Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Ranonkel of de geschiedenis van een verzelving (1970)

Informatie terzijde

Titelpagina van Ranonkel of de geschiedenis van een verzelving
Afbeelding van Ranonkel of de geschiedenis van een verzelvingToon afbeelding van titelpagina van Ranonkel of de geschiedenis van een verzelving

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.62 MB)

Scans (15.41 MB)

XML (0.69 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Ranonkel of de geschiedenis van een verzelving

(1970)–Jacques Hamelink–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

13. De lucht van bedorven eten dat dieren nog met smaak verorberd zouden hebben

Na twee dagen hielden de buitenburen op met zagen en kappen. Ze kwamen niet meer buiten. Het getetter van hun de hele dag aanstaande radio's en televisietoestellen, die wat binnen plaatsvond moesten overstemmen, deed Mabelis en Trevalje, kalm en als uitkijkposten niksnuttend op hun tak tronend, een lange knipoog met elkaar wisselen.

De muziek en de reklameteksten hielden niet lang stand. Ook bij de buitenburen van de Mabelisklan en de Trevaljeklan - die voornamelijk met elkaar spraken over het al dan niet gestorven zijn van Ranonkel, een naam die door hun kinderen

[pagina 75]
[p. 75]

met ontzag en genegenheid in de mond genomen werd-viel de stroom uit. Uit de wanordelijke kap die over hun huizen gestulpt lag vlotten geuren van gas, mest en groeikracht, van sappen, regen, aarde.

Na vier en een halve dag verbitterd weerstand geboden te hebnen aan de hen geheel opeisende ranonkelgroei klommen ook de buitenburen uit hun kuil naar boven en nestelden zich precies als Mabelis en Trevalje in de takken.

‘Aha’ zei Mabelis tot zijn buitenbuurman, ‘jullie zijn dus ook zover’.

‘Inderdaad’ zei zijn buitenbuurman, ‘je kunt zeggen wat je wilt maar die Ranonkel heeft een vakantie voor ons verzorgd zoals geen reisvereniging die voor je uitstippelt. We hadden anders Zuid-Frankrijk gekozen deze zomer. Op de rotsen zitten vervellen. Je voeten openhalen op die verrekte stukjes kiezelstrand. Voor mij hoefde het de hele tijd al niet. Maar mijn zoon wilde er met alle geweld heen. Om zijn frans op te halen. Nou hoeft het niet meer voor hem en mijn vrouw, ze komt zo naar boven, heeft het ook best naar d'r zin. Die ouwe is lang niet zo gek als die stokers zeiden volgens mij’.

‘Je hebt volledig gelijk’ zei Mabelis, ‘we moeten Ranonkel dankbaar zijn. Het is niet mis wat hij voor ons gedaan heeft’.

‘Ik ben benieuwd hoe het allemaal afloopt’ zei de buitenbuurman.

‘Dat is van later zorg’ zei Mabelis, ‘het voornaamste is dat we hier nu zitten. Ranonkel slaapt op het moment. Als hij wakker geworden is zien we wel verder’.

‘Proficiat’ zei Trevalje tegen zíjn buitenbuur, ‘je hebt de wijste weg gekozen. Er zou trouwens toch niks aan te doen geweest zijn. Daarvoor zit de wortel te diep zoals je wel gemerkt zult hebben’.

‘En of’ zei de buitenbuur, ‘volgens mij groeit die wortel dwars door de aardkloot heen. Ik heb gedaan wat ik kon maar op een gegeven ogenblik zie je in dat het voor niks is en leg je je daarbij neer. Opeens zie je de dingen in het juiste licht. Het zit lekker hier en je hebt een goed uitzicht. Alleen zou ik graag een sigaretje opsteken en ik heb er niet één meer. Om eerlijk te zijn: ik voel me te plezierig om naar beneden te klimmen en er mijn vrouw om te sturen. Ze is verstoppertje aan het spelen met

[pagina 76]
[p. 76]

onze kleine meid en wil daar liever niet bij gestoord worden. Dat is niet psychologisch zegt ze. Ze zal wel gelijk hebben. Ze weet alles van kinderen af. Heb jij niet toevallig een safje op zak, buurman?’

‘Nee’ zei Trevalje, ‘wat spijt rne dat, maar ik rook helemaal niet. Als ik jou was kauwde ik gewoon wat op een lekker groen takje. Zo heb je toch wat en het is nog onschadelijk ook’.

‘Da's waar’ zei de buitenbuurman, ‘bedankt voor de tip’ en even later zat hij genotvol op een twijgje sabbelend te kijken naar de werkzaamheden waarmee zíjn buitenburen, drie gezinnen tegelijk, een begin aan het maken waren.

De rommel in de straat werd steeds groter. Het werd zo langzamerhand een echte chaos. In de buurt van de Hoofdboom konden auto's alleen nog langzaam rijdend over de wirwar van afgezaagde takken en losgesneden ranken komen. Een defekte wagen die al enige tijd voor het huis van Mabelis' buitenbuur geparkeerd stond was bijna onzichtbaar geworden onder de dichtbebladerde ranonkeltakken die losgezaagd waren en die men, zonder erop te letten waar ze neerkwamen, naar beneden had laten vallen. Daar de eigenaar van het gedeukte vehikel niet kwam opdagen was het na een dag of wat geheel toegedekt en vergeten.

De straatbewoners die last kregen van de groei kapten en zaagden wat ze konden, zwijgzaam en onophoudelijk. Ze gunden zich niet eens de tijd om te eten of uit te rusten. Zelfs snachts werkten ze door. Ze vermagerden zienderogen, hun ogen zonken in diepe holten weg, hun gebaren waren sober en doelmatig geworden. Alle overtollige vertoon was door hen overboord gezet. Al gauw lieten ze zich niet meer zien: de tweede fase van het gevecht met de Boom was ingegaan. Ze draaiden de volumeregelaar van hun luister- en kijkdozen naar rechts tot ze stuitten, als gold het een feest.

Een dag later was de muziek er niet meer. En nog een dag later zaten ze druk met elkaar kwebbelend, verbaasd en vrolijk, in het met bladeren opgevulde takkengebint, dat hun huizen omspannen had.

De naam Ranonkel ging als een koele ronde kiezelsteen van mond tot mond. Ze genoten van hun binnensmonds betasten ervan, dat iets vreemd geneeskrachtigs en opwekkends had.

[pagina 77]
[p. 77]

Kalm proevend lieten ze hem van de ene kant van hun mondholte naar de andere rollen, hielden hem onder hun tong, lieten hem tegen hun tanden tikken en gaven hem door, als in een afstandelijke en toch hen met elkaar verenigende religieuze komunikatie.

De groei vorderde gestaag. Uit de enorme hoogte die de Boom boven het hol van Ranonkel bereikt had lieten kartelige ranken zo dik als mannenarmen zich neerzakken op de daken van de tegenoverliggende huizenrij. Ook die werd overkropen door groen. Het heldere zonlicht in de straat werd donkerder van tint door dit zich vormende bosachtige dak waarin luid kwetterend vogels heen en weer vlogen en reeds nesten begonnen te bouwen. Ze maakten daarvoor gebruik van de rijshopen die de straat gedeeltelijk onbegaanbaar maakten. Slechts weinige auto's reden nu nog door de smalle overgebleven geul. De trottoirs waren zoekgeraakt. De hoog in de takken genestelde klans barstten in een dreigend en vijandig geschreeuw los iedere keer als een auto voorbijkroop. - De stad was groot genoeg. Waarom moesten die smerige snorrende machines eigenlijk hun rust verstoren?

Aan beide zijden werden de trottoirs opengebroken door de fijngevingerde nietsontziende ranken, die zich ingroeven in de minieme naden tussen de tegels. De ranken zetten, zich verder wringend, uit en werden kronkelige grillige takken die weerbarstiger stukken steen, de diep ingegraven trottoirbanden, eenvoudig kraakten en opwoelden. Het gele rulle zand waarin stratenmakers de tegels ooit gebed hadden kwam bloot. De ranken schoten daarin wortel en wroetten zich verder, de huizen aan weerskanten aan het oog onttrekkend, kalm en zonder oponthoud.

Lantarenpalen zakten scheef, enkel nog vastgehouden door hun bedrading. Die het spoedig begaf, door neerdalende takken onder al te grote spanning gezet. De palen wiegelden alsof er een aardbeving plaatsvond en vielen om. Ze werden onzichtbaar in het gebladerte dat de straat bij grote stukken overdekte. Met een knal viel in de hele straat de stroom uit. En daarmee de muziek en de reklame voor huishoudelijke apparaten, afwasmiddelen en meubilair. Overal hing de flauwe weeë lucht van gas, eigenaardig als van bedorven eten dat dieren nog met

[pagina 78]
[p. 78]

smaak verorberd zouden hebben.

De stenen van de rijweg verzakten. Grote kuilen ontstonden, waarin grondwater glansde onder de ranken die eroverheen kronkelden. Ander verkeer dan van voetgangers was onmogelijk geworden en zíj konden niet eens meer gewoon lopen maar moesten, voortdurend zich bukkend en takkentrossen omzeilend, over putten springend en langs stammen klimmend, door de scherpe doornachtige pijlpunten der bladeren geprikt, zich met geweld en overleg een doortocht banen. De Boom had alle huizen der vergenoegd in takken zittende bewoners gekamoefleerd en een de straat tot borsthoogte vullende ononderbroken barrikade opgericht, die wel niet volgens de regels van de krijgskunst in elkaar zat, maar die heel wat effektiever leek.

De enige die nog in de verloren gegane straat doordrong bij tijd en wijle was de felle fanatieke pastoorsvogel, die degenen welke hij nog steeds als zijn parochianen aansprak niet in de steek liet ondanks de zwakte en het gebrek aan inzicht in de omvang van het gevaar die ze getoond hadden, ondanks het feit dat ze hem lieten snateren.

Geharnast in zijn zwarte dof glanzende kledij, een door de storm hierheen gedirigeerde kormoraan, klom hij nijdig, roodkoppig, zich voortdurend vastklampend aan de takken waarvan hij vol overtuiging walgde, over de versperringen en staketsels. Om de tien meter stond hij stil en uitte schorre onsamenhangende kreten waar de takbewoners elkaar opgewekt en kirrend van het lachen op attent maakten.

Ze hadden alle achting voor hem verloren en Mabelis, die, gesekondeerd door Trevalje, zich min of meer als leider van de takbewoners had opgeworpen, schetterde vrolijke scheldwoorden naar beneden. De pastoorsvogel sloeg woedend zijn vlerken uit. Maar hij kon nog steeds niet vliegen en zo bleef het dus bij flarden van wilde boetpredikaties waaraan kop noch staart te ontdekken viel.

‘Deze Boom is de Boom van Satan en Kwaad, verblinde mensenkinderen!’ schreeuwde hij, ‘van het begin af heb ik mijn stem ertegen laten horen. Deze groei is een doorn in het oog van God. Hij zal die doorn uitrukken en jullie vermorzelen als mieren onder zijn voeten. Levend zullen jullie, als Korach, Datan en Abiram ter helle varen. Ik gelast jullie naar beneden

[pagina 79]
[p. 79]

te komen en als boetvaardige kristenmensen hem af te breken, zijn takken te kappen, zijn wortels uit te rukken en hem te verbranden. Als jullie dit niet doen zullen jullie je wentelen in het vuur dat God zelf zal neerbliksemen om deze zonde, deze ongehoorde afval en schennis van Zijn Heiligheid te straffen. Vervloekt zullen jullie zijn tot in de geheimste plekjes van jullie lendenen! Het zal donderkeilen, pek en zwavel regenen over jullie hoofd indien deze Boom niet van onder jullie uitgeroeid wordt!’

‘Hahaha’ riep Mabelis naar de van woede verblind over de takken struikelende en vloekende pastoorsvogel, ‘hahaha! Jouw god is een monster dat verwekt werd in jouw glazige hersens. Een god die niet van de Boom houdt is geen god, die is nog erger dan een varken. Dat zou er nog blij mee zijn en zich voeden met de bladeren en twijgen ervan. Wij spugen op jou. Onze man is Ranonkel. Ranonkel heeft de Boom verwekt. Ranonkel weet waar de wortel zit. Ranonkel is afgedaald naar de Wortel en slaapt nu. Maar hij zal ontwaken. Ranonkel is onze god. Jij bent niks. Wij spugen op jou!’

In ellenlange ekskorcismen losbarstend scharrelde de pastoorsvogel weg, de handen boven zijn hoofd, waar alle mannen, vrouwen en kinderen die op dat moment in de takken rondhingen hun speekselklodders op deden neerdalen.

Slechts enkele personen, bigotte oudere en alleenstaande vrouwen, trokken zich de woorden van de pastoorsvogel aan. Kruisen slaand en nagejouwd door alle anderen, van de grootste tot de kleinste, vluchtten ze de pastoorsvogel achterna, die hen haastig vastgreep en met zich meesleurde over de op stelten staande wortels en takken die Gods en zijn toorn zonder ophouden gaande maakten.

Boven het hol waarbinnen Ranonkel sliep of in schors en sap was opgelost - de takbewoners dachten daar verschillend over, de meesten evenwel helden voorlopig over naar het standpunt van Mabelis, die fanatiek doorging het in leven zijn van Ranonkel te prediken - waren takken en stammen van de Hoofdboom nu zo hoog als een flinke kerktoren geworden, in welks ontelbare galmgaten duiven en eksters broedden en die omzwermd werd door heerlegers van bijen, aangelokt door de zoete en vaag bittere en doordringende geur der bloemen, die kelken hadden zo

[pagina 80]
[p. 80]

wijd als emmers en welker harten naar het hoge zonlicht openstonden als tuinen vol belofte.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken