Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Ranonkel of de geschiedenis van een verzelving (1970)

Informatie terzijde

Titelpagina van Ranonkel of de geschiedenis van een verzelving
Afbeelding van Ranonkel of de geschiedenis van een verzelvingToon afbeelding van titelpagina van Ranonkel of de geschiedenis van een verzelving

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.62 MB)

Scans (15.41 MB)

XML (0.69 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Ranonkel of de geschiedenis van een verzelving

(1970)–Jacques Hamelink–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

46. Rechtvaardige rechters

Het was koel en schemerig in de katedraal als in een diepzeegrot. De diepzeegrot rook naar wierook. De wierook kamoefleerde een vage, Tillemsoger bekend voorkomende stank. Met verbazing bekeek hij, zich het zweet van zijn voorhoofd vegend dat de hitte daaruit geperst had, het smakeloze op een tafel uitgestalde assortiment heiligenbeeldjes, gesneden uit stukken gips.

[pagina 297]
[p. 297]

Een tegen de wand geprikt stuk karton meldde in bitse hanepoten dat de beeldjes, ongeacht grootte of importantie van de afgebeelde heilige, per stuk ƒ2,50 kostten. Dit bedrag kon om administratieve romslomp te vermijden, bij aankoop voldaan worden wanneer men te biecht kwam. Het aangekochte werd dan tegelijk overgedragen.

Zich over de tafel buigend ontdekte Tillemsoger dat het niet mogelijk was de beeldjes zo mee te nemen. Ze waren alle via een door een gat in hun voetstuk gehaald kettinkje aan bouten in de tafel vastgelegd. Zelfs wanneer je gewapend was met een kombinatietang leek het, door de zeer dikke kettingschakels, uitgesloten je meester te maken van een der beeldjes. Het enige wat je kon doen was het voetstuk met een hard voorwerp vernielen of tijdens de biecht tot aankoop overgaan. Een en ander was zo afdoende geregeld dat Tillemsoger direkt door had wie het brein achter de beeldjes moest zijn. De muis was dus nog steeds de machthebber achter de schermen in de katedraal. Gezien de wending die zijn gedachten genomen hadden kwam dit Tillemsoger in het geheel niet als abnormaal of bizar voor. Een kerk die wist wat zakendoen was kon een gezonde kerk genoemd worden.

Onwillekeurig draaide Tillemsoger, nog steeds bij het klinket staande waardoor hij binnengeglipt was, zijn hoofd naar het altaargesteente. Wat hij daar waarnam deed hem intuïtief en ogenblikkelijk wegduiken achter een pilaar. Toen hij even met bonzend hart in die kwetsbare positie gestaan had verborg hij zich vlug en zonder gerucht in een nis achter een groepje heiligen en loerde tussen hun stenen ellebogen en benen door naar het altaar.

De hoge en brede, vooraan in terrassen aflopende steen, die qua vorm enigszins aan de Tafelberg deed denken, werd voor het grootste gedeelte in beslag genomen door een lompe en schrikwekkend degelijk, ja onvernietigbaar uitziende Stoel die met goudverf bestreken was en uitgerust met paars fluwelen kussens. Van deze versierselen viel echter niet veel te zien doordat de Stoel bezet gehouden werd door een pinguin wiens vormen geheel opgelost waren in zijn vet, dat alles aan hem afgerond had en als speciaal voor een leven in de diepzee van de katedraal geschikt gemaakt. Uit zijn barbaarse nachtzwarte

[pagina 298]
[p. 298]

doffe vederdos staken twee vormloze witte vleugelstompjes naar voren, die hij, of die iemand anders voor hem, op de solide Stoelleuning gelegd had, waar ze af en toe een trage poging tot vliegen ondernamen. De pinguin zelf had aan deze bewegingen geen deel. Onmachtig streken de vleugelstompjes na een paar tellen weer neer. De kromsnavelige kop omhooggeheven zat hij zacht schokkend in de Stoel, de door zijn verengewaad onzichtbaar gehouden poten wijd uit elkaar.

Hij zei geen woord. Maar af en toe loosde hij, in plaats van taal, een diepe zwaartillende ingewandszucht in antwoord op wat om hem heen te berde gebracht werd. Hij werd door een drietal zonderlinge gedaanten gezelschap gehouden. Dit drietal, dat plaats genomen had om een tafel van normale afmetingen die echter amper tot de knieën van de pinguin reikte, was in een felle diskussie gewikkeld, waarbij vuisten met kracht op het tafelblad geslagen werden en de stemmen voortdurend uitschoten, bijna oversloegen van woede en opgewondenheid.

De vuisten en stemmen behoorden toe aan een wezen dat zijn bijna volmaakte evenbeeld vond in een uitgehongerd, door slapeloosheid geteisterd, woestuitziend varken van meer dan normale proporties, aan een muis die zich zojuist een pad gevreten had door een zak meel en die in zichtbaar hysterisch opgeruimde stemming verkeerde en aan een minder makkelijk plaatsbaar want veel minder op een bepaalde diersoort lijkend wezen van menselijke origine, een vrouw naar uit kleinigheden aan haar bouw en uit de roodbruine lappemantel die om haar schouders fladderde viel af te leiden.

Hoewel dit laatste wezen naast haar veel dierachtiger, grommende en piepende, slechts voor de grap en vanwege de gewichtigheid van de plechtigheid, in kleren gestoken tafelgenoten en naast de onvergelijkelijke pinguin, enigszins uit de toon viel, was ze duidelijk gewaagd aan hen wat ontzindheid van houding, gelaatsuitdrukking en stemgeluid betrof. Doordat ze meer dan de anderen op een mens leek, hoe mislukt uitgevallen ook, waren deze kenmerken bij haar zelfs onrustbarender en spookachtiger. Haar stem snerpte als een trekzaag die over een eikestomp gehaald wordt. Geen ogenblik zat ze stil. Steeds weer sprong ze overeind, marcheerde scheefschouderig om de Stoel heen, vloekte en spuwde, zich daarna bukkend om haar

[pagina 299]
[p. 299]

speeksel op te zuigen van de heilige altaargrond. Aan blijkbaar de grootst mogelijke opwinding ten prooi, handenwringend, een rond langstelig voorwerp van onder haar mantel rukkend dat een koekepan bleek te zijn en daarmee om zich heen zwaaiend, sloeg ze allerlei onsamenhangende taal uit, die voortdurend door de verwoed met een hamer op de tafel bonkende muis afgedamd moest worden. Die hij rekapituleerde, indikte, verwrong. Het gehamer en de schrille piepstem werden overstemd door de ronkende snurkstem van het varken, dat zich verwoed overal krabde en korte dreigementen schreeuwde.

Het gegil en getier, dat Tillemsoger, die zich achterlangs allerlei heilige gesteenteformaties naar voren begaf, aan een entoesiast door krankzinnigen opgevoerde dierfabel deed denken, liet de pinguin siberisch. Met geheven kop blikte hij in het niets. Tussen twee series hamerslagen door tilde de muis rap het verenpak dat over de pinguinpoten hing op, stak zijn snuit eronder en haalde het weer tevoorschijn. Tillemsoger, vlak bij het altaar nu, kreeg de pestilente geur in de neusgaten die van de pinquin uitwasemde zodra de muis de voorhang optrok. Het drietal lette niet in het minst op de stank. Naar het door de pinguinpers geproduceerde gesteun en gezucht luisterden ze evenwel met grote ofschoon duidelijk gespeelde aandacht en zodra het zich, door enige onmachtige vlieggebaren begeleid, aankondigde. Onmiddellijk daarna hervatten ze hun hysterische monoloog, dialoog of wat het was, waarvan Tillemsoger nu ook de tekst woordelijk verstaan kon. Wat zich voltrok was een rechtsgeding. De ondervraagtechniek en de rechterlijke onpartijdigheid waren verbazingwekkend. De Stoel, een voor vele doeleinden geschikt prachtstuk, fungeerde thans als rechterstoel. De rechter was te hoog om zich persoonlijk in de kwestie te mengen. Hij had twee vervangers. Ze maakten ervan wat ze konden.

‘Je bent grof besodemieterd’ piepte de muis, ‘ze hebben gebruik van je gemaakt. Je bent onschuldig!’

‘Ploerten zijn het!’ knorde het varken.

‘En waarom droeg ik de mantel?!’ gilde het wijf met scheve bek. Alles aan haar was, naar Tillemsoger bemerkte, scheef en maakte een indruk van bouwvalligheid, als een door zijn fundamenten zakkend huis. Haar ogen staarden naar de meest on-

[pagina 300]
[p. 300]

verwachte kanten maar geen ogenblik recht voor zich uit. Haar ene schouder stak bijna boven haar door ordeloos grauw haar omsliert hoofd uit, de andere hing sterk af. Zelfs haar voorhoofd maakte een indruk van scheefheid. Die scheefheid drukte op een of andere manier een geweldige wraakgierigheid uit.

‘Precies. En waarom droeg je de mantel!’ zei het varken met dreigend en snuivend maar toch slecht uit de verf komend vertoon van medelijden.

Het wijf barstte in een helle schaterlach uit.

‘Ik was de Koningin van het Woud’ schreeuwde ze, ‘daarom gaven ze me de mantel. Ze smeerden hem in met bloed van de zuigelingen die ze eerst leeggeslurpt hadden. Ze gunden me mijn kinderen niet. In mijn baarmoeder propten ze stenen. Daardoor kon ik geen nieuwe kinderen meer krijgen. Dat wisten ze. Overal hingen dode uniformen. En ze naaiden zich zelf als honden aan elkaar vast. Het geil droop van de takken. Hars noemden ze dat. Ranonkeldrank was het!’

‘Zeg op, de waarheid’ brulde het varken, ‘wij zijn eerlijke rechters. Wij willen bewijzen. Genade kennen wij niet. Wij willen nou eindelijk wel es bloed zien!’

‘Wij zijn onbevooroordeeld’ piepte de muis, de pinguin onder de veren plukkend, waar wellicht iets begon los te komen. Tenminste hij liet de kop iets voorover komen en kreunde luider en luider. De kerk daverde van zijn geknal alsof een elektromotor gestart werd.

‘Zo is het. Zij alleen had daar geen donder mee te maken!’ brandde het varken los, ‘de hel hebben ze verdiend. Etters zijn het. Ik ken ze’.

Het wijf wierp zich op de grond, voor de tafel en hief smekend, met verwrongen gezicht, de handen op naar de pinguin.

‘Genadevader’ gilde ze, ‘ze hebben me gedwongen. Ik zag heel de tijd hun vurige horens door hun schedelkap steken. Ze bedrijven ontucht met planten. Hun mond rot weg van de godslasteringen en de leugens die ze uitslaan. Ze hebben trommels waarmee ze hun afgod uit de grond toveren. Dat wijf is door duizend duivels bezeten. In haar buik wroeten die. Ze vrat vruchten als een beest. Honger hadden die duivels!’

‘Genoeg’ schreeuwde het varken, hitsig de duivels overstemmend, ‘wat willen we nog? Is dit voldoende bewijs of niet soms!

[pagina 301]
[p. 301]

Wat is trouwens bewijs nou voor iets! Bloed wil ik proeven!’

‘Bewijs hoort er bij’ piepte de muis opgewonden, ‘alles is nu bewezen. Laten we vlug het sein geven. Pastoor, de zegen!’

De pinguin was ineengezakt op zijn Stoel. Ofschoon hij sliep hief hij de vleugelstompjes op en legde ze direkt daarna weer op de kussens der Stoelleuningen terug.

‘Absolvo te en de zak eren’ snaterde hij afwezig.

Het wijf lag snikkend en tierend na haar biecht op de grond. Uit haar lappemantel rolden geldstukken. De muis raapte ze op en borg ze in zijn zak. Ze leek aan een toeval ten prooi. Het schuim vloog haar rond de mond. Het varken raapte háár op, zette haar ruw overeind en joeg haar met een klap op haar schonkige vleesloze achterste de kerk uit.

‘Je bent begenadigd, ga heen en zondig niet meer’ riep hij haar nonchalant na.

De muis leegde intussen, nadat hij hem langs onder weggehaald en zolang een dweil op de grond gelegd had, de kamerpot die onder de Stoel gehangen had. Hij was meer dan halfvol naar Tillemsoger verbijsterd en met dichtgeknepen neus konstateerde toen de muis rakelings langs hem heen liep naar het toilet.

Toen Tillemsoger, vervuld van tegenstrijdige gedachten en gevoelens, sluipenderwijs de kerk verliet, stond reeds een met een rood bepluimde hoge hoed uitgedoste roodneuzige stadsomroeper, de megafoon aan de mond, op het plein en riep op tot de processie. Een en ander was klaarblijkelijk uitstekend voorbereid. Uit stegen kwam volk met vlaggen en vaandels zwaaiend tevoorschijn dat opgewekt naar de katedraal marcheerde en daar halt hield. Ze leken op het megafoonsein gewacht te hebben. Aan het hoofd van de stoet liep, zwaaiend met haar koekepan, de krankzinnige biechtelinge.

Haastig schoot Tillemsoger de Groensteeg in, rukte het religieuze traktaatje dat hij gekocht had uit zijn zak en tevens een sinaasappel, die hij, vlug voortlopend, hollend bijna, en met het traktaatje wapperend als met een witte vlag, met schil en al verorberde.

Opeens voelde hij zich bij de arm gegrepen en riep een stem in zijn oor:

‘Pluk de morgenstond het goud uit de mond! Waar heb jij gezeten maat?’

[pagina 302]
[p. 302]

‘Hé?’ zei Tillemsoger, om tijd te winnen niet opkijkend, niets anders verwachtend of iemand had hem herkend. Degene die hem staande gehouden had lachte. Het was de voorman der lijkentuiniers, in een nieuwe met vele knopen bezette gronderige werkplunje. De voorman boog zich, Tillemsogers elleboog vasthoudend, vertrouwelijk en vol geheimzinnigdoenerij naar hem toe.

‘Je kunt mij vertrouwen maat’ zei hij, zijn pruim van de linker naar de rechter mondkant manipulerend, ‘ik mag jou wel’.

‘Ik heb haast’ zei Tillemsoger.

‘Laten we ergens effe wat drinken’ zei de voorman, Tillemsoger reeds meetronend.

Ze schoven een donkere tapperij vol kleine wrakke en lege tafeltjes binnen waar een sterke stank van verschaald bier en kots hing. De voorman bestelde twee glaasjes wijn. Een slonzige madonna van een jaar of veertien patste ze voor hen neer en verdween.

‘En vertel nou es, waar heb jij nou uitgehangen, meneer Tillemsoger?’ informeerde de voorman grinnikend en zijn glas optillend tegen het vale licht.

‘Ik heb een tijdje in het paradijs gewoond’ zei Tillemsoger, ‘tot het me ging vervelen. Ik kom nou net uit de kerk. Er is veel veranderd. Ik heb daar iets geks meegemaakt’.

De voorman fronste de wenkbrauwen.

‘Toch geen poep aan de knikker?’ zei hij enigszins bezorgd.

‘Er werd een soort rechtszitting gehouden’ fluisterde Tillemsoger. De voorman barstte in lachen uit.

‘Ze bedenken daar steeds wat anders. Ze hebben niks anders te doen. Genadevader schijt en de muis haalt de pot onder hem vandaan. Dat kun je toch geen rechtszitting noemen’.

‘Toch wel’ zei Tillemsoger, ‘het varken was er ook. De stad is er erg op vooruitgegaan. Ik vrees dat zijn aanwezigheid in de kerk niet gewoon meer is’.

‘Ach’ zei de voorman vaag en mistroostig, ‘ben je uit de stad geweest?’

‘Er was nog iemand’ zei Tillemsoger.

‘Wie?’

‘Een dol wijf met een koekepan, ze kreeg een toeval’

‘Zotte Fine. Biecht es op. Waar heb je in de tijd dat ik je ner-

[pagina 303]
[p. 303]

gens meer zag gezeten? Heb je iets met dat gekke stelletje te maken gehad?’

Tillemsoger knikte.

‘Heel aardige mensen’ zei hij, ‘ofschoon, ik moet nu toegeven: ze vergissen zich. Ze zien dingen in het verkeerde licht’.

‘Ze hadden een plant’ zei de voorman, met zijn duimnagel in het tafelblad krassend, grillige kronkellijntjes makend die een onhandig treurwilgachtig boompje voorstelden.

‘Hij is zowat dood. Ze houden er de wacht bij’.

‘Je moest maar een tijdje bij mij in de Tuin onderduiken’ zei de voorman, ‘de jonges zwijgen als het graf. Dat is garanti. Een prachtig ploegje. Ik geef je een werkmanspak, een pet en niemand maakt je wat. Je weet dat het 1 mei is vandaag’.

‘Uitgesloten. Ik wil ze waarschuwen. Daarna verdwijn ik uit de stad’.

De voorman legde wat geldstukjes op het tafelblad. Buiten drukten ze elkaar de hand.

‘Een peluwtje van mollig mos’ zong de voorman zacht, alleen voor Tillemsoger hoorbaar.

Tillemsoger schudde het hoofd. Tillemsoger was reeds de hoek om. Tillemsoger holde.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken