Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Ranonkel of de geschiedenis van een verzelving (1970)

Informatie terzijde

Titelpagina van Ranonkel of de geschiedenis van een verzelving
Afbeelding van Ranonkel of de geschiedenis van een verzelvingToon afbeelding van titelpagina van Ranonkel of de geschiedenis van een verzelving

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.62 MB)

Scans (15.41 MB)

XML (0.69 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Ranonkel of de geschiedenis van een verzelving

(1970)–Jacques Hamelink–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 135]
[p. 135]

Deel III
Opborrelende Stenen

[pagina 137]
[p. 137]

24. Hij die de Slaap sliep

Op de bodem van het bos zette een nieuwe ontwikkeling in. De groei had naar het scheen het gesteente definitief overweldigd. In zijn tientallen tangen en vangarmen genomen, het vergruisd. Alleen de hardste kern, de steenhopen van de katedraal en de arduinen stoeptreden, die vol barsten zaten waarin gele mierik en steenbreek woekerden, waren overgebleven. De rest was er niet meer. Was althans niet meer te zien geweest onder de dichte varen- en paddestoelvelden. De groei van het ranonkelbos had zoveel mogelijk stukgestoten in zijn vijzels en verdonkeremaand. Alle hout was humus geworden waaraan de wortels van het bos zich verzadigd hadden. Maar het bos had van het begin af aan het beschikbare voedsel niet genoeg gehad. De wortels waren gedwongen geweest om op hun beurt weer snel af te sterven, zo zich opofferend teneinde de duistere groeidrift van nieuwe popelende spruitsels alzijds de weg te ontsluiten.

In blinde hongerige ekspansiezucht hadden telkens nieuwe wortellegers de grond ondergraven, ondermijnd en uitgeput, voor het merendeel afstervend onder de aandrang van wat volgde en zich eenvoudig als parasiet op het voorafgaande vastzette, het zijn krachten afzoog en tot mest verklaarde alvorens de diep gelegen zandlagen te bereiken, waar alle korrels door uiterst dunne watervliezen van elkaar gescheiden werden en drijvend gehouden - oase van osmose tussen vloeistoffen, korrels en wortelvezels.

Dicht onder de oppervlakte van de door oude obstakels oneffen bosaarde hadden horden van blind neerwaarts vingerende bewortelingen de grond uitgehold, afgevreten, hem alle voedingskracht en vochten onttrokken. Waren hun pijlsnelle generaties met elkaar slaags geraakt, hadden de dunnere en wekere delen de gehardere en houtachtigere als boomaarde gebezigd.

Een alziend, groen en hanig geloken oog had de donkere onderaardse worsteling, die verliep op de trage weloverwogen bonkende slag van een in troebele schemers funktionerend doodkalm hart, zonder veel interesse gadegeslagen. En had verder geslapen.

Het oog was pas een millimeter verder opengegaan en het norse

[pagina 138]
[p. 138]

gesnurk van de slaper was pas, alsof hij tot bezinning kwam, even opgehouden, toen - tussen het gekners en de korte korzele ontploffingen waarmee aankomende wortels zich ruim baan braken door de soms weerstrevende lederen lichamen der voorgangers - een ander, hoger, schriller en raspender geluid hoorbaar was geworden. Het geluid van door de aandringende wortels verschoven en aangeraakte en tegen elkaar opgehoopte voorwerpen, die harder waren, hardnekkiger dan het barstende leder der oudere wortelingen. Het geluid van gesteentefragmenten die in de grond aanwezig waren als kantige, overmatig grote, vochtig glanzende, witbewaasde zaden en die door het kronkelend, krampachtig en onophoudelijk geagiteerd bewegen van de wortelstrengen losgewoeld werden uit de hen omgevende kompakte aarde. Die vlotraakten en onweerhoudbaar, traag, naar boven werden gestuwd, waar ze uit de weg waren, waar de wortels - veel minder krachtig dan lang geleden - van deze hindernissen geen last meer hadden bij hun voedings- en vernietigingswerk.

Met schokken werden stukken gesteente opwaarts verplaatst, door de wortels op hun gebochelde rug genomen en vastgesjord, opgestouwd in reeds gepasseerde grond, waar ze door nieuwe, doortocht eisende eenheden weer losgewrikt werden, verplaatst met hevig gekras van tegen elkaar komende scherpe en ruwe randen.

De slaper maakte zich absoluut geen zorgen over deze ontwikkeling. Hij lag in een elleboogvormige kromming van een naar de diepste diepte reikende reuzenwortel, volkomen veilig, voor door knoestgaten gevormde vensters, kijkglazen, waardoor hij rustig waarnam wat zich om hem heen afspeelde en wat hem het gevoel gaf een klein in zichzelf opgerold, van alles op de hoogte zijnd slim oeroud mikro-organisme te zijn.

Giechelend, op zijn gemak, sloeg hij, zijn oog opnieuw een millimeter verder openend, de felle aktie van de elkaar verdringende en afvretende wortelslurven gade, die zich behoedzaam vasthechtten tussen de lepreuze steenbrokken waar de grond vol van zat, de restanten van de uit elkaar genomen verzonken stad die hier ooit gestaan had, een stad die hij - de slaper, die langzaam naar de oppervlakte van een of ander waken dreef en luchtbelletjes wegblies die als piepkleine eiersnoertjes

[pagina 139]
[p. 139]

voor zijn openhangende mond bleven zwermen en langzaam vervluchtigden - eerder zelf gedroomd leek te hebben, die aan zijn tomeloos verbeeldingsleven ontsproten kon zijn.

Na de vervaagde openbaringen die de wakkerwordende ten deel gevallen waren was dit een nieuwe belangrijke openbaring. Hij had niets anders gedacht - als hij wat gedacht had en daarvan was hij allesbehalve zeker naar hij grinnikend vaststelde - of er was geen kiezeltje zo groot als een bloedkoraal van de stad overgebleven. Dat bleek dus een vergissing.

Zijn ooglid uiterst langzaam geheel openrekkend en met van zijn peilloos slapen onbeweegbare oogbal om zich heen spiedend door de ovale wortelvensters, konstateerde hij dat hij zich in zijn luchtwortelschip zelfs veeleer temidden van slordig opgehoopte, aaneengekleefde, door het zwarte aard-uitspansel drijvende steenhopen bevond, dan temidden van de ritselende krijzelende wortelslagorder wier geruchten hem in slaap gesust hadden en daarin oceaandiep ondergedompeld gehouden.

Het was al steen wat de bonzende hartklok sloeg. Maar steen die hem geen afkeer inboezemde, die hem niet het gevoel van gevangenschap gaf dat hij zich uiterst onduidelijk herinnerde van het gesteente dat zijn vroegere bestaansvorm met muren omsloten gehouden had. Er was een groot verschil.

Zijn oog, hij had er maar één meer, het andere moest terwijl hij sliep zoekgeraakt zijn, instellend op het donker van een groter afstand dan die hij totnogtoe in zich opgenomen had, begreep hij dat het stadium van de muren voorgoed voorbij en afgelopen was. De stenen die door de donkere luchtige grond om hem heen zweefden, die tegen elkaar stieten en elkaar soms schilferen deden bij plotselinge zwenkingen, konden nooit meer gebruikt worden om er zulke onzinnige zaken als muren mee te bouwen. Ze waren daarvoor te groot, zo groot als huizen, of veel te klein, zo klein als kiezelstenen die je in je mond houdt om tegen de zee te leren spreken, wanneer je kind heet en nog geen behoorlijke spraak hebt en je die trots en nukkig aan wilt leren, zonder dat iemand van je aspiraties weet. Elk van deze kiezelstenen kon een groot redenaar voortbrengen, elk van de rotsblokken - onherkenbare klonteringen van tientallen metselstenen maar uit dat stadium onherroepelijk ontsnapt en geëvolueerd naar ander, harder, onsplijt-

[pagina 140]
[p. 140]

baarder, volmaakt onbewerkbaar materiaal, - was groot genoeg om hem door een reus tegen nog bestaande steden te laten wentelen, die erdoor verpletterd zouden worden.

Waarschijnlijk was dat gewelddadig gerol zelfs niet nodig en kon je ermee volstaan zo'n rotssteen op bijvoorbeeld de markt van een murenstad neer te leggen. De rest regelde zichzelf. In het donker van de grond was dit gesteente totaal veranderd van hoedanigheden, aangetast door ziekten en ontbindingen waar niemand iets van begreep en die tot een geheel nieuwe hardheid, tot een geheel nieuwe onbekende substantie geleid hadden. Leg zo'n steen, al is het maar een kruimel ervan, neer in de buurt van een murenstad en hij wordt besmet, op dezelfde manier aangestoken. Hij slaat wit uit, als sneeuw. De steenporiën rekken zich open. De vierkante vorm gaat pijlsnel verloren. De stenen hechten zich aan elkaar, smelten ineen of laten elkaar los, en rollen naar de vier hoeken der aarde. De grote brokken zakken door hun zwaarte kilometers diep de grond in. Afgelopen, voorbij.

De stukken en stukjes, kleine schilfertjes steen die hij zag, waren definitief tot rust gekomen. In hun talrijke boorgaten, als bij sponzen, zaten korrels ranonkelzaad verstolen hun tijd af te wachten. Niettemin waren alle stenen harder dan ze ooit geweest waren. Onvernietigbaar, alleen schilferend bij het elkaar abrupt aanraken terwijl ze in kalme erupties naar boven geduwd werden, een wittig glanzende lawine van puinen waaronder meer vermoedbare dan te ziene grotten ontstonden doordat de wortels die zich daar bevonden elkaar wurgden, versmoorden, opvraten, leegte alleen en wat pulver, ruikbaar bitter, achterlieten.

Zijn hoofd, een vormeloos aanvoelend, rechtstreeks op zijn knoestige romp geënt orgaan voor velerlei ervaring, naar omhoog richtend en een beetje voorover komend uit zijn ineengedraaide houding, bemerkte Ranonkel dat slechts een dun dek van aarde zijn binnenwereld afgegrendeld hield van de buitenwereld. Via talloze, door wortelnaalden, insektenangels en dauwdruppels geprikte gaatjes drong een uiterst flauw daglicht door naar beneden, hetgeen hem het gevoel gaf vlak onder de oppervlakte van de aarde te zitten. Tijdens zijn slaap moest het aardnivo dus wat gedaald zijn! Het was duidelijk dat

[pagina 141]
[p. 141]

de opborrelende knarsende steenstroom, afgekoelde lavadelen, zich daar spoedig een uitweg gebaand zou hebben en zich boven hem sluiten zou.

Die gedachte deed hem even licht schrikken. Maar hij besefte onmiddellijk dat voor wat hij geworden was, een allerslimst en -behendigst klauterwezen dat amper plaats in beslag nam, altijd nog wel een gaatje te vinden zou zijn om door te ontsnappen, naar welke oppervlakte dan ook. Toch, er was niets aan te doen, benauwde het idee hem om al gauw bedolven te zullen zitten onder een onbearbeidbaar hard gesteente, in de lege gapende buik van de aarde, waar hij uiteindelijk, nu hij geheel uitgeslapen was, absoluut geen zaken meer had.

De vage lichtschijn die hij met zijn oogharen temperde, beviel hem wel. Met genoegen dacht hij aan de vroegere Zon terug, die altijd als een rollende vuurbal voor zijn voeten over alle straten en wegen en door alle wandelbossen gerold was.

Naarmate hij langzaamaan klaarder wakker werd groeide dat gevoel van sympatie voor het licht Van deze Zon, waar hij nooit goed in had kunnen kijken, - iets wat naar hij meende thans, na een zekere periode van wennen, beter dan toen mogelijk zou zijn.

Hij wikkelde zijn opgevouwen ledematen uit elkaar los, een tot leven gekomen mummietje dat zich uit zijn windsels bevrijdt, sloot zijn mond die licht kwijlde, schatte de afstand van het punt waar hij zich bevond tot het doorpriemde plafond en begon naar boven te klauteren, waarbij hij zacht maar opgewekt en koortsachtig allerhande helpende, zich voortdurend kant en klaar aandienende geheime formules brabbelde waar hij geen woord van begreep. Waar hij trouwens minder dan hij ooit gedaan kon hebben naar luisterde. Maar die hem op de een of andere manier steeds plezieriger stemden.

De stenen vliegen in de zon en alle mollen hebben elkaar opgegeten, vuur slaat uit zijn staart de salamander, maar het donker in zijn mond is afgelopen! Licht wil ik eten! Beddarg, beddarg: zwoen aast de bedotter en alle muntgeld gebroken. Of is het ei wellicht de verlosser?! Eén oog scheel, het andere onvindbaar, de Zon een koning en ik zijn profeet. Hij die de Slaap sliep, hij ja, hij, popeloog, morgenzaad en Nachtweter.

Op zijn gemak, volop de tijd ervoor nemend, voortdurend uit-

[pagina 142]
[p. 142]

rustend, stommelde hij - één twee hup, één twee hup, krik krak krok, krik krak krok - naar boven temidden van wat aangroeide en geleidelijk stolde tot een kolossaal steenveld, dat de dunne aardschaal hier en daar reeds doorbrak en in de open lucht tot verdere ontplooiing ging komen.

De eerste weken, of maanden, van zijn tocht was hij nog vaag van plan zich helemaal aan de aarde te onttrekken maar toen hij aan het eind van een onweer dat bij elkaar wellicht een goed half jaar geduurd had zijn spierwit bolhoofdje de lege ruimte binnenhield, precies tussen de onbeschrijflijk transparante groene engelenvleugels van een varenplant, voelde hij zich zo moe en verzaligd dat hij besloot - als je het een besluit kon noemen - in ieder geval voorlopig geen verderreikende pogingen meer te ondernemen en te blijven liggen waar hij lag. Of hoe moest je het noemen. Staan waar hij stond.

Het was niet mis wat hij volbracht had, vond hij, zich zo gerieflijk mogelijk installerend tussen de twee varenbladen, met inspanning van al de kracht waarover hij nog beschikte een hard kluitje terzijde rollend. Zelfs volmaakte slapeloosheid was hem ten deel gevallen.

Hij deed zijn oog niet meer dicht. Of oog, oog, laat ons zeggen kier of knop of weet ik veel wat, giechelde het losjes in hem.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken