Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De dood van de witte raaf (1980)

Informatie terzijde

Titelpagina van De dood van de witte raaf
Afbeelding van De dood van de witte raafToon afbeelding van titelpagina van De dood van de witte raaf

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.80 MB)

Scans (10.48 MB)

ebook (2.88 MB)

XML (0.31 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De dood van de witte raaf

(1980)–Robin Hannelore–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 5]
[p. 5]

1.

Coq-à-l'âne, misschien de mooiste maar beslist de schranderste kauw van de Kempen, ijsbeerde al meer dan een uur op de raamdorpel voor de werkkamer van de dichter. De decemberwind woelde verbeten in het zilvergrijze dons van zijn nek en in zijn lichtjes indigokleurige dekveren, terwijl de druilregen op zijn oliegroene slagpennen parelde. Bijwijlen huiverde Coq-à-l'âne van miezerigheid en landerigheid. Droomverloren en met een glimlach om de mond alsof hij met een denkbeeldige zuigeling speelde, ja, zo zat de dichter allerhande dwaze dingen in een schrift te pennen. Van wandelen en spelen zou vandaag wel niet veel terechtkomen. Dichters hadden het toch maar gemakkelijk: ze droomden zich een land vol zomer, stapten erin, en trokken zich geen barst meer aan van het ellendige winterweder; ze waren als de egels die, knusjes verdoken diep in een houtmijt, de hele winter soezerig lagen te dromen van de lente. Coq-à-l'âne tikte geërgerd met de snavel tegen de ruit. De dichter keek op als een koe die bijna een kikker te grazen had, staarde dwars door Coq-à-l'âne heen, schudde sullig het hoofd, en schreef verder. ‘Hee, Coq!’ riep op dat ogenblik het winterkoninkje vanuit de kale lork met het okeren tapijt eronder, die van voren in de tuin stond. ‘Vlug! De dood is er weer!’ Coq-à-l'âne keek het vuurbruine tippelaartje verbijsterd aan. ‘Alweer?’

Het winterkoninkje knikte ontelbare malen met kop en staart, en snaterde vervolgens: ‘De zieke houtduif moest eraan geloven!’

‘Wat?’ Coq-à-l'âne bedacht zich geen ogenblik meer. Met enkele krachtige vleugelslagen gooide hij zich in de lucht. Hij kende het reilen en zeilen van de windvlagen als niet een, zodat hij in een mum van tijd een behoorlijke uitkijkhoogte bereikte. Het was niet moeilijk te ontdekken waar de dood was neergestreken: tussen het Wolfspootven en de Bramenberg hingen de kauwen te wriemelen in de grauwe

[pagina 6]
[p. 6]

lucht. De kraaien, de roeken, de eksters en de Vlaamse gaaien waren vanzelfsprekend weer nergens te bespeuren: pralen en pochen, dat konden die, maar écht in de bres springen deden ze nooit. Uitzinnig van woede roeide Coq-à-l'âne tegen de wind op. De kauwen kwamen hem met veel misbaar tegemoet, onder en boven hem zwiepten ze... voorbij. Hem hadden ze tot leidsman gekozen, en hij moest maar bewijzen dat hij die vertrouwens- en erepost waardig was. Van ver reeds zag Coq-à-l'âne dat hij te laat kwam: de grauwgrijs geschelpte buizerd had de houtduif al gedeeltelijk verscheurd. Toen de moordenaar Coq-à-l'âne gewaarwerd, keek hij met furieus karbonkelende ogen op. Het geel rond zijn neusgaten en op zijn poten glom van het bloed, en ook zijn bruinwit getijgerde borst was besmeurd. Als een zelfmoordpiloot scheerde de kauw op hem toe. De buizerd huppelde met opgetrokken vlerken achteruit. Weer dook Coq-à-l'âne, rakelings suisde hij over de kop van de roofvogel... De buizerd achtte het nu welletjes: hij dook ineen, sprong op, spreidde zijn vleugels, en schroefde omhoog. Coq-à-l'âne stelde zich geenszins tevreden met deze vlucht. Als razend vocht hij zich tot boven de buizerd uit en begon hij die te bestoken, luidkeels sakkerend, met venijnige uithalen van zijn poten en bliksemsnelle hakken van zijn snavel. De buizerd, veel te traag voor een luchtgevecht tegen kraaiachtige vogels, steeg altijd hoger om zijn vijand onder zich te krijgen. Vooral geholpen door de grillige wind gelukte hem dat op een bepaald ogenblik gedeeltelijk, zodat hij zijn rechterklauw in de rug van zijn belager kon slaan. Gelukkig was de krauw niet dodelijk: Coq-à-l'âne voelde de scherpe nagels over zijn botten vliemen; hij duizelde, tolde even naar omlaag, maar kwam dadelijk weer bij zijn positieven. Buiten zichzelf zette hij opnieuw de achtervolging in, en nog nijdiger en verbetener werden zijn aanvallen. Toen ze ten minste een kilometer afgedreven waren en niet langer boven Eystel vlogen, liet hij de moegetergde buizerd aan de wind over. Uitgeput maar tevreden keerde hij naar het Wolfspootven terug. Zijn soortge-

[pagina 7]
[p. 7]

noten begroetten hem met een triomfantelijk kabaal. Coq-à-l'âne negeerde hen, met lafaards hield hij zich niet op. Eensklaps verlangde hij vurig naar de lente: dan kwamen de zwaluwen en de kwikstaarten terug uit het zuiden, en dat waren dappere vogels; op hun hulp kon hij altijd rekenen. Hij wilde neerstrijken bij de stoffelijke resten van de houtduif, maar moest tot zijn ontzetting konstateren dat die reeds verdwenen waren. Waarschijnlijk waren de wezels ermee weg, of de eksters... God, in wat voor een streek leefde hij toch! Bedroefd wiekte hij naar de gele wilg die tussen het Kleefkruidbos en de Kollenput, de waterput van de verdwenen Meidoornhoeve, stond. De gele wilg, die gedeeltelijk hol was en vol elfenbankjes stond, was al vele jaren de vergaderplaats van de kauwen. Nog voordat Coq-à-l'âne zijn vleugels geschikt had, zat de horde reeds boven hem. Met grote ogen en potsierlijke bewegingen van de kop keken zijn soortgenoten naar het bloed dat op zijn rug glansde. Mistroostig schudde hij de kop. Zo kon het onmogelijk blijven duren. In Eystel sloeg de dood om de haverklap toe onder de zangvogels; nu eens was hij vermomd als torenvalk, of sperwer, of buizerd... dan weer als wouw, of kiekendief, of ransuil... De koning van de zangvogels, de raaf, had hier moeten zijn om hen in bescherming te nemen, om hen zelfbewust te maken, weerbaar... Het was echter geleden van in 1919, dat in België nog een ravenpaar genesteld had; en sedertdien was nog slechts viermaal een raaf, waarschijnlijk dan nog een toevallige passant, in het land gesignaleerd. Coq-à-l'âne zag de toekomst zeer somber in... De littekens op zijn lijf waren nu al niet meer te tellen. Een fatale slag was gauw gegeven, en wat zou er dan van de zangvogels tussen de Nete en de Eystelbeek geworden?


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken