Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De dood van de witte raaf (1980)

Informatie terzijde

Titelpagina van De dood van de witte raaf
Afbeelding van De dood van de witte raafToon afbeelding van titelpagina van De dood van de witte raaf

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.80 MB)

Scans (10.48 MB)

ebook (2.88 MB)

XML (0.31 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De dood van de witte raaf

(1980)–Robin Hannelore–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 48]
[p. 48]

14.

Er heerste grote onrust in de wereld. Omdat de Übermenschen (zij die zich boven goed en kwaad verheven achtten en dus meenden zich alle macht te mogen aanmatigen) vonden dat de Untermenschen (de horigen of halfvrijen van vroeger) te welgesteld geworden waren en zich te veel euvelmoedige vrijheden permitteerden, begonnen ze arglistig te maneuvreren met de fiktieve hoekpijlers van de welvaart: de prijzen voor wat uit de energiebronnen opborrelde werden fabelachtig opgedreven, en ook de totaal denkbeeldige ijkmaten van de welstand als goud en zilver en diamant kregen een waanzinnige overwaarde. Domme of huichelachtige journalisten zetten de manipulaties dik in de verf, potsierlijk naar boven gevallen politici kwamen er op het televisiescherm wat kramakkelachtige stamineepraat tegenaan gooien, dubieuze geleerden trokken vermeende parallellen met andere kritische situaties in de geschiedenis én waarschuwden de mensen voor een angst- of oorlogspsychose. Daarmee was het hek natuurlijk van de dam: de mensen stookten elkaar op, begonnen verwoed te hamsteren en te woekeren, en - omdat de meesten onder hen na de hopeloos mislukte industrializatie van de Kempen toch werkloos waren - zetten de bijl in elke boom waarvan ze dachten dat hij in de weg stond... De dichter beleefde de ongelukkigste dagen uit zijn bestaan. Overal waar hij een boomzaag hoorde huilen of waar hij bijlslagen opving, verscheen hij ten tonele om het lot van de bomen en Eystel en de wereldvrede te bepleiten. Natuurlijk klopte hij overal aan dovemans deur - als de Kempenaars denken dat ze aan de toekomst bouwen, zelfs door die af te breken, dan zijn ze in hun element - maar zijn gedrag ging niet helemaal ongemerkt aan hen voorbij: ze fluisterden dat hij elke dag nóg gekker werd, ja, dat hij soms zelfs op het punt stond gevaarlijk te worden. Er zat voor de dichter niets anders op dan zich terug te trekken in zijn werkkamer en daar te pogen vergetelheid te zoeken in de oneindige vlakten van het pa-

[pagina 49]
[p. 49]

pier en in de reusachtige wouden van de poëzie...

 
‘Doezelt de zon in haar ruiende manen,
 
dan kniel ik vaak bij een madeliefje in de sneeuw
 
om de aandacht te trekken als preutse hanen
 
van de kaalste kippen in deze eeuw.
 
 
 
De regen legt glinsterende eitjes in de nestzwammen,
 
de winter kruipt met fluweelpootjes door het loofhout;
 
de mensen dommelen suf bij de grienige haardvlammen:
 
hun voeten zijn warm, hun hart is koud.
 
 
 
Zwavelkopjes piepen tussen de stronken,
 
koraalzwammen tintelen op het sprokkelhout,
 
en onbarmhartig blijven de motoren ronken.
 
De ziel van de mensen is stokoud.
 
 
 
Het vee heeft een wollige vacht gekregen,
 
ook de meeuwen dragen hun winterkleed;
 
de mensen hebben te lang in de watten gelegen,
 
hun bloed blijft blauw, hun hand bezweet.
 
 
 
Diep in mij is ook een god gestorven,
 
maar ik behield zijn woorden tot in dit uur,
 
en net als de gonzende werkbijen in de korven
 
houden ze koningin en nest op temperatuur
 
 
 
tot morgen: dan schudt de zon haar manen;
 
ze rekt zich, geeuwt, brult en klauwt;
 
dan verlaten mijn woorden weer hun banen,
 
op zoek naar de katjes van het laatste wilgehout.’

In februari had de dichter de eerste teksten van zijn ‘GEDICHTEN OM MET EEN KROP IN DE KEEL VOOR TE DRAGEN AAN DE SCHANDPAAL VAN EEN KEMPENS DORP’ ingezonden naar het N.A.T. (het Nieuw

[pagina 50]
[p. 50]

Antwerps Tijdschrift), waarin de pro forma et pro saldo socialistisch geïnspireerde kunstenmakers hun universele glossolalie aan Jan Boezeroen brachten, én aan De Brusselse Gids, waarin de liberale smulmouwen en morsjurken elkaar poogden op te vijzelen tot kosmopolieten. De redaktie van De Brusselse Gids retourneerde zijn inzending met de hautaine aanmerking dat zijn verzen te regionalistisch waren; de redaktie van het N.A.T. daarentegen repte in haar antwoord niet over zijn gedichten, maar vroeg of hij niet een gedicht kon schrijven over de Kempense heide: verscheidene redaktieleden immers hadden in hun jeugd op die heide geravot en dachten daar nu soms met heimwee aan terug. De dichter voelde wel het sarkasme in die suggestie; maar al bij al had dat kattebelletje iets weg van een opdracht, en een opdracht in de wereld van de poëzie was iets unieks, iets heiligs geworden. Er lag nog een minuskuul stukje heide in Eystel, achter het Kapelletje van de Laatste Hoop. Weliswaar hadden de eigenaars, waarschijnlijk geneesheren, de heiduinen daar in een achttal percelen villagrond verdeeld, maar... een raaf bijvoorbeeld kon daar nog rustig op verkenning gaan, want de prikkeldraadversperringen waren er niet voor de vogels. Vanzelfsprekend vermoedde de dichter reeds geruime tijd dat de hazelnoten van Coq-à-l'âne magisch geladen waren, maar hoe moest hij de kauw aan het verstand brengen dat hij er een lustte? Als hij met de armen de vlucht van de raaf eens nabootste? En krassen... dat kon hij toch ook met een mensenstem? Dus riep hij: ‘Kra, kra!’, en molenwiekte hij, hartverscheurend. Alhoewel hij het nog zo verstolen deed, zagen en hoorden sommige alomtegenwoordige mensen hem bezig; ze tikten met een vinger tegen het hoofd en wierpen elkaar veelbetekenende blikken toe...


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken