot3)
Welk woord hier wordt bedoeld, is onzeker. In de uitg.-Saagman staat daarvoor: ‘principaelste’, in de uitg.-Stichter is het weggelaten.
voetnoot4)
Over dit woord zie Hobson-Jobsonen De Haan, Priangan, II, bl. 769.
margenoot+
[25]
voetnoot1)
‘Hospitality is considered as one of the most sacred duties. It would be a grave and shameful thing to refuse a portion of one's meal with any person, known or unknown, who presents himself at eating-time... The poor man whose duty calls him to make a journey to a distant place does not need to make elaborate preparations... At night, instead of going to a hotel with its attendant expense, he enters some house, whose exterior room is open to any comer. There he is sure to find food and lodging for the night’ (Griffis, Corea, 1905, bl. 288-289).
margenoot+
[26]
voetnoot1)
Uitg.-Stichter heeft: ‘quade Regeringe’.
voetnoot2)
‘Not the least interesting of the local or national festivals, are those held in memory of the soldiers slain in the service of their country on famous battle-fields. Besides holding annual memorial celebrations at these places, which fire the patriotism of the people, there are temples erected to soothe the spirits of the slain. Especially noteworthy are these monumental edifices, on sites made painful to the national memory by the great Japanese invasion of 1592-97, which keep fresh the scars of war’ (Griffis, Corea, 1905, bl. 299).
voetnoot3)
Uitg.-Saagman: ‘bijeencomste van de studenten’.
voetnoot1)
In uitg.-Stichter: gordel; uitg.-Saagman heeft: gorles.
margenoot+
[27]
voetnoot2)
molik, vogelverschrikker (Van Dale's Groot Wdb. der Ned. Taal). - ‘moliks voor de jeugd’ (E.J. Potgieter, Gedroomd Paardrijden, strofe 13, regel 6).
voetnoot1)
‘On the fifteenth day of the eighth month sacrifices are offered at the graves of ancestors and broken tombs are repaired’ (Griffis, Corea, 1905, bl. 298).
‘De Koning gaet jaerlijks het graf zijner Voorzaeten bezoeken, om aldaer offerhanden te doen, en Feest te houden, ter eeren, en voor 't welwezen der zelven in 't andere leven, zoo als hy [Eibokken] den Koning zelve tot aen de graf-plaets hadde begeleit, die veel honderde jaeren oud is; het is een uitgeholde berg, daer men door yzere deuren in gaet, zes of acht mijl buiten de Hooftstad gelegen.
De Lijken liggen in yzere of tinne kisten, en zijn alzoo gebalsemt, dat ze eenige honderd jaeren buiten verderf werden bewaert, gelijk in den boven gemelten berg de Lijken der Koningen van voor veele honderden jaeren af, bewaert zijn geworden: als een Koning of zijn Gemalin, daer in werd gezet, werd 'er een schoone slaef en slaevin levendig by gelaten, aen wien men voor 't sluiten van de yzere deur, eenig leeftogt laet; maer die toegedaen zijnde, en als dezelve is verteert, moeten zy sterven, om hunnen Meester of Meesteres in 't ander leven te dienen’ (Witsen, 2e dr. dl. I, bl. 56).
voetnoot2)
Uitg.-Saagman heeft: ‘voor sijn Ouders’.
margenoot+
[28]
voetnoot1)
‘Sappan-wood. The wood of Caesalpina sappan; the bakkam of the Arabs, and the Brazil wood of medieval commerce..... the tree appears to be indigenous in Malabar, the Deccan and the Malay Peninsula’ (Hobson-Jobson, bl. 794). - ‘Caesalpina sappan. Setjang (Jav. en Soend.), Sepang (Mal.)... Een afkooksel van het hout... dient om katoen, zijde en garens rood te verven’ (Encyclopaedie van N.I. 2e dr. I, 1917, bl. 434).
margenoot+
[29]
voetnoot1)
‘In Korea zijn schoone Paerden, en het Volk zit daer op als hier te Lande, en niet nae de wyze der Tarters: zy doen die in 't wilt, op zommige Eilanden ter aenqueeking loopen’ (Witsen, 2e dr. dl. I, bl. 58).
voetnoot2
Vgl. ‘In 1651,... a decree was issued ordering the people to use coin and at the same time prohibiting them from the use of cloth as money.... Up to this time, there had always been a party opposed to the use of coin that took every opportunity to suppress its use and replace it with rice and cloth. Now this party was fast disappearing and though they once more succeeded, five years later, in causing the rescission of the order to use coin, the people by that time had become so accustomed to its use that they began to coin for themselves.... In 1678... rice and cloth were deprived forever of their monetary function’ (M. Ichihars, Coinage of old Korea, Transactions Korea Branch R.A.S. IV part 2, 1913, bl. 61).
voetnoot3)
‘The Coreans had a third of their tribute remitted in 1643... and in the following year, when sending home the king's son, who had gone to Peking to have his title to the crown confirmed, a half was remitted... Kanghi, Yoongjung, and Kienloong, frequently remitted the tribute, demanding only a tithe, treating the Coreans like Chinese’ (Ross, History Corea, bl. 288).
‘Since the Tang dynasty overwhelmed Corea, it has had only glimpses of absolute self-government; but, at the same time, it has had only brief intervals when it had not virtual self-government. Its vassalage to the Manchu government, secured at a sacrifice of a few years' dispeace and slaughter, and of some further years of somewhat severe taxation, has mainly been virtually nominal.... a yearly or half-yearly tribute is sent in to Peking, accompanied by a host of merchants, who bring back profits much greater than the amount of the tribute’ (Ross, a.v., bl. 365).
voetnoot4)
= Zuidland, of Land der zuidelijke barbaren?
voetnoot1)
‘Hy [Eibokken] heeft Goud en Zilver mynen aldaer gezien; ook die van Kooper, Tin en Yzer. Zilver is daer in groote menigte, 't geen aen byzondere luiden werd toegestaen te delven, daer dan de Koning zijn recht van trekt. 't Kooper is daer zeer blank, en van heldere klank. Goud aderen had hy in Mynen gezien. Hij zegt dat zelfs eenig Zandgoud van de grond eeniger rivieren op gedoken had; doch werden de Goudmynen niet zoo veel geopent, als die van Zilver, of ander metaal. Waer van de reden hem onbewust was’ (Witsen, 2e dr. dl. I, bl. 58).
margenoot+
[30]
voetnoot1)
‘All scales are issued by the Board of Works and are branded annually, at the autumnal equinox, by the metropolitan and market-town aediles respectively’ (Parker, Corea, China Review XIV, bl. 29).
voetnoot2)
‘De spraek op Korea, heeft in klank geen gemeenschap met 't Sineesch, 't geen Meester Eibokken oordeelde, om dat hy de Koresche Tael zeer wel spreekendeGa naar voetnoota), van de Sineezen op Batavia niet wierde verstaen, doch zy konnen malkanders schriften leezen: zy hebben meer als eenderlei schriften; Oonjek is een schrift by hen, als by ons het loopend, hangende alle de letteren aen malkander: van het zelve bedient zich de gemeene man; de andere lettergrepen zijn met die van Sina eenderlei’ (Witsen, 2e dr. dl. I, bl. 59).
voetnoota)
Witsen's lijst van Koreaansche woorden (2e dr. dl. I, bl. 52-53) zal van Eibokken afkomstig zijn.
voetnoot3)
lees: ‘ende geschriften, 't land ende de overheijt rakende, geschreven. Het tweede is.....’
voetnoot1)
‘The poorer women... though never at school, they can all, or almost all, use the Corean alphabet, which is the most beautiful and complete we know; for one can learn it almost at a sitting’ (Ross, Hist. Corea, bl. 315). - ‘... the Corean alphabet, for simplicity and utility, is the best known to me’ (bl. 377). - Vgl. J.S. Gale, The Korean Alphabet. (Transactions Korea Branch R.A.S., IV, part 1, 1912, bl. 13-61). - ‘La clarté de l'esprit coréen apparaît dans la belle impression des livres, dans la perfection de l'alphabet, le plus simple qui existe, dans la conception des caractères mobiles où il a atteint le premier...’ (M. Courant, Bibliographie coréenne, I, 1895, Introduction, bl. CLXXXVIII).
margenoot+
[31]
voetnoot2)
lees: drukplaeten.
voetnoot3)
‘Die Gesandten Koreas.... berichteten, dasz sie jährlich... ihren Tribut nach Peking ablieferten... dagegen den Kalender empfingen als Anerkenntnisz der Vasallenschaft.’ (C. Ritter, die Erdkunde von Asien, Band III (1834) bl. 594).
voetnoot1)
‘De Koning werd zoo zelden gezien, dat eenige, die wat afgelegen woonen, gelooven dat hy van meer als menschelijke aerd is, zoo als aen onze luiden zulks voorquam, en hen wierd afgevraegt. Hoe minder den Koning uit gaet, en van het Volk gezien werd, hoe vruchtbaerder dat zy het Jaer achten te zullen zijn; geen hond mag over straet loopen, daer hy zich vertoont’ (Witsen, 2e dr. I, bl. 57). -‘The king rarely leaves the palace to go abroad in the city or country. When he does, it is a great occasion which is previously announced to the public. The roads are swept clean and guarded to prevent traffic or passage while the royal cortége is moving. All doors must be shut and the owner of each house is obliged to kneel before his threshold with a broom and dust-pan in his hands as emblems of obeisance. All windows, especially the upper ones, must be sealed with slips of paper, lest some one should look down upon his majesty. Those who think they have received unjust punishment enjoy the right of appeal to the sovereign. They stand by the roadside tapping a small flat drum of hide stretched on a hoop like a battledore. The king as he passes hears the prayer or receives the written petition held in a split bambo’ (Griffis, Corea, 1905, bl. 222). - ‘Het Hof van den Koning, is omtrent zoo groot als de stad Alkmaer, met een muur omheint, die van gemetzelde steen en klei is gemaekt, hebbende boven op insnydinge van steen, als of het hane kammen waren... Binnen dit Hof menigte van wooningen zijn, zoo groote als kleine, en alderhande lustplaetzen; daer binnen onthoud zich ook zijn Gemalin en Bywyven: want hy, als al het volk, maer een echte Vrouw heeft... Den Koning van Korea, ter tijd van Meester Eibokken, was een grof en sterk man, zoo dat gezegt werd, hy een boog konde spannen, houdende de pees onder zijn kin, en trekkende dus den booge met zijn eene hand uit’ (Witsen, 2e dr. I, bl. 59).
margenoot+
[32]
voetnoot1)
‘The ceremony of meeting the Chinese envoys consists of first sending an envoy to... Ai-chiu on the Chinese frontier, followed by five others (of 2nd rank and over) to meet them at successive stages and escort them with all possible comfort to Sêul, where they are first entertained at a “dismounting banquet”. The next and following days the heir and other members of the royal family, heads of public offices &c., each give a banquet in turn. (All these banquets are repeated when the envoys take their departure). When the envoys first arrive at their hotel, the heir advances with the various high officers, and makes two obeisances. When they take their departure, the same ceremony is repeated outside the... Gate...
The annual homage envoy [aan den Keizer te Peking] is conducted from the palace by the Corean court officials with great ceremony to his hotel, and music is used even on fast days; a number of articles of local produce are taken with him, and special other articles are sent on the emperor's birthday and with formal state communications; these usually consist of raw or manufactured fibres, papers, furs, shells, scents, pencils, dried fruits, candles &c.’ (Parker, Corea, China Review XIV, 127). - ‘The formal reception by the king... is equally intricate and complicated, and comprises the grovelling on the ground by his majesty, three knocks of the head, and the shouting out standing up of the words: “Live for ever”..., with his hands reverently raised to his forehead. This is done in the presence of his relatives, a full court, and the Chinese envoys. Music, bows &c., are all regulated with extreme nicety’ (Parker, a.v., bl. 134). - (Dat de Koning van Korea de Pekingsche gezanten tot buiten de stad te gemoet gaat, wordt in dit bericht niet gezegd).
margenoot+
1662.Ga naar voetnoot2)
voetnoot2)
Blijkbaar eene verschrijving voor: 1663.
voetnoot1)
Saijsing. Deze havenplaats in de provincie Thiellado (Tjyen-Ra) is op geen kaart aangetroffen; eenige regels later wordt zij Naijsingh genoemd.
voetnoot2)
Sunischien = Syoun-Htyen, 34° 33′ - 124° 56′ (Dict. Cor. Franç., bl. 16**).
voetnoot3)
Namman = Nam-Ouen, 35° 18′ - 124° 38′ (a.v., 10**).
voetnoot4)
lees: voor de terecht gecomen [e] = voor de in Japan aangelanden. Vgl. bl. 15 en 16.
margenoot+
[33]
margenoot+
1664.
margenoot+
[34]
voetnoot1)
‘Haere schepen zijn achter plat, en hangen daer zoo wel als voor, wat over het water; gebruiken mede riemen als zy zeilen, en zijn tegen uitlands geschut niet bestendig. Zy durven, noch en mogen niet, als met byzonder verlof, ver uit het Lands gezicht vaeren; ook zijn de vaertuigen daer toe onbequaem, en byster ligt gemaekt; men ziet 'er weinig of geen yzer aen; 't hout is in een gevoegt, d'ankers zijn van hout; hun meeste vaert is op Sina’ (Witsen, 2e dr. I, bl. 56; Bericht van Eibokken). - ‘The Coreans are not a seafaring people. They do not sail out from land, except upon rare occasions... The prow and stern of fishing-boats are much alike, and are neatly nailed together with wooden nails. They use round stems of trees in their natural state, for masts. The sails are made of straw, plaited together with cross-bars of bamboo. The sail is at the stern of the boat. They sail very well within three points of the wind, and the fishermen are very skilful in managing them’ (Griffis, Corea, 1905, bl. 195). - ‘Schoon [de Koreërs] op Japan zelden varen, zoo weten zy echter werwaerts, en op wat streek het van hen afgelegen is, zonder welke kennis die de gevangenen Nederlanders uit hen hadden opgevat, zy nooit Japan, werwaerts zy de vlucht namen, zouden hebben konnen bestevenen, alzoo geen kaert hadden, en niemand van hen daer ooit hadde geweest’ (Witsen, 2e dr. I, bl. 44).
voetnoot1)
‘November 1664. Den 27. vertoonde sich een groote Comeet-ster, die hoe wel over d'Indien gaende, sich groot, maer om de verre af-wesentheyt hier selden klaer, en meest waterachtigh dampich liet sien, hare staert is eenmael op 180. mijlen en noch grooter afgespeculeert geweest: Verwonderens waerdig zijnde, dat zy tot Nieu-jaer 1665. de staert west behoudende, die verloor, en twee daghen als den lest en eersten dagh van't Jaer als een bedompte Maen sonder staert verschijnende, eenige dagen daer na weder met een kleyn staertje sich vertoonden, doch seer kleyn en oostwaert staende, bewesten boven Engelant recht nae Jarmuyen, maer een nacht bysonderlijcke groot en helder tot 3 uren 's nachts verscheen: Loopende voorts tot op 46. graden, doch was altoos niet heldere Lucht over dese Nederlanden, kleyn van staert, dan grooter in zijn op- en wel 6 mael grooter in zijn ondergang, ten westen over de Noort-Zee,..... de Sterrekijckers oordeelden dat hy omtrent de Tropicus Capricorni moste staen, en seer diep in den Hemel, zijn staert en lichaem was gecomposeert (als men met een Verkijcker daer op speculeerde) van een oneyndelijck getal kleyne Sterrekens gelijck den vloet Eridanus.’ (Hollantze Mercurius XV (1665), bl. 183).
Over deze komeet is geschreven door Johannes Höwelcke (Hevelius), die te Danzig eene sterrewacht had. Zijne waarnemingen komen voor in de Mantissa van zijn werk ‘Prodromus Cometicus’ (1665) en in zijn ‘Machina Coelestis’ II, 439. Deze waarnemingen zijn voor het berekenen der baan gebruikt door Halley (Tabulae astronomicae, London 1749) en opnieuw door Lindelöf (‘De orbita cometae qui anno 1664 apparuit, Helsingfors 1854). (Mededeeling van den Heer J. Weeder, conservator aan de Sterrewacht te Leiden). - Voor gelijktijdige berichten, zie ook Bijlage VI.
voetnoot1)
‘De Keizer [eene verschrijving voor Koning] oefent zijne krygsluiden dikmael, en doet die dan vechten tegen malkander, verbeeldende het eene gedeelte Koreërs en het andere Japanders, doch de Japanders schieten in't gemeen te kort, en veinzen zich te vlieden; na dat een langwylig spiegel gevecht is gehouden. Meester Eibokken zag 'er op eenmael, tweemael veertig duizend tegen malkander zoo stryden, dienende hy te dier tijd voor lijfschut’ (Witsen, 2e dr. I, bl. 59).
voetnoot2)
Vgl. ‘.... heden wierdt ons door de Tolcken verhaalt dat sijn Keyserlijcke Maijt in Jedo, wegens het vertoonen der Commeet Starre, daer van hier vooren op verscheijde dagen gesproken is, seer is ontset geworden, ende hadde (uijt vreese of op dit rijck ijets mochte geattenteert werden) in alle Lantsstreecke sijns gebiets, de Overheden ende Gouverneurs laten aenkundigen datse wacker en een wakent oogh in 't zeijl souden houden, opdat alsoo van alle onheijlen sooveel mogelijck bevrijt mochte sijn’ (Dagr. Jap. 12 Febr. 1665).
voetnoot3)
In 1619 (zie Inleiding, bl. XXXIII). - Vgl. Diary of Richard Cocks II, bl. 93-105, 7 Nov.-23 Dec. 1618; en J.W. IJzerman, Over de belegering van het fort Jacatra: ‘Jacatra, 7 Nov. 1618 ‘'S morgens tegen den dach sach ick de commeetstarre met een stardt recht boven de looghe vers[ch]ijnen’ (Bijdr. Kon. Inst. dl. 73 (1917) bl. 586).
voetnoot4)
Vgl. ‘The people in this place [Firando] did talke much about this comett seene, that it did prognosticate som greate matter of warr, and many did ask me whether such matters did happen in our cuntrey, and whether I knew what it did meane or would ensue thereof; unto which I answerd that such many tymes have byn seene in our partes of the world, but the meanyng therof God did know and not I etc.’ (Diary of Richard Cocks II, bl. 94-98, Nov. 1618).
margenoot+
[35]
margenoot+
1665.
margenoot+
1666.
voetnoot1)
Uitg.-Saagman heeft: ‘op de zee-cant’. Uitg.-Stichter en Van Velsen: ‘bij de Zeekant’.
voetnoot2)
‘Zy zijn zeer achtgevende op voorzeggingen, en geluk, of ongeluksteekenen: hy [Eibokken] hadde een der Konings paerden zien dooden, om dat het ter poorte, met den Koning uit reidende, aerzelde, 't geen voor een ongeluks teeken wierd gehouden; en zulks tot verzoeninge, en voorkominge van alle onheil’ (Witsen, 2e dr. I, bl. 57-58).
voetnoot3)
‘Het Buskruit zoo wel als den Druk, is van voor duizend jaer by hen, zoo zy zeggen, bekent geweest, gelijk als mede het Compas, hoe wel van andere gedaente als hier te Lande, want zy bedienen zich slechts van een klein houtje, voor scherp en achter stomp, 't geen in een tobbe waters werd geworpen, en dus met de scherpe punt Noorden wijst, na allen schijn zal daer binnen in de Magnetische kracht verborgen zijn: acht streeken winds weten zy te onderscheiden. De Compassen zijn ook van twee houtjes kruiswys over malkander gelegt. daer van een der einden, 't geen Noorden wyst, wat vooruit steekt’ (Witsen, 2e dr. I, bl. 56. Bericht van Eibokken).
margenoot+
[36]
margenoot+
[37]
voetnoot1)
‘Die geene, welke aen de daer gevangene Neêrlanders, het vaertuig hadden verkoft, waer mede zy over zee vluchtende naer Japan voeren, met de dood zijn gestraft; zoo streng is daer de Wet’ (Witsen, 2e dr. I, bl. 58).
voetnoot2)
wijffel maent = kentering-maand. Vgl.: ‘opdat wij gesamender handt met een goede vloote in 't weyffelen van 't mousson weder naer Java mogen keeren.’ (G.G. Coen naar de Molukken ddo 18 Febr. 1619. - Coen, uitg. Colenbrander, II, 1920, bl. 512). - ‘Southerly winds blow from the middle of May, and often even from April, until the end of August. On the Sea of Japan southwest winds (south-west monsoon) prevail... The southwest monsoon, which sets in in April.. prevails until the middle or end of September... But the regularity with which the monsoons set in and blow on the Chinese coasts is unknown in Japan.... North and West winds prevail in winter, South and East winds in summer’... ‘North-east monsoon is inapplicable to the coasts of Japan and their vicinity, with the exception of the southerly islands.’ (Dr. J.J. Rein, The Climate of Japan, Transactions Asiatic Society of Japan. Vol. VI, Part III, 1878, bl. 507, 509). - ‘... goedgevonden te recommanderen die costelijcke retourschepen uijt Japan nae Taijouan vóór 15, 20-25 October niet te largeren als wanneer den noordewint stant heeft gegrepen ende geen suijde stormen... meer te verwachten zijn’ (Regeering Batavia naar Taijoan, 2 Mei 1644).
eind1)
vooreb - een gewone zeemansuitdrukking. Men heeft vooreb en achtervloed, voorvloed en achtereb.
eind2)
Uitg.-van Velsen: ‘lieten de ban uytstaen’. Uitg.-Stichter: ‘lietent soo de ban uytstaen’, wat echter geen zin geeft.
eind3)
lees: praijde.
margenoot+
[38]
eind1)
Hier vermoedelijk flambouwen van visschers onder den wal. Eigenlijke blikvuren - in dien tijd misschien al in gebruik aan boord van schepen - bestonden uit een sterk lichtgevende sas die in een houten huls werd bewaard, en werden tot in den jongsten tijd gebruikt om bij nacht de aandacht op zich te vestigen of seinen te geven.
margenoot+
[39]
eind1)
boegseerden. - In Compagnie's papieren der 17e eeuw vindt men veelal ‘boucheren’ voor ‘boegseeren’. Vgl. Inleiding, bl. XVI, noot 4.
eind2)
In de uitg. Saagman en Stichter: ‘gecocht’.
margenoot+
[40]
voetnoot1)
In de gedrukte uitgaven van het Journaal is de ondervraging door den Gouverneur geheel weggelaten en van de bemoeienis der tolken eene andere voorstelling gegeven. Uitg.-Stichter en Van Velsen: ‘aen landt ghebracht, ende van des Ed. Compagnies Tolck ver - wellekomt, die ons alles ondervraeght hebbende, prees ons seer, dat wy... enz.’.
margenoot+
[41]
voetnoot2)
Dit wordt niet bevestigd door het te Nagasaki aangehouden Dagregister.
voetnoot3)
Zie Bijlage Ie.
Journaal Hamel.
margenoot+
[42]
margenoot+
[43]
margenoot+
[44]
margenoot+
[45]
margenoot+
[46]
voetnoot1)
opgestempt = vooraf besproken, beraamd, b.v.: ‘De gedachte aan valschheid en opgestemd bedrog’. Bilderdijk. Zie Wdb. der Nederl. Taal dl. XI, kolom 1264 onder opstemmen).
margenoot+
[47]
margenoot+
[48]
margenoot+
1667.
voetnoot1)
De nieuwe Gouverneur was al eenige dagen vroeger te Nagasaki aangekomen. Zie Bijl. Ij.
voetnoot1)
Zie Inleiding, bl. XXVI.
voetnoot2)
Het volgende slot komt in de vroegere uitgaven van het Journaal niet voor.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • Journael van de ongeluckige voyagie van 't jacht de Sperwer van Batavia gedestineert na Tayowan in 't jaar 1653, en van daar op Japan, gevolgd door Beschryvinge van 't Koninghrijck Coeree


landen

  • Japan

  • Noord-Korea

  • Zuid-Korea