Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De dood van de witte raaf (1980)

Informatie terzijde

Titelpagina van De dood van de witte raaf
Afbeelding van De dood van de witte raafToon afbeelding van titelpagina van De dood van de witte raaf

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.80 MB)

Scans (10.48 MB)

ebook (2.88 MB)

XML (0.31 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De dood van de witte raaf

(1980)–Robin Hannelore–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

13.

De sneeuw verdween in de helft van februari, en toen waren eensklaps de kieviten terug in Eystel. Alhoewel Coq-à-l'âne niet hoog opliep met deze gewiekste en akrobatische nijdassen, die zoals alle pluvierachtigen veel kabaal konden maken om niets, was hij toch blij hen weer te zien: ze waren de eerste voorboden van de lente. In die dagen werd Eystel geplaagd door zwerfkatten, huisdieren die door hardvochtige en krenterige mensen aan hun lot waren overgelaten en die dus op jacht moesten gaan om in hun levensonderhoud te kunnen voorzien. Reeds herhaalde malen hadden zangvogels van diverse pluimage bij hem hun beklag gedaan en erop aangedrongen, dat hij eens te meer een beroep zou doen op de illustere Robin Hood, maar Coq-à-l'âne had steeds hun verzoek verworpen: zulke gevaarlijke opdrachten wilde hij niet doorspelen aan de onbesuisde held; tenslotte konden katten niet vliegen, en dus moesten de zangvogels maar op hun hoede zijn; en dat er vooral onder de mussen en de Turkse tortels veel slachtoffers vielen, was simpel te wijten aan het feit dat die vogels zelf al huiselijk geworden waren. Op de laatste dag van die maand - het was een schrikkeldag - gebeurde er in Eystel echter iets schokkends... Het was omstreeks middernacht toen het achterdijkse land werd opgeschrikt door het akelige gekrijs van twee reigers. De langpoten vlerkten

[pagina 44]
[p. 44]

dantesk in het licht van de rosse maan, die eensklaps drie tuiten leek te hebben, en ook de kieviten roffelden in panische angst door elkaar. Coq-à-l'âne, knus doezelend in de hanebalken van de schuur, dacht dat de katerjacht weer open was en dommelde dadelijk weer in. Een poosje later echter werd hij onder veel tokkerend misbaar gewekt door het winterkoninkje. ‘Kom snel, Coq!’ riep het bolletje zenuwen. ‘Er is iets ongelooflijks gaande! Kom snel!’

Coq-à-l'âne krabde de slaap uit zijn ogen. ‘Kalmpjes aan!’ stootte hij hees uit. ‘Ik ben geen uil of geen vleermuis... Is er misschien een ster uit de hemel gevallen?’

‘Ja! Dat is het!’ schreeuwde het boodschappertje. ‘Dat moet het zijn! Tussen de Slangewortelvijver en de Egelskopplas, tegen de oever van de Nete, waar de drie berken met de heksenbezems erin staan... Niemand durft gaan kijken. Het roodborstje heeft rondgestrooid dat daar elk jaar een heksenkring verschijnt in het gras... in die uithoek van het Biezendras...’

Slaapdronken vloog Coq-à-l'âne door het uilegat naar buiten. En inderdaad: op de door het winterkoninkje aangeduide plaats zag hij eigenaardige lichtpluimen waaieren; van onderen waren de vlammen geelachtig groen, van boven waren ze roodachtig paars. Coq-à-l'âne knipperde even en riep (eigenlijk om zichzelf gerust te stellen, want het winterkoninkje had zich verborgen in het duisterste hoekje van de schuur): ‘Dat is sint-elmusvuur! Vroeger was daar een elzenbroek, nu groeit daar het bitterzoet... de alfranken...’ Bij dat laatste woord begon hij onwillekeurig trager te vliegen. Hij huiverde. Het Biezendras had hem altijd angst ingeboezemd: er gebeurden daar de vreemdste dingen tussen de hoge biesbossen en de met liezen, lisdodden, waterweegbree en zuring dichtgegroeide sloten. De koolhaas meed de plaats als de pest, en zelfs de eenden - wanneer die in de lente met hun kroost naar het water afzakten - maakten steeds een omweg van verscheidene kilometers om niet door dat verraderlijke dras te moeten. Alleen de muskusratten schenen zich daar thuis

[pagina 45]
[p. 45]

te voelen, maar dat waren dan ook weinig kieskeurige inwijkelingen. In het Biezendras waren plassen die zelfs in het putje van de winter niet dichtvroren en waarin het roestrode water altijd brobbelde. Coq-à-l'âne vloog nu nóg langzamer. Het vuur fascineerde hem, maar joeg hem tegelijkertijd de stuipen op het lijf. Alleen de gedachte aan de vermetele Robin Hood maakte dat hij nog een beetje vorderde. Als Robin Hood weerkeerde, moest hij toch verslag kunnen uitbrengen... Als Robin Hood weerkeerde... Anders was hij de koning van de zangvogels... Hij liet zich zakken, en vloog laag over de grond verder... tot hij de eerste van de drie berken bereikte. Hij kroop tot diep in de grote heksenbezem, en zocht een loergaatje. Aanvankelijk verblindde het vuur hem, maar toen zag hij tot zijn ontzetting de torenvalk met zijn blauwe kop en zijn rode vlerken, die hing te bidden boven het vuur. En binnen de kring van de kleurrijke vlammen... stond een pikzwarte naakte man met de kop van een bok! Dat moest een zwarte elf zijn, of een alf... Zijn sik reikte tot in zijn liezen, en zijn ogen fonkelden geelgroen. ‘En die witte raaf heeft ons doodsbang gemaakt!’ hoorde Coq-à-l'âne de fladderende torenvalk krijsen. ‘Geen roofvogel waagt zich nog in Eystel, en elders zijn alle territoria ingenomen... tenminste de territoria die er nog overgebleven zijn tussen de zienderogen groter wordende massa's stenen en betonnen vlakten.’

De alf schaterde het uit, griezelig. ‘En wat kan ik voor jullie doen?’ mekkerde hij.

‘Bezorg ons asjeblieft een arend!’ smeekte de torenvalk. ‘Een steenarend!’

De alf kromp ineen. ‘Waarom geen witkopzeearend, of een wigstaartarend?’ hikte hij schel. ‘Dat zijn de grootste soorten!’ Hij kletste met beide handen op zijn achterste. ‘Zou een gewone havik, of beter nog: een slechtvalk, dat klusje niet kunnen opknappen? Jij vangt toch ook geen vliegen! Of wel soms?’

‘Het is een verschrikkelijk sterke en drieste raaf,’ weifelde de torenvalk.

[pagina 46]
[p. 46]

‘Larie en apekool!’ snauwde de alf. ‘Geen enkele raafachtige is verschrikkelijk sterk!’

‘En hij is verblindend wit...’ drong de torenvalk aan.

‘Hij had zeker in een emmer witsel gezeten!’

De torenvalk hield een ogenblik op met fladderen, zodat hij begon te zwalpen.

‘Hij is bijna zo wit als de zon in de zomer,’ overdreef hij.

De alf krabde met zijn afschuwelijk lange en misvormde vingernagels in zijn sik. ‘Dan hebben die vervloekte elfen hem gezonden!’ fulmineerde hij. ‘Dan moeten wij, alven, zo spoedig mogelijk het evenwicht herstellen... Wie jaagt hier op het achterdijkse land?’

‘Alleen nog marterachtigen, vrees ik,’ mompelde de torenvalk.

‘Ik bedoel: wie van de mensachtigen?’

‘Niemand!’

‘Niemand?’ schrok de alf. ‘Is het hier dan zo erg gesteld met de wildstand?’

‘Precies omdat tussen de Eystelbeek en de Nete nooit een geweerschot valt, is het achterdijkse land een jachtparadijs,’ verduidelijkte de torenvalk.

‘En leven er elders in Eystel geen jagers meer? Of stropers?’ wilde de alf weten.

‘Natuurlijk wèl!’ riep de torenvalk.

‘Wie is de wreedste onder hen?’

De torenvalk moest geen ogenblik nadenken. ‘De kippenkweker is de wreedste,’ zei hij. ‘De wielrenner is de domste, de rechter is de onhandigste, de volksvertegenwoordiger de traagste, de rattenvanger de braafste... De kippenkweker schiet zelfs op door de wet beschermde vogels als wij...’ Hij huiverde. ‘Ook de raaf is een beschermde vogel, weet je?’

‘Het is niet waar!’ spotte de alf. ‘Dadelijk vertel je me nog dat ook de alven door de wet beschermd worden...’ Hij mekkerde onbedaarlijk. ‘Maar ik zal jullie helpen, echt waar. Luister... Je ziet die verdorde alfranken ginder tussen dat onderhout van wilgen en elzen. Morgen op het middaguur

[pagina 47]
[p. 47]

verschijnen daar rode bessen op. Zorg ervoor, dat de kippenkweker er één eet... Dan zullen al jullie problemen opgelost zijn! Adieu!’ In een flits verdween hij samen met het vuur.

‘Ja, maar...’ jammerde de torenvalk nog, ‘het bitterzoet is giftig. Het behoort tot de familie van de nachtschaden! De kippenkweker zal het niet willen eten!’ Vervolgens nam hij de wijk voor de stank...

Ook Coq-à-l'âne kon die walgelijke geur van stinkzwammen en hoppen niet langer verdragen. Hij bevrijdde zich uit de heksenbezem, en vloog als een robot terug naar de Dubbelhoeve. Niemand zal me ooit geloven, dacht hij vertwijfeld... Toen hij 's morgens ontwaakte, geloofde hij echter zichzelf niet: hij had een nare droom gehad, een nachtmerrie. Pas toen het winterkoninkje hem kwam vertellen dat het een gekke winterdroom had gehad, waarin het een veelkleurige ster had zien neerploffen in het Biezendras, dichtbij de plaats waar de Nete onder het Albertkanaal duikt, begon hij zich ongerust te voelen... Tegen de middag aan mobilizeerde hij de kraaiachtigen, die uitgelaten zaten te spelen in de Haasdonk, en gaf hij hun de opdracht alle bitterzoetbessen die ze vonden in het onderhout langs de oever van de Nete... af te plukken en in de rivier te gooien. Zijn soortgenoten dachten aanvankelijk dat hij tegen een molenwiek was aangevlogen, en ze konden hun ogen dan ook niet geloven toen ze zagen dat het schaarhout krioelde van de vieze, rode bitterzoetbessen. Terwijl zij ijverig aan het werk waren, patrouilleerde Coq-à-l'âne langs de oever van de Nete en vervolgens langs de dijk van het Albertkanaal en dan terug langs de Eystelbeek. Op het middaguur waren alle bessen geplukt, en toen verscheen de torenvalk... Minutenlang hing hij te bidden boven de plaats waar de kraaiachtigen zich de ziel uit het lijf hadden gewerkt; een ogenblik liet hij zich misleiden door een trosje verflenste rode bessen van een Gelderse roos, maar hij zag dadelijk zijn vergissing in; in arren moede verdween hij uiteindelijk weer oostwaarts...


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken