Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Ranonkel of de geschiedenis van een verzelving (1970)

Informatie terzijde

Titelpagina van Ranonkel of de geschiedenis van een verzelving
Afbeelding van Ranonkel of de geschiedenis van een verzelvingToon afbeelding van titelpagina van Ranonkel of de geschiedenis van een verzelving

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.62 MB)

Scans (15.41 MB)

XML (0.69 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Ranonkel of de geschiedenis van een verzelving

(1970)–Jacques Hamelink–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

11. Een spreektrompet met een uilebril

De straat was vol mensen. Ze hadden vanwege de warme broeierige lenteavond stoelen en houten banken op de stoep voor hun huis gezet en waren daarop neergestreken, de donkere mannen met als onderscheidingsteken een sigaret in hun mondhoek, de bloemachtiger vrouwen met breiwerk op schoot. Niet

[pagina 63]
[p. 63]

allen zaten. Sommigen stonden tegen de posten van hun geopende deuren geleund.

In twee bijna ononderbroken rommelige slagorden voor hun huizen opgesteld, wachtend op iets waarvan het uitblijven hen reeds ongeduldig begon te maken waren ze in heftige korzelige diskussies met elkaar gewikkeld geweest die zich niet beperkt hadden tot bepaalde tot één rij behorende groepjes maar waarin ook voortdurend de overkant was betrokken geworden. Over en weer waren scheldwoorden en harde misprijzende uitroepen gevallen, die slechts langzaam verebden in de stilstaande, windloze, met stof en avondvochten beladen atmosfeer.

Deze gedachtenwisseling, die geen ruzie was maar een gezamenlijke driftige verbolgenheid op iets niet aanwezigs, was door het vrolijk geschreeuw van een troep heen en weer hossende, elkaar achterna zittende kinderen slechts oppervlakkig gehinderd. De redekavelende volwassenen schenen gaandeweg de aanwezigheid der kinderen geheel vergeten te zijn geraakt, zodat deze, toch vaag zich bewust van de opwinding van hun ouders, waarheen ze soms snel even terugzwierven, ongestoord allerlei kattekwaad hadden kunnen uithalen. Er werd zelfs reeds met katapulten naar straatlantarens gemikt.

Op het moment dat Evarist de straat binnenkwam hielden de redenaars die zich het dichtst in zijn nabijheid bevonden abrupt op met spreken, zo abrupt dat hun mond in een of andere willekeurige uitroep verstard bleef openhangen. Met witte dode lantarenlichtgezichten waarin alleen hun grote ogen fonkelden namen ze hem op, terwijl hij voorbij laveerde, en het opeens begonnen zwijgen zich in golven voortplantte en met hem opschoof.

Alom braken de diskussies af, welke achter zijn rug slechts fluisterig en aarzelend herontstonden. Tussen twee met ogen, lippen en neuzen bezette wanden van stilzwijgen scharrelde Evarist verder, verwonderd om het bij iedere schrede dieper wordend stilzwijgen waarin de straat zich hulde en dat reeds gepruttel van doorgetrokken w.c.'s, het geritsel in waterhuizen en het suizen van waakvlammetjes in keukens hoorbaar maakte. Zelfs de stemmen der kinderen klonken gedempter en verstilden alsof een muilkorf over hun mond gestulpt werd. En toen vloog een steen door de lucht, rakelings langs Evarists schouder.

[pagina 64]
[p. 64]

Andere stenen volgden zonder dat er enige reaktie kwam van de zijde der volwassenen. Ze bewogen zich amper. Doodstil, rustig, vol duistere vijandigheid sloegen ze Evarists opmars gade.

Hij liep alsof hij dronken was, van de ene kant van de straat naar de andere zwalkend, glimlachend en mompelend en zich niets aantrekkend van de projektielen die geworpen en afgeschoten werden en die hem verschillende keren aan het hoofd troffen en om hem heen hard op het plaveisel neerkletterden. In zijn eentje een optocht, een plechtige processie vormend die de hele straat van begin tot eind vulde, ging hij verder, terwijl langzaam en schoksgewijs het zwijgen doorbroken werd en hem scheldwoorden en bedreigingen eerst toegevoegd en dan al toegeschreeuwd werden.

Hij trok er zich niets van aan. Reageerde in het geheel niet. Hij had zijn hersens hermetisch afgesloten voor het beginnend gekrijs der vrouwen evengoed als voor het kwade grollende gegrom der mannen. Het drong niet eens goed tot hem door, al begreep hij wat de achtergrond van hun eensgezind afwijzen was. In zekere zin had hij medelijden met hen. In zijn hoofd was een heldere hoge vlam. Aan de binnenkant van zijn schedel was die droog en wit, aan de buitenkant rood en vochtig. Hij glimlachte.

De straat weergalmde nu van geschreeuw en vijandige kreten. Mannen balden hun vuisten en maakten bewegingen of ze hem te lijf wilden gaan. Maar dat gebeurde niet. Wel drongen ze, vergezeld van hun vrouwen en ook van hun kinderen, die ze veiligheidshalve bij de hand namen, achter Evarist op, geheel in de trant van mensen die zich eerst van een goede plaats verzekerd hebben om de processie te zien voorbijtrekken en die zich er daarna bij aansluiten.

Niet één keer keek Evarist om naar de achter hem aangroeiende stoet, die steeds harder en verwarder begon te roepen en waarbij een kind was dat in zijn onschuld zijn trommel of een olieblik had meegenomen en daar precies als bij een echte processie, of bij een parade, roffels op sloeg.

‘Weg met die klimoprotzooi!’ werd er gebruld.

‘Een schandaal is het!’

‘Vuile kommunist!’

‘Stombezopen is ie!’

[pagina 65]
[p. 65]

‘Hij is gek!’

‘Steek 'm in een gesticht!’

‘Steek 'm in de bajes!’

‘Trap 'm in mekaar!’

Maar niemand voegde bij dat woord de daad. Hem op de hielen trappend, hun keel schrapend alsof ze hem wilden befluimen, vloekend, drongen ze achter hem op, de hele breedte van de straat in beslag nemend naar hij merkte toen hij zich heel even omdraaide en tevergeefs poogde het kind met de trommel te ontdekken. Hij, de processie, was nu vlakbij zijn einddoel: een machtig bebladerde, boven de omgevende, eveneens reeds groenbegevelde huizen uitreikende feestversiering, een ondoorzichtige ereboog van ranken en kronkelende stammen waarachter na de grondige kamoeflage geen stukje steen meer te bekennen viel en aan weerskanten waarvan een haag van met bijlen, kapmessen en zagen gewapende, uit de meest onmiddellijke buren gerekruteerde erehaag stond opgesteld.

Zonder moeite herkende Evarist hen in het bossige, van balsemgeuren doorvloeide lantarenlichte donker. Het waren allemaal mensen die hem nooit een strobreed in de weg gelegd hadden, bezadigde, meest vrij jonge mannen, huisvaders, winkelbediendes, kantoorpersoneel. Mensen die hem nooit in staat geleken zouden hebben tot het hanteren van gereedschappen als die waarover ze beschikten en waarvan ze, naar hij met een schok ontdekte toen hij zijn blikken naar omhoog wendde, naar de ranonkelboog, reeds gebruik gemaakt hadden.

Er stonden ettelijke ladders tegen de gevels die de groene welkomstgroet begrensden. Hij ontwaarde vele lichte vlekken van afgezaagde of -gehakte takstompen. Ze waren dus bezig geweest met een hernieuwde aanval op de ranonkel. - Opeens hoorde hij temidden van het rumoer, het gemekker van kinderstemmetjes die riepen om opgetild te worden, het gelach van vrouwen die met over elkaar geslagen armen of met babies aan de hand toekeken, een feestelijke stentorstem roepen:

‘Opzij mensen, opzij! De voorzitter van het straatkommité!’

Uit de menigte wrong zich een blozende zwaargebrilde en gewichtig achter zijn heuvelachtige buik aanstappende man naar voren die onmiddellijk ‘Stilte, geachte straatgenoten, stilte!’ begon te roepen.

[pagina 66]
[p. 66]

Het werd geleidelijk stil. Enkele verlaat opstijgende ‘geef 'm z'n vet!’-yells met een blaadje papier wegwuivend richtte hij zich tot Evarist met de woorden:

‘Ahum! Deze straat is een nette straat. Een straat waar nooit politie komt. Een straat zonder vuiligheid, dat wil onder meer zeggen: zonder onkruid. Dat willen we zo houden. Onkruid wordt hier niet geduld. Jij, Evarist Schouwvagher, weet dat, zoals wij allen het weten. Desondanks heeft dit je niet belet uit de stoep van je huis - een stoep die nota bene tot de publieke weg behoort - tegels los te breken en er klimop te planten, die in bijzonder korte tijd je hele voorgevel, zelfs ramen en deuren, en je hele dak aan het oog onttrokken heeft niet alleen maar die bovendien in een even kort tijdsbestek...’

‘Deze plant is een ranonkel’ zei Evarist helder en goed verstaanbaar.

‘Laat me uitspreken’ snauwde de voorzitter van het straatkommité met mechanische geërgerdheid. Hij vervolgde:

‘... in een even kort tijdsbestek de huizen van je onmiddellijke buren aan het overwoekeren gegaan is. Deze eh, ronankel, waarvan door je buren beweerd wordt - ikzelf heb dat door mijn slecht gezichtsvermogen helaas niet kunnen vaststellen - dat ze hem zien groeien, (de erehaag knikte eendrachtig) is een aanfluiting voor het fatsoen van onze straat en vormt een aanslag op licht, lucht en duurzaamheid van andermans woning. Uit naam van de hele straat geef ik je in overweging te zorgen dat die rommel om je huis op zijn laatst overmorgen verwijderd is. Wanneer je in gebreke blijft zullen er andere maatregelen getroffen worden, die onder meer een komplete boycot van de zijde der winkeliers zullen omvatten. Bedenk hierbij dat je sinds het overlijden van je vrouw niet veel goodwill te verspelen hebt, hier in de straat niet en elders evenmin’.

De toespraak was afgelopen. Onmiddellijk werden er uit de menigte rotte eieren, tomaten en zelfs muizelijkjes geworpen, die voor Evarist bedoeld waren maar die, doordat hij, klein van gestalte als hij was, vlug wegdook onder de beschermende handgrote, elkaar overlappende ranonkelbladeren, grotendeels neerregenden op de leden van de erehaag, die zich eveneens verscholen onder de ranonkel en waarvan er één, een zekere Mabelis, heftig fluisterde:

[pagina 67]
[p. 67]

‘Het is je eigen schuld, Schouwvagher. Het spijt ons dat we de straat als geheel erin moesten mengen. Maar wat konden we anders. De mensen hebben hun ogen niet in hun zak. En die rommel is tenslotte niet van ons afkomstig’.

De voorzitter van het straatkommité vouwde zijn papiertje op en kreeg met zoveel kracht een ei op zijn bril geworpen dat de dooier hem langs de hals droop en hij, de armen in de lucht gestoken, zich de tijd niet gunnend om zijn kijkinstrument af te vegen, in de beveiligende menigte terugdook, die niet verder opdrong maar afwachtend staan bleef.

Evarist had zich inmiddels, toen de projektielenregen afnam, weer opgericht en stond nu tussen twee slangachtig ten hemel reikende en hoog boven zijn hoofd zich met elkaar vervlechtende stammen, als uit een lachspiegel gestapte zuilen, ze elk met één hand omklemmend in een gebaar en houding welke denken deden aan die van kinderen bij boompjeverwisselen.

‘De groei is begonnen’ zei hij, zich niet in het minst forcerend tot een groter stemvolume dan het normaal door hem gebruikte, ‘en de groei grijpt steeds verder om zich heen. Hij is begonnen in een zaaddoosje zo klein dat men het zich niet kan voorstellen. Hij had het daar benauwd, hij stikte voortdurend bijna. Maar hij is aan de omklemming ontsnapt. Hij heeft de wanden van zijn celletje doorboord en is uitgestroomd waar alles uitstroomt en heeft daar wortel geschoten’.

Op goed geluk werden, nu zijn stem hoorbaar werd, stenen en vuil in zijn richting gesmeten. Rotte vruchten barstten open op zijn kleding, zijn gezicht. Hij veegde ze niet eens weg. Hij merkte het niet, evenmin als het bloed dat zijn voorhoofd rood kleurde. ‘Wie aan de groei komt komt aan mij’ zei hij, luider nu, gedrevener, ‘het lijkt alsof de bijl al aan de wortel gelegd is maar dat is onzin. De bijl wordt stomp. De steel breekt. De zaag maalt zijn tanden kapot. Het mes roest weg. Maar de groei gaat verder. Hij is begonnen en vordert nu zonder ophouden. Mijn werk is het niet. Ik weet bijna van niets. Ik heb alleen geslapen. In de lijkentuin moet je niet zijn om een verklaring te vinden. Dat weet ik nu, ik ben daar geweest vandaag. Toch is wat daar groeit voedsel. Maar de wortel zit in de diepste witste zandgrond verborgen. Daar klimt geen mol naar toe’.

‘Hij is stapeliere gek!’ werd er geroepen.

[pagina 68]
[p. 68]

‘Waar ouwehoert ie feitelijk over?’

‘Godver domde ouwe zak!’

‘Hij houdt ons voor de zot!’

‘Wat ik zeg is de waarheid’ ging Evarist verder, zwaar ademend, nachtvlinders wegspuwend die zijn mond binnen wilden fladderen, ‘ik heb het al eerder gezegd. Tegen mezelf of tegen niemand. Wat maakt het uit. Nu weten jullie het ook. Lijken misrekenen zich misschien maar de natuur vergist zich nooit. Noem het een wonder, het doet er niet toe, als het kind een naam heeft wordt het wellicht minder gauw met het mestwater weggegooid. Deze groei kan niet vernietigd worden!’

De menigte begon, door vleermuizen aangevallen, door muggen gestoken, uiteen te vallen, te verdwijnen. Uit de oplossende gelederen ervan kwam het jongetje met de trommel tevoorschijn. Het keek Evarist met grote stille ogen aan.

‘Is je boom een wonder? Net zoals bij de profeet Jonas?’ vroeg het toen.

Evarist keek op en ontdekte het kind.

‘Trommel maar es wat voor me’ zei hij, ‘trommel wat, ik houd van trommels, onder de grond trommelt het ook’.

Het jongetje liet een roffeitje horen.

‘Is de boom een wonder?’ vroeg het daarna weer.

‘Zeker’ zei Evarist.

‘Ik zal het aan mijn moeder zeggen’ riep het jongetje opgetogen en holde, de trommel in de hand, weg in de halve duisternis, om de paar sprongen een langgerekte schrille kreet slakend die het snel nacht maakte nu.

Evarist keek onder de bladeren. De mannen met de zagen, bijlen en messen waren er niet meer. Het was te donker geworden voor hun arbeid en morgen moesten ze weer vroeg naar hun winkels en kantoren.

Evarist verbaasde zich, alweer.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken