Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Een brief aan de koning (1979)

Informatie terzijde

Titelpagina van Een brief aan de koning
Afbeelding van Een brief aan de koningToon afbeelding van titelpagina van Een brief aan de koning

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.76 MB)

Scans (6.74 MB)

ebook (2.82 MB)

XML (0.29 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Een brief aan de koning

(1979)–Robin Hannelore–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 7]
[p. 7]

Een brief aan de koning

Het hedendaagse schrijversgild haalt er beslist de neus voor op, maar mij gebeurt het wel vaker, dat ik me verplicht acht een brief te schrijven voor een ander. Bij het horen van het woord schrijver denken vele Kempenaars niet eens aan gedichten of romans... Sinds mensenheugenis is een schrijver hier in de eerste plaats iemand die de kunst verstaat of, beter, het ambacht beheerst het Kempense dialekt in een smetteloos Nederlands én gekruid met de nodige stadhuiswoorden vlekkeloos op papier te zetten. En wanneer hebben ze zo iemand vandoen? Als ze een brief moeten schrijven natuurlijk! Hebben ze het verlangde epistel in handen, dan bekijken ze het eerbiedig en vragen deemoedig: ‘Wat is mijn schuld?’ Onveranderlijk antwoord ik: ‘Niets. Het is graag gedaan.’ En al even stereotiep repliceren ze: ‘Als ik je de volgende keer in een café op 't lijf loop, trakteer ik. In orde?’ En kwasi verheugd besluit ik dan: ‘Afgesproken!’ Een dronkaard ben ik er niet van geworden, maar zo heb ik al brieven geschreven aan ministers, gouverneurs, senatoren, volksvertegenwoordigers, belastingskontroleurs en -inspekteurs, advokaten en deurwaarders... Voor Kempense duivenliefhebbers heb ik kattebelletjes verzonden naar bijna alle landen van Europa, voor Kempense wielrenners heb ik gekorrespondeerd met sponsors en managers, en voor timide werklustigen heb ik zelfs al branieachtige sollicitatiebrieven opgesteld. Vervelend vind ik mijn ambacht enkel wanneer ik - zoals onlangs - een steenrijke zakenman over de vloer krijg die me komt vragen om reklameteksten te schrijven, of als iemand - zoals gisteren nog - me komt onder de neus wrijven dat het eigenlijk niet meer dan normaal is dat ik een pamfletachtige open brief schrijf in naam van het lokale komitee voor milieubehoud... Een brief aan de koning echter heb ik slechts éénmaal mogen schrijven, of liever: mogen typen... En nu nog, zovele maanden later, spijt het me voor de koning, dat hij het originele opstelletje nooit onder ogen heeft gekregen. Ja, hoe zit dat eigenlijk met die brieven aan de koning? Leest hij ze zelf, of wordt die karwei opgeknapt door een soort van majordomus, zo'n computer die ze geprogrammeerd hebben met hoffelijkheid, aanminnigheid, halfslachtige toegeeflijkheid en beminnelijke liefdadigheid? Enfin, het doet er niet toe. Voor de afzenders telt alleen het resultaat, het antwoord dus, en zelfs een koning kan zich in deze tijd geen kameraadschappelijke eerlijkheid en drastische rondborstigheid veroorloven... Het gebeurde tijdens de oudewijvenzomer van verleden jaar. Op een namiddag zat ik in mijn bureautje te werken aan een lullig radiospel. Zoals

[pagina 8]
[p. 8]

het geregeld gebeurt met dingen die ik niet graag doe, wilde het maar niet vlotten. Ik had juist het derde blad papier van de rol van mijn schrijfmachine getrokken, verfrommeld, en in de papiermand gekeild, toen de deur van mijn bureau opengegooid werd en mijn zoon vragend riep: ‘Pa?’

‘Wat nu weer, Bart?’ vroeg ik wrevelig.

‘Hier is iemand.’

‘Wie?’ Ik draaide mijn hoofd naar hem toe.

‘Freddy.’

‘En wie is Freddy?’

‘Freddy Claessens. Hij zit naast mij in de klas.’

‘Heeft hij mij nodig?’

Bart wendde zich om. ‘Hij wil je iets vragen.’

Ik verzette mijn stoel en blikte langs mijn zoon heen in de keuken. Daar stond een slungelachtige sluikharige jongen met een blauwe slobbertrui aan, een korte verschoten fluwelen broek en vuile gymnastiekschoenen. ‘Kom maar binnen, Freddy! Waarmee kan ik je van dienst zijn?’

Bedremmeld kwam de jongen naderbij. ‘U... jij bent een schrijver, nietwaar?’ stotterde hij beduusd.

‘Ja... En dan?’

‘Hij wil dat je voor hem een brief aan de koning schrijft, pa!’ flapte mijn zoon er schaterend uit.

‘Een wàààt?’ vroeg ik onthutst.

‘Een brief aan de koning!’ Bart kromp ineen van het lachen.

‘Waarom?’

Bart porde Freddy kameraadschappelijk aan: ‘Zeg het maar, Freddy!’ Freddy hapte verlegen naar adem. ‘Wel, meneer... Danny Reynders verklapte de veldwachter gister dat ik twee torenvalken heb, en vandaag zijn de rijkswachters bij ons geweest... Ze hebben een proces-verbaal opgemaakt. En ik moest de valken dadelijk laten vliegen.’ Het verdriet werd hem te machtig en hij snifte.

‘Heb je ze laten vliegen?’

‘Ja!’ kwam Bart weer tussenbeide. ‘Maar die vliegen niet weg, papa! Die zitten altijd naar Freddy te loeren, ze volgen hem overal... Op dit ogenblik zitten ze in de berken achter ons huis.’

Ik wreef peinzend door mijn haar. ‘Torenvalken zijn beschermde vogels, dat weet je. Hoe zijn ze in je bezit gekomen, Freddy? Heb je ze geroofd?’

Freddy schudde verontwaardigd het hoofd. ‘Neen... In het begin van de zomervakantie was er een geweldig onweer, en op de Platte Aard, waar al die brandnetels groeien, heeft de bliksem toen een oude gele wilg doormidden gespleten... De boom was gedeeltelijk

[pagina 9]
[p. 9]

hol, en in de kruin stak een oud eksternest. Ik was suikerij aan het steken langs de veldweg, toen ik iets hoorde krijsen. Vier jonge vogels vond ik tussen de netels. Ik nam ze mee en zette ze in een konijnehok thuis. Twee ervan lagen 's anderendaags dood, de andere heb ik in leven kunnen houden...’

‘Hoe deed je dat? Torenvalken zijn toch vleeseters...’

Freddy knikte. ‘Op de mestvaalt van de kippenfokkerij liggen elke morgen massa's misvormde of vertrappelde kuikentjes...’

‘En hij vangt reisduiven, papa!’ voegde mijn zoon eraan toe.

Freddy liep rood aan. ‘Dat is niet waar, Bart!’

‘Dat is wèl waar!’ repliceerde mijn zoon.

Freddy schudde radeloos protesterend het hoofd. ‘Ik vang ze niet, ik pak ze... Alle dagen zitten er tientallen duiven op de dijk van het Albertkanaal, of op de oevers van de Nete, of aan de visvijvers... Die beestjes zijn uitgehongerd, uitgemergeld; ze laten zich zo maar pakken.’

‘En gooi je die voor je valken?’ vroeg ik ontzet.

‘Neen!’ Freddy zuchtte om zoveel onbegrip. ‘Ik breng ze naar het lokaal van de duivenmelkers. Voor elke duif krijg ik twintig frank, en met dat geld kan ik bij de slager vleesresten kopen voor de valken. De baas van het duivenmelkerslokaal heeft me beloofd dat hij ervoor zal zorgen, dat ik een medaille krijg: ik breng veruit het meest verdwaalde duiven binnen; de duivenmelkers zelf vertikken het, ze krijgen hun duiven ook nooit terug, en daarom doen ze alle vreemde duiven die bij hen binnenlopen in de pot. Echt waar! Weet je dat de wielrenners er ook veel geld voor geven? Rik van Looy vroeger werd een kampioen door er elke dag een te eten, zeggen ze...’

‘Je hebt er ook aan je valken gegeven, Freddy!’ onderbrak Bart hem. ‘Beken het maar...’

‘Dat is niet waar!’ stoof Freddy wanhopig op. ‘Dat waren er die ik gevonden had, dode, onder de draden van het hoogspanningsnet.’

‘Wie was het die je verklikte?’ vroeg ik sussend

‘Danny Reynders.’

‘Waarom deed hij dat?’

‘Danny had een zinken badkuip gevuld met groene kikkers, papa,’ kwam Bart weer tussenbeide, ‘en toen goot Freddy het uit in het ven...’

Nu knikte Freddy verontwaardigd. ‘De groene kikkers zijn bijna uitgestorven, meneer, en Danny Reynders vangt ze voor die dikke caféhouder aan het oude sas: die vent eet niks liever dan kikkerbilletjes. Bah!’

‘Je houdt van dieren, nietwaar Freddy?’ vroeg ik monkelend.

[pagina 10]
[p. 10]

‘Ja, natuurlijk, meneer...’

‘Dan zul je toch ook wel begrijpen dat die valken veel gelukkiger zijn in de vrije natuur...’

‘Dat is niet waar, meneer!’ vloog Freddy opnieuw uit.

‘Wees nu eens redelijk, Freddy!’ drong ik kregelig aan.

‘Zonder mij sterven ze!’ hield hij obstinaat vol.

‘Onzin!’

‘Dat is geen onzin, meneer! Ik heb thuis een boek over roofvogels... In onze streek hebben buizerds, sperwers, valken en uilen een groot jachtterrein nodig om te kunnen overleven. Daardoor komt het, dat - in het gunstigste geval dan nog - slechts ten hoogste één vogel per broedsel de volgende lente haalt. Vanaf het ogenblik dat ze het nest verlaten worden de jonge vogels door hun ouders opgeleid in de jachtkunst. Dat gebeurt in de zomer, wanneer de natuur wemelt van prooien... De herfst zullen de meeste nog halen, maar door de winter komt alleen de sterkste, de sluwste, de taaiste... Mijn valken hebben nooit leren jagen, meneer; ze zouden dadelijk verkommeren. Kijk maar naar de reisduiven: ze kunnen zelfs in de oogstmaand op de akkers het hoogstnodige niet vinden...’

‘Jij bent een hele expert!’ zei ik vol bewondering.

‘Hij leest alle boeken over vogels, papa,’ voegde Bart eraan toe.

‘En daarom zou ik graag een brief aan de koning schrijven,’ vervolgde Freddy bedeesd.

‘Wacht eens even...’ zei ik bedachtzaam. ‘Heb je ook aan de rijkswachters verteld welk lot je valken in de vrije natuur wacht?’

‘Ja...’

‘En hoe reageerden ze daarop?’

Freddy's gelaat versomberde weer. ‘Ze haalden de schouders op, ze geloofden me niet.’

‘En je vader... wat zei die?’

Freddy ontweek mijn vragende blik. ‘Mijn vader... is niet meer thuis; die woont elders, in Hasselt.’

‘Zal ik in zijn plaats eens naar de rijkswacht bellen?’ suggereerde ik voorzichtig.

Freddy's gezicht klaarde dadelijk weer op. ‘O ja, meneer! Als je dat wilde doen...’

‘Ik doe het! Hoe heet je vader?’

‘Karel... Karel Claessens.’

Ik nam de telefoongids, die Bart me aanreikte, zocht het nummer, nam het telefoontoestel van de hoek van mijn schrijftafel, draaide de zes cijfers, en wachtte op de zoemertoon. Bijna dadelijk werd er opgenomen. ‘Rijkswacht, Vorselaar,’ zei een onverschillige stem.

[pagina 11]
[p. 11]

‘U spreekt met Karel Claessens, meneer. Zou ik de kommandant even aan de lijn kunnen krijgen?’

‘Ik ben de kommandant,’ antwoordde de stem lichtjes ironisch.

‘Mijn zoon...’ Ik keek Freddy aan en knipoogde. ‘Ik werd daarstraks bekeurd omdat mijn zoon Freddy een paar torenvalken, wier nest notabene verwoest was, heeft grootgebracht... Ik vind dat nogal kras!’

‘U hebt gelijk, meneer Claessens!’ antwoordde de stem onverwacht vriendelijk. ‘Mijn mannen vonden uw zoon trouwens uitermate sympatiek, en we hebben die bekeuring dan ook geklasseerd, zonder meer.’

‘Dank u!’ zei ik gemeend. ‘Betekent het, dat hij zijn valken mag houden?’

‘Ha neen!’ wedervoer de stem spijtig. ‘Wet is wet... Daar kunnen wij niet onderuit, dat moet u begrijpen.’

‘Maar u kunt toch wel... doen alsof u het niet weet?’

De stem lachte zenuwachtig. ‘Vergeet niet dat veldwachter Van Clooster ons op de hoogte bracht...’

‘Maar die valken hebben nooit leren jaren, ze zullen sterven!’ wierp ik op.

‘Dat is nog niet zo zeker...’ weifelde de stem.

‘Dan zullen we toch maar een brief aan de koning schrijven’, zei ik verbeten.

Een ogenblik zweeg de stem, perplex waarschijnlijk. ‘Een brief aan de koning voor een paar torenvalken?’

‘Ja...’

De stem lachte smakelijk. ‘Is dat niet een beetje dwaas? Enfin, doet u maar wat u niet laten kunt... Tot genoegen!’ Met een droge klik werd de verbinding verbroken.

‘Het wordt dus een brief aan de koning, Freddy,’ zei ik, terwijl ik de hoorn inlegde. Ik nam een nieuw blad papier, en draaide het in de schrijfmachine. ‘Heb je er een idee van, hoe we... wat we...’

‘Freddy heeft al een brief geschreven, papa!’ kwam Bart weer tussenbeide. ‘De brief zit in zijn broekzak!’

‘Is dat waar? Laat eens kijken, Freddy.’

Ongemakkelijker dan ooit en duidelijk tegen zijn zin diepte Freddy een velletje papier op uit zijn broekzak. Hij plooide het verfomfaaide ding open en streek het glad. ‘Het is maar in zeven haasten gekribbeld, meneer. Je kunt het zeker niet lezen... Nederlands is bijlange mijn beste vak niet.’

‘Lees de brief dan voor... Je hoeft niet verlegen te zijn!’

Freddy blikte verlegen naar Bart, schraapte de keel, en begon timide te lezen: ‘Meneer de koning...’

[pagina 12]
[p. 12]

‘Sire,’ verbeterde ik.

‘Sire,’ zei hij me gedwee na. ‘Ik ben maar een simpele jongen, maar toch zou ik u graag iets vragen. Ik durf dat omdat mijn zuster die de blauwziekte heeft verleden jaar naar de koningin schreef, maar dit is een zaak voor mannen.’

Omdat Bart het uitschaterde, prees ik met nadruk: ‘Zéér goed, Freddy.’

De knaap was weer gloedrood geworden, maar hij vervolgde dapper: ‘In het begin van de grote vakantie vond ik twee jonge torenvalken, hun nest was door de bliksem vernield. Ik heb er hard voor gewerkt om ze groot te brengen. Vandaag zijn de rijkswachters thuis geweest en die hebben een proces-verbaal opgemaakt, ik moest de valken onmiddellijk laten vliegen. Mijn moeder schreide, want ze heeft geen geld om dat proces te betalen.’

‘De kommandant zei dat ze niets hoeft te betalen,’ onderbrak ik hem. ‘Ga verder, Freddy. Het is goed zo.’

De jongen oogde weer onwennig naar mijn zoon en las verder: ‘Ik heb ook geschreid, want die torenvalken wilden niet wegvliegen; en ze sterven zonder mij toch, omdat ze nooit geleerd hebben te jagen. Het is toch niet eerlijk, meneer de koning...’

‘Sire,’ onderbrak ik.

‘Het is toch niet eerlijk, sire, dat ik mijn valken, die zo graag bij mij blijven, moet laten vliegen, terwijl in de dierentuin van Antwerpen alle soorten wilde dieren, die graag in de vrije natuur zouden leven, mogen gevangen gehouden worden. Mijn valken krijgen beter te eten dan de arenden daar, dat mag u aan iedereen hier in het dorp vragen. Daarom, meneer de koning...’

‘Sire!’

‘Daarom, sire, wilde ik vragen of u niet naar de rijkswacht van Vorselaar kunt telefoneren om te zeggen dat ik mijn torenvalken mag houden, en dat het proces nietig is. Mijn moeder en ik zouden daar erg blij mee zijn... Uw trouwe onderdaan, Freddy Claessens.’ Hij keek me hoopvol aan.

Ik streek de glimlach weg van mijn mond en zei gemeend: ‘Dat... dat is fantastisch, Freddy. Dat zal misschien de eerlijkste brief worden die de koning ooit kreeg...’ Ik nam het beduimelde blaadje uit zijn hand en begon zonder aarzelen op mijn schrijfmachine te tikken...

Of de koning naar de rijkswacht van Vorselaar getelefoneerd heeft, weet ik niet, maar Freddy heeft nog steeds zijn valken. Als ik iets voor jongens als deze Freddy kan doen, heb ik de indruk dat ik een wissel op de toekomst trek, dat ik het mijne bijdraag om iets in evenwicht te houden dat veel te waardevol is om er achteloos aan

[pagina 13]
[p. 13]

voorbij te gaan... Schrijven in de Kempen brengt zo van die tijgergenoegens mee die ik in mijn hele leven niet meer zou willen missen en die ik alle Vlaamse schrijvers van harte toewens.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken