Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Ranonkel of de geschiedenis van een verzelving (1970)

Informatie terzijde

Titelpagina van Ranonkel of de geschiedenis van een verzelving
Afbeelding van Ranonkel of de geschiedenis van een verzelvingToon afbeelding van titelpagina van Ranonkel of de geschiedenis van een verzelving

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.62 MB)

Scans (15.41 MB)

XML (0.69 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Ranonkel of de geschiedenis van een verzelving

(1970)–Jacques Hamelink–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

22. Lijken

Het bos lag bezaaid met lijken. De lijken hingen als langwerpige vreemd gegroeide vruchten in de takken, aan de veerkrachtige plantenspanten die hun val onderbroken hadden.

De lijken hielden hun ogen gesloten of wijdopen, hun monden gesloten of wijdopen, hun lichaam gesloten of wijdopen. De lijken waren bloemen en vruchten geworden die aan het bos ontbloeid waren.

De lijken lachten niet en ze mompelden niet. Ze hadden geen wapens meer en geen geslachtsdelen. Geen oren en evenmin een neus. Geen lippen en geen door huid en haar toegedekt hoofd.

Ze hadden niet eens bloed meer. Ze hingen daar alleen nog maar. Ze lagen daar alleen nog maar, opgespannen dode versierde varkens in een mateloos groen doods abattoir.

De lijken hadden toen ze nog levende lichamen waren elkaar nagezeten over takken. Ze hadden elkaar gewurgd en doodgeschoten.

Ze hadden alles gedaan wat ze met elkaar hadden kunnen doen en wat hen het gevoel gegeven had te leven, omdat het hen hongerig, angstig, bijna krankzinnig van drift maakte. Omdat het hen tot aan de hals toe volgoot met bloed. Dat hen, nadat ze zich als horzels aan elkaar vastgehecht hadden verlaten had.

[pagina 131]
[p. 131]

Niet allen waren in lijken veranderd. Niet alle mannelijke takbewoners. Niet al hun vrouwen. De meesten waren alleen verkracht.

Mabelis leefde.

Trevalje leefde.

Hun verwanten en volgelingen leefden.

Niet alle soldaten, ofschoon er weinig van hen overgebleven waren, waren dood. Sommigen waren gevlucht. Anderen waren in de bomen gebleven, waar ze samen met Trevalje en zijn klan in ongelooflijk snel ontstaan onderling begrip reeds plannen maakten om de grond te gaan bewonen en te bebouwen. Ze hadden het krijgsbedrijf eraan gegeven.

De generaal leefde.

De generaal zat moederziel alleen in de diepte van het bos op de stenen stoeptreden. Hij had de gevangenen losgesneden met zijn in bloed gedompelde bajonet en hun met bedroefde stem zijn verontschuldigingen aangeboden voor de overlast die hij hen bezorgd had.

Het regiment bestond niet meer, zei hij. Hij schreide bijna.

Het waren goede soldaten, zei hij. De beste die er bestonden. Er zouden nooit betere zijn. Dat te bedenken was bitter. Ze gingen voor hem door het vuur. Hij was hun vader. Papa Boem noemden ze hem, omdat hij alles wat hem in de weg kwam opblies en kapotbulderde. Hij hield van hen. Zonder hen had zijn leven geen zin meer. Hij was een oude man. Hij was 75.

Dit land had geen koloniën meer waar hij bloedige zeges kon bevechten met verse troepen.

Zeg mij na, zei hij.

Het grote gierachtige gedrocht en het kleine meelkleurige monster keken hem aarzelend, met grote ogen, als uit een diepe slaap ontwaakt aan.

‘De botten, de botten, in de vlag zullen ze rotten, die de duvel en zijn môer bedotten,’ reciteerde Papa Boem kort en gehakt, zijn tranen de vrije loop latend.

Het tweetal snaterde, zich vergissend in de woorden, ongelijk, hem na.

‘Nou zingen,’ zei Papa Boem kortaf, ‘zingen dat je longen uit jelui lijf spatten. Vooruit!’

Hij zette in, met zijn gebarsten leeuwenstem. Het duo slinger-

[pagina 132]
[p. 132]

de zijn ijl gepiep en gekras als gladder en raspiger ranken om de knoest die Papa Boem's stem was.

Daarna stond de generaal op, salueerde, met zijn gelaat naar het oosten, klapte met de hakken, pakte zijn bajonet en stak hem met kracht in zijn hart.

Hij viel om als een boom.

‘Kom op, vlug’ zei de timmerman Scherpende bits van angst, ‘wegwezen hier. As de sodemieter. Die vent is een hoge. Je weet nooit wat er gebeurt’.

De pastoorsvogel, uitgeblust Gods lof mompelend, liet zich gewillig meevoeren.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken