Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De dood van de witte raaf (1980)

Informatie terzijde

Titelpagina van De dood van de witte raaf
Afbeelding van De dood van de witte raafToon afbeelding van titelpagina van De dood van de witte raaf

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.80 MB)

Scans (10.48 MB)

ebook (2.88 MB)

XML (0.31 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De dood van de witte raaf

(1980)–Robin Hannelore–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

12

De dichter knipperde verdwaasd, schudde het hoofd, rook de cognac die tot in zijn hals was gelopen, en staarde stomverbaasd in het gezicht van de jonge dorpsdokter. ‘Wat is er aan de hand?’ stotterde hij, terwijl hij zich oprichtte. Hij lag op de sofa in de huiskamer, en zijn huisgenoten stonden met bleke gezichten naar hem te kijken.

‘Ik ben geen kiekendief!’ zei de dokter bitter. Hij dopte met een zakdoek het bloed van zijn gekloven bovenlip.

‘En wij zijn geen klampers!’ voegde de oudste broer van de dichter eraan toe.

‘Natuurlijk niet!’ haastte de dichter zich te zeggen. ‘Hoe kom je erbij?’

‘Jij hebt dat hier lopen te briesen en te brullen,’ zei zijn schoonzuster vijandig.

‘Drink jij veel?’ vroeg de dokter, eensklaps weer professioneel.

‘Zeer matig,’ antwoordde de dichter.

‘Heb je soms hoofdpijn?’

‘Nooit.’

‘Geen delirium tremens, geen hersentumor...’ De dokter wendde zich tot de broer van de dichter. ‘Het zou een vorm van epilepsie kunnen zijn.’ Hij ging op een stoel aan tafel zitten en begon te schrijven. Plotseling hield hij op en draaide het hoofd naar de dichter. ‘Je gebruikt toch geen middelen die hallucinatorische gewaarwordingen veroorzaken?’

‘God neen!’ riep de dichter verontwaardigd. ‘Waar haal je het?’

‘Je schrijft gedichten, nietwaar?’ De dokter humde kwasi vergenoegd. ‘En je speelt tegenwoordig op het orgel om er tiereliere van te worden... ’

[pagina 41]
[p. 41]

‘Margaritas ante porcos,’ zei de dichter wrang.

‘Wablief?’

‘Vroeger kenden de artsen Latijn én hielden ze van poëzie en muziek,’ sarde de dichter.

Als door een wesp gestoken pakte de dokter zijn benodigdheden samen, gooide ze in zijn tas, sprong op, en liep naar buiten. ‘Jij bent een geval voor een psychiater!’ siste hij nog, voordat hij de deur achter zijn rug dichtknalde.

‘Wel, ja, ga toch eens naar een psychiater,’ drong de schoonzuster van de dichter aan. ‘Je moet nu stilaan toch wel gaan toegeven dat er iets met je misloopt, nietwaar?’

‘Je was net een zombie,’ zei de oudste broer van de dichter. De dichter stond verlegen op. ‘Ik voel me best,’ mompelde hij. ‘Ik vermoed dat ik iets verkeerds gegeten heb.’ Terneergeslagen liep hij naar zijn kamer. Het raam was gesloten, hij bekeek geïntrigeerd de splinters van de hazelnoteschaal op de vensterbank... Coq-à-l'âne was nergens te bespeuren. Hij trilde nog van opwinding, maar het besef dat zijn lichaam tijdens zijn geestelijke afwezigheid inderdaad een plompe zombie bleek te zijn vervulde hem allengs met afgrijzen. Automatisch ging hij aan zijn werktafel zitten: alleen het schrijven van een gedicht zou hem weer tot rust kunnen brengen...

 
‘Een jaar zonk weg in drab en koude,
 
de kerstrozen geuren naar een vreemd verdriet;
 
onder de bladeren die op de wintereik vergrauwden
 
zien wij de nieuwe botten niet.
 
 
 
De leeuweriken en kieviten zijn verdwenen,
 
gevlucht naar het warmste halfrond van de tijd;
 
en uit het noorden zijn de wijnlijsters verschenen,
 
alleen wij zijn ons gevoel voor richting kwijt.
 
 
 
Jonge wespen knagen in de rode eikegallen
 
het vlees weg dat de trage zomer hun gaf,
[pagina 42]
[p. 42]
 
en langs de rivieren grommen de waterrallen:
 
voor slechte vliegers wordt de winter een graf.
 
 
 
Ach, wie van de Kempense boeren zaait nog
 
de gele wortel, de pastinaak, de raaptol,
 
en vult met geurig hooi de ruif, met draf de trog?
 
De voederkuilen zitten tot barstens toe vol,
 
 
 
maar de schuur bleef leeg en onverrichter
 
zake: een museum, een rariteitenkraam, een stoffig hok.
 
Met zwarte rapunzels in het hoofd loopt de dichter
 
ginder ver, je hoort het tikken van zijn witte stok.’

In de dagen die volgden was de dichter de eenzaamste mens van de wereld. Zijn enige vriend was Coq-à-l'âne, maar konverseren met de kwieke kauw kon hij vanzelfsprekend niet; en bovendien bleef zijn schoonzuster obstinaat verbieden dat hij de vogel mee naar binnen nam. Alleen op het orgel kon de dichter zich werkelijk uitleven, en het gebeurde dan ook meer en meer, dat hij doordeweeks naar de kerk trok om via de muziek naar de lente te vliegen, en naar de zomer, en naar de sterren. De dichter bad op het orgel; hij bad droomverloren, verrukt, in vervoering. De mensen die voorbij de kerk kwamen, bleven staan, verrast, vloekend van ontroering na een poosje, en stapten hoofdschuddend verder: een weekdag was een werkdag in Eystel... De dichter had zich nooit veel bekommerd om aardse goederen, maar nu kenden zijn edelmoedigheid en vrijgevigheid omzeggens geen grenzen meer. Het leek wel, of alle karitatieve verenigingen in Vlaanderen zijn adres aan elkaar hadden doorgespeeld, want er ging geen dag voorbij of de postbode bracht hem een bedelbrief of een abonnementsbewijs van een of ander tijdschrift met godsdienstige inslag; ook de talloze lokale leurders met toegangskaarten voor toneelopvoeringen, bals en modeshows en de schoolkinderen die met loterijbriefjes voor het bouwfonds de boer moesten opgaan wisten hem maar al te goed

[pagina 43]
[p. 43]

wonen. Natuurlijk strooide zijn schraperige schoonzuster het bericht rond dat hij het geld langs deuren en ramen naar buiten gooide, en ze werd daarin door de oudste broer van de dichter volmondig bijgetreden toen die vernomen had dat de dichter bij omzeggens alle landbouwers in Eystel een optie genomen had op het jachtrecht van hun landerijen. ‘Je hebt niet eens een geweer!’ smaalde hij, waarop de dichter antwoordde: ‘Het is mijn bedoeling dat niemand in Eystel nog een geweer mag afvuren...’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken