Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het bloed van de Pelikaan (Nibelungenliedje) (1991)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het bloed van de Pelikaan (Nibelungenliedje)
Afbeelding van Het bloed van de Pelikaan (Nibelungenliedje)Toon afbeelding van titelpagina van Het bloed van de Pelikaan (Nibelungenliedje)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.59 MB)

Scans (5.28 MB)

ebook (2.95 MB)

XML (0.20 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het bloed van de Pelikaan (Nibelungenliedje)

(1991)–Robin Hannelore–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 103]
[p. 103]

12

Leon Moereels en zijn spichtige odaliske komen afscheid nemen. ‘Ik moet morgen met de harmonie deelnemen aan een concours in Zoersel,’ verklaart hij. ‘En Ida sukkelt met artritis in haar schouder. Het was een plezierig feest, nietwaar?’ Hij houdt mijn hand ongewoon lang vast. ‘Jouw vader slaagde er destijds in mijn oudste broer te laten afkeuren voor de militaire dienst. Onze Toon had een etterend oor, moet je weten. Dat zijn dingen die een gewoon mens niet gauw vergeet. Jouw vader heeft ooit veel goeds gedaan voor de mensen van Tendelo.’

‘Het doet mij genoegen dat te horen,’ zeg ik. Ik heb warempel een krop in de keel. Terwijl ik Leon en zijn gedwee vrouwtje nakijk, moet ik weer denken aan het winkeltje van Pelagie Moereels. Het rook er sterk naar belegen kaas. Pelagie had een brilletje op het puntje van haar neus staan. Een klant was voor haar een koning, hij bleef aan de beurt totdat hij uitgepraat was. Ze had een langwerpig boek met gele bladen waarop blauwe en rode lijntjes stonden, met een touwtje hing er een potloodstompje aan vast. Daarin werd al wat de kinderen kwamen halen ‘opgeschreven’. ‘Leon Moereels,’ zegt Nandje van Everbroeck naast mij, ‘is een fidele vent. Op hem kun je echt een kasteel bouwen...’ Er ligt verschrikkelijk veel weemoed in zijn stem.

‘Geen spek voor jouw bek, Nandje,’ zegt Wies Boels. ‘Leon

[pagina 104]
[p. 104]

pijpt alleen maar... op zijn trompet. Maar... vertel nu eindelijk eens wat jullie, mannen onder elkaar, zoal uitrichten als jullie... enfin, je weet wel.’

‘Zeg! Is het nu gedaan?’ roept Nandje verontwaardigd. Op het puntje van zijn neus zit wat rozig schuim.

‘Ja, Nandje,’ haakt Gaston Teunen daar gretig op in. ‘Ben jij eigenlijk de... euh... verleider, of laat jij je verleiden?’

‘Laat Nandje nu toch eens met rust, mannen!’ zeg ik bars. ‘Ik heb hem nog niemand horen beledigen, en jullie doen niets anders. De meeste mensen gaan nogal wat liever om met een homofiele filantroop dan met een heterofiele misantroop...’

‘Ja, mijn kloten!’ hoont Neel Mans. ‘De dikke nek van de sekretaris zal het hier eens komen moeilijk maken. Heb je gezien hoe hij hier vanavond aan de vrouwen zat? Hij moest zich schamen. Hij is al even oversexed als zijn vader vroeger. En die beschouwden ze in Tendelo toch als de dorpsstier, nietwaar?’

Ik zied. Ik kon Neel Mans wel naar de keel vliegen. Tersluiks zie ik dat Dominique en Ferre met de hoofden tegen elkaar een tango dansen.

‘Zeg eens... euh... madame,’ zegt Finne Poortmans tot Gaby. ‘Er zit daar iemand op zijn knieën in het toilet. En die is niet aan het bidden. Ik geloof dat hij... euh... met jou getrouwd is.’

Gaby, die met haar hoofd in de oksel van Gaston Teunen zit, begint te kirren. ‘Laat hem maar zitten! Als hij niet aan het vreten is, kotst hij. Als hij niet over Tendelo praat, zwijgt hij. In Deurne denken ze dat hij van een andere planeet komt. Als onze buurvrouw het eten dat ze bereid heeft, niet vertrouwt, komt ze ermee naar ons. Hij slobbert het wel op. En het is altijd goed. Onveranderlijk begint hij dan te zeveren over de oorlog. Onze dochter heeft al driemaal verkering gehad, met serieuze typen, dat kan ik je verzekeren... Als die typen hem ontmoet hadden, zegden ze in de kortste keren dat ze thuis iets vergeten hadden. Je mag hem terug hebben... Dries van de suisse!’

[pagina 105]
[p. 105]

Nandjes mond is tijdens die tirade opengevallen. Hij beweegt zijn hoofd heen en weer en schudt er telkens mee, alsof hij pas een duik genomen heeft in de Krommebeek en er water in zijn oren zit. ‘Dries was altijd een jongen van goud,’ teemt hij. ‘Het is niet fair zulke dingen te zeggen. Als je zo al over je bloedeigen man praat, wat schiet er dan nog over dat de moeite waard is om voor te leven?’

Weer begint Gaby te kirren. ‘Nu moet ik mij hier nog een preek van een homo laten welgevallen ook!’ roept ze. ‘Wat voor een boerengat is dat hier nu feitelijk?’

‘Drink nog een jenevertje, Gaby,’ sust Gaston Teunen haar.

‘Blijf maar bij de cognac, Gaby,’ haast Wies Boels zich.

Nandje schudt nu het hoofd alsof er sneeuw op ligt. ‘Ik zal Dries eens gaan helpen,’ zegt hij verdrietig.

‘Verkrachten, zeker?’ roept Wies Boels hem na.

En aan de rand van deze grandguignol sta ik, een figurant, als Jut voor 't hek. Mijn dikke nek weegt zwaar, mijn kloten ook... Iemand trekt aan mijn arm. Het is Dominique. ‘Zijn we nu weg?’ vraagt ze. ‘Ferre moet hier de laatste man de zak opgeven... Jana Engelen en Finne Poortmans helpen hem bij het opruimen.’

Ik negeer haar smekende blikken. Eensklaps ben ik vervuld van een eigenaardige weerbarstigheid. ‘Ook ik heb hier nog een rekening te vereffenen,’ zeg ik verbeten.

Ze kijkt achterdochtig naar het glas in mijn hand. ‘Je bent toch niet dronken, zeker?’

‘Neen.’

‘Plaats je toch boven die kleingeestige bombarie.’

‘Ik vraag mij al een hele tijd af waar de zelfbeheersing eindigt en waar de lafheid begint.’

‘In dit dorp kennen ze het onderscheid niet eens. Kom, laat ons dan nog maar eens dansen.’

Valentino heeft zich blijkbaar enkele krakend en krassend oude platen in de handen laten duwen. ‘De zuidenwind waait

[pagina 106]
[p. 106]

en een gaucho die staat op de sierra... Zijn hart is gevangen... Het klopt van verlangen...’ Ik druk haar dicht tegen me aan, veel dichter dan ik zonder dat laatste glas jenever zou gedaan hebben. ‘Wanneer zien wij elkaar weer?’

De bedoeïenenogen kijken over mijn schouder naar iets dat er wellicht niet is. ‘Ach, het heeft geen zin. Het mocht niet zijn. Onze kansen zijn voorgoed verdwenen in de tijd. Ik durf zeggen dat ik gelukkig ben, relatief gelukkig toch. En jij ziet er nu precies ook niet uit als iemand die te kort gedaan werd. Het was mooi dat we elkaar weerzagen, én dat we enkele misverstanden konden doen wegebben...’

‘De toekomst eindigt toch niet als je vijftig wordt!’ werp ik een beetje patetisch op.

Ze monkelt, vaag. ‘Neen, maar dan ligt de toekomst voor de gelukkigste mensen toch... in grote lijnen vast, nietwaar?’

Bijna onverdraaglijk jammert de zanger: ‘Hoe groen is het dal... Bloemen geuren overal... op de sierra... Maar geen van zijn dromen... is ooit uitgekomen...’

‘Hoor je dat?’ vraag ik.

‘Die vent zal ook al wel lang dood zijn,’ zegt ze. ‘Die was blijkbaar toen al op de terugweg. Door smartlappen laat ik me niet meer vertederen. Mijn man hing met smartlappen aaneen. Elke dag was er een andere reden om te janken.’

‘Jij vindt het dus normaal dat ik nooit mijn dochter zal kennen?’

‘Maak ook daar nu geen smartlap van, asjeblieft. Geen mens weet dat ze je dochter is. Ik had het je niet mogen zeggen... Jij bracht me zover. Vergeet het.’

Aan de tapkast barsten enkele geweldige lachsalvo's los. Nandje van Everbroeck houdt de lijkbleke en zwijmelende Dries Lornoy in evenwicht.

‘Godverdomme!’ vloek ik, zomaar.

‘Kom, we zijn weg!’ zegt Dominique. ‘Breng me tot aan de voordeur van de woning van Dahlia en Ferre...’

[pagina 107]
[p. 107]

‘Wacht even!’ gebied ik, terwijl ik haar meetrek naar de tapkast.

‘Heeft hij je geweld aangedaan, Dries?’ vraagt Wies Boels.

‘Nandje is mijn beste vriend,’ lalt Dries, ‘de enige hier voor wie ik nog wat voel.’

‘Dan ga je maar met hem samenwonen!’ snibt Gaby, die nog steeds omprangd wordt door de zwaar behaarde arm van Gaston Teunen.

‘Het heeft lang geduurd voordat jullie elkaar vonden,’ zegt Wies Boels. ‘Of waren jullie vroeger ook al met vieze spelletjes bezig, zonder dat wij er iets van af wisten?’

‘Nu je het zegt!’ hinnikt Juul Verhulst. ‘Nu je het zegt! Nandje en Wies zijn ooit eens met de fiets naar het bloemencorso in Zundert geweest. En ze kwamen toen pas laat in de nacht thuis. De suisse had het hele dorp al op stelten gezet. Bij de Van Everbroecks konden ze hun kinderen toen al niet meer tellen.’

‘Ik was toen plat gereden!’ zegt Nandje huilerig.

‘Ha, ja! Ha, ja!’ smaalt Wies Boels. ‘Plat gereden! Dat kan ik geloven! Zo'n Oude Belg als Dries kan een stootje verdragen!’

Het gaat te ver nu, het is niet meer om aan te horen. Maar nog voor ik kan tussenkomen wordt Nandje hysterisch. ‘Jou maak ik nog kapot, Wies Boels!’ schreeuwt hij door het dolle heen. ‘Jouw blaaskop schiet ik vandaag of morgen aan flarden met mijn tweeloop! Geniepige sjacheraar!’

‘Heuheu! Heuheu!’ loeit Wies Boels. ‘Jij? Nandje? Met een tweeloop? Jij hebt niet eens een fatsoenlijke eenloop!’

Iedereen plooit dubbel. Nandje hapt naar adem. Dan laat hij Dries los, hapt nogmaals naar adem... hortend, draait zich om... en holt naar de uitgang. De deur valt zwaar achter hem dicht. Er wordt nog harder gelachen. Dries Lornoy tast met beide handen naar de tapkast en gaat er breed glimlachend tegen staan. Zijn ogen lijken wel dode kwalletjes.

[pagina 108]
[p. 108]

‘Godverdomme!’ laat ik mij ontvallen. ‘Hebben jullie nu geen greintje respekt meer voor je medemensen? Nandje van Everbroeck is misschien het braafste ventje van Tendelo, en je staat hem hier al uren dood te koeioneren. Wat heeft hij jullie misdaan? Of is hij misschien rijker? Heeft hij meer invloedrijke vrienden?’

‘Ja, dit ging te ver!’ springt Ferre Bruggeman mij bij. ‘Daar schaam ik me nu echt ook voor.’

‘Je vindt toch overal kerels die niet tegen een grap kunnen!’ hoont Wies Boels. ‘Wat hebben wij nu verkeerd gedaan?’

‘Dikke nekken horen alleen maar hun eigen grappen graag!’ roept Neel Mans.

‘Komaan, mensen,’ zegt Gaston Teunen. ‘Het is bijna twee uur. We gaan nog een uurtje stijf doordrinken. Dries, jongen, drink nog een jenevertje...’ Hij klopt Dries met de vrije hand op de rug alsof het een paard betrof.

‘Ik drink cognac,’ zegt Dries. ‘Dat is het beste. Dat krijg ik niet elke dag.’

‘We zijn weg, Ferre,’ zegt Dominique. ‘Thierry brengt me tot aan jullie voordeur. Ik heb een sleutel.’ Ze heeft haar arm onbeschroomd onder de mijne geschoven.

‘Allee! Kom nu!’ slaat Ferre ontgoocheld aan. ‘Weet je wat? We drinken er nog eentje. Eéntje maar. Dat is beloofd. Victor, vul nog eens drie roemers met wijn.’

Dominique heeft gezien dat mijn das scheef zit. Ze trekt hem recht. ‘Je hebt toch niet te veel gedronken?’ vraagt ze bezorgd. ‘Eén bekeuring is genoeg.’

‘Alsof het jou wat kan schelen!’ laat ik me bijna boosaardig ontvallen.

‘Moetje nu de laatste ogenblikken van deze samenkomst ook nog verpesten?’ pruilt ze.

De drank heeft me tegendraads gemaakt, ik voel het. ‘Ik heb nog nooit iemand ontmoet met zoveel zwarte gaten in zijn herinneringen,’ werp ik op, ‘tenzij hier en daar iemand die met dementie kampte.’

[pagina 109]
[p. 109]

‘Je hebt te veel gedronken!’ zegt ze ferm.

‘Asjeblieft,’ zegt Ferre, terwijl hij ons de roemers aanreikt. ‘Ik sta nog altijd te bibberen op mijn benen sedert... die opvoering van Margriet Hildersom. De heelkundige bewerkingen die ze onderging, heeft ze goed kunnen verzwijgen. Geen mens wist ervan. Het moet verschrikkelijk geweest zijn voor zo'n fiere vrouw als Margriet. En nu... gaf ze zich zomaar bloot. In geen honderd jaar zal ik dat begrijpen.’

‘Iemand moet haar vreselijk uitgedaagd hebben,’ zegt Dominique. Ze kijkt sip.

‘Zeg er nog bij dat ik het deed!’ vaar ik grof uit. ‘Wat heeft Margriet Hildersom mij... ons niet aangedaan?’

Ferre Bruggeman verslikt zich in zijn wijn. Hij is echter zo verstandig geen vragen te stellen.

De Witte Hertoghs en zijn Rubensfiguur van een gade komen afscheid nemen. De Witte heeft zijn schoenen in zijn zakken zitten. Er parelt zweet op zijn kale knikker en hij heeft bijzonder veel last van een dikke tong. ‘Ik wist helemaal niet dat Nandje... zo was,’ zegt hij tot Ferre. ‘Wist jij dat?’

‘Hoe?’ vraagt Ferre onnozel.

‘Wel... voor de mannen.’

‘Nandje is voor iedereen,’ orakelt Ferre. ‘Voor de mannen, voor de vrouwen, voor de kinderen... Nandje is een filantroop.’

‘Een... wat?’ vraagt de Witte met opengesperde ogen.

‘Een mensenvriend.’

‘Echt waar?’ vraagt de kolosssale eega van de Witte. ‘Je zou toch zeggen... En dat in Tendelo! Een mens moet van niks meer verschieten...’

‘Je draaft door, Rosalie!’ berispt Ferre haar. ‘Nandje is een échte mensenvriend. En dat heeft niets met sex te maken. Verleden week heb ik aan Nandje nog een medaille uitgereikt omdat hij voor de honderdste maal bloed gegeven had. Hoe vaak heb jij al bloed gegeven?’

‘Euh... nog nooit,’ zegt Rosalie. ‘Ik heb vroeger geelzucht

[pagina 110]
[p. 110]

gehad.’

‘Enfin, zegt de Witte, 'wij hebben ons kostelijk geamuseerd. Moeten wij misschien nog wat toeleggen?’

Ferre tuit de lippen en schudt het hoofd. ‘Je zult waarschijnlijk nog geld terug ontvangen. Gaston Teunen, Wies Boels en zelfs Juul Verhulst hebben getrakteerd tegen de sterren op. En Nandje van Everbroeck wil ook van geen betaling weten.’

‘Als we er dan nog eens eentje dronken, Rosalie?’ stelt de Witte voor.

‘Dat zie je van hier!’ briest Rosalie. ‘Ik ga je niet op mijn rug naar huis dragen, hoor!’ Bij de gedachte aan zo'n kalvarietocht tast ze naar haar rug.

‘De Ghanezen zullen mij wel komen halen,’ stelt de Witte haar gerust. ‘Die mannen dragen mij op de handen.’

‘Die mannen dragen iedereen op de handen die hen betaalt,’ zegt Rosalie minachtend. ‘Komaan!’ Ze pakt de Witte bij de arm beet en dwingt hem mee op te stappen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken