Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De dood van de witte raaf (1980)

Informatie terzijde

Titelpagina van De dood van de witte raaf
Afbeelding van De dood van de witte raafToon afbeelding van titelpagina van De dood van de witte raaf

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.80 MB)

Scans (10.48 MB)

ebook (2.88 MB)

XML (0.31 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De dood van de witte raaf

(1980)–Robin Hannelore–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

28.

Tot 's avonds zwierf de dichter met Hannelore door Eystel... en viel hij van de ene verbazing in de andere verwondering. In het elfenrijk was Eystel gewoon paradijsachtig: motoren of elektriciteit bestonden er niet en hadden dus nergens ingegrepen, beton en staal en asfalt en prikkeldraad kende men er niet en ontsierden dus geen plekje van het landschap... De volwassen elfen droegen allemaal klederen die de kleuren hadden van nachtvlinders, de kinderen daarentegen waren uitgedost met gewaden die de dagvlinders in herinnering riepen. Toen de dichter wilde weten of die kleuren misschien belangrijk waren, verklaarde Hannelore hem dat ze duidden op de graad van onthechting en loutering en zuiverheid die de drager ervan bereikt had. Ook in het elfenrijk greep een purifikatieproces plaats en kon iedereen opteren voor een wedergeboorte. De lichte kleuren, voornamelijk geel en wit, wezen op een ver gevorderd stadium van heiligheid, wat betekende dat elfen met de kleuren van de koninginnenpage, de oranjetip, het koolwitje, het citroentje, de parelmoervlinder, de artemisvlinder, de deliavlinder, de argusvlinder, het oranje zandoogje, het hooibeestje, de wapendrager, de hageheld, de rietvink, de tijger, de hazeluil, de agaatvlinder, de huismoeder, het geraniumuiltje, de bessenspanner, de walstrospanner, de harlekijn, de elzetakspanner, de vlierspanner, de hage-

[pagina 100]
[p. 100]

doornvlinder, de iepespanner en de berkespanner in zeer hoog aanzien stonden. Hannelore sprak huiverend van eerbied de namen van die vlinders uit. De elfen die ze op hun wandeling ontmoetten waren ontstellend vriendelijk. Toen ze op het terras van een grote herberg die aan het kerkplein paalde een glas appelwijn zaten te drinken, beging Hannelore de onvoorzichtigheid aan de herbergier, die gehuld was in de kleuren van de grote manteluil, te verklappen dat haar gezel een dichter was. Terstond troepten een tiental gasten samen rond de dichter. En vermits elke afwijzing of weigering in het elfenrijk klaarblijkelijk als een grove belediging en een onvoorstelbare overtreding van de leefregels gold, was de dichter wel verplicht zijn kunde ten toon te spreiden...

 
‘Nu de loofbossen als blauwbessen
 
aan de lange einders groeien
 
en honderden eendagsvliegen pogen
 
door mijn ogen naar de hemel te vliegen,
 
 
 
nu ellendig traag het wit van de bloesems
 
naar de rode bramen groeit
 
en de roofvogels op de vleugels van de vlinders
 
elke stem doen verstommen,
 
 
 
nu de scherpe geur van koeiedrek
 
en de zoete stank van de wants in mijn haar
 
de zomer zo geslachtelijk gesponnen,
 
zo draaierig beroezend maken,
 
 
 
nu weet ik, liefste, dat liefde is
 
een van god en gebod verlaten klaploper:
 
het krankzinnige duivelsnaaigaren
 
dat met ontelbare vleeskleurige knoopjes
 
 
 
ons samendraait, twee zielige droogbloemen
 
in de fonkelende kristallen vaas van de winter’
[pagina 101]
[p. 101]

De gasten klapten geestdriftig in de handen. Een grijze elf, die de felle gele kleuren van de vlierspanner droeg en die dus - de rode tikkeltjes aan de uiteinden van zijn gewaad niet te na gesproken - beslist een stoïcijn of een asceet moest zijn, zei waarderend kritisch: ‘Het is mooi, meneer, maar er zitten nog te veel atavistische relikten in. Hannelore mag zich gelukkig prijzen dat ze zo'n aanbidder gevonden heeft!’

Omdat intussen nog andere liefhebbers van poëzie waren toegestroomd, voelde de dichter zich genoopt een tweede staaltje van zijn kunnen ten beste te geven...

 
‘Het uur dat de mieren hun bruidsvlucht hielden
 
schrok ik op uit mijn hazeslaap,
 
want plotseling schonden koortsachtige kokmeeuwen
 
en verwoede spreeuwen het luchtruim.
 
 
 
Overal langs het huis, op hetzelfde ogenblik,
 
moe van het eeuwige melken der bladluizen,
 
joegen de werksters de gevleugelde koninginnen
 
en pietluttige mannetjes het nest uit.
 
 
 
Een dichter is ten slotte een zwaluw:
 
spelenderwijs en kirrend wacht hij
 
op de onnoemelijke bruidsvlucht der woorden,
 
maar eensklaps zijn er te veel,
 
 
 
veel te veel, waanzinnig veel.’

De herberg dreigde in te storten onder het applaus. Zelfs de elf met de kleuren van de vlierspanner juichte ditmaal volmondig mee. Tot laat in de nacht moest de dichter voordragen, en Hannelore deelde stralend in zijn sukses. Tijdens de zondagdienst 's anderendaags kwam de dichter onthutst tot de ontdekking dat het Eystel der elfen zonder koster zat. De pastoor, die de bonte kleuren van de harlekijn droeg, gaf hem graag de toelating op het orgel te spelen. De dichter liet

[pagina 102]
[p. 102]

het orgel zingen als de nachtegaal, en als de wulp, en als de leeuwerik, en als de merel. De elfen hoorden ademloos toe, en aan het einde van zijn recital kreeg de organist een ovatie die elke beschrijving tartte. De pastoor omhelsde hem, Hannelore zat op haar kerkstoel te snotteren, de elfen verdrongen elkaar om een glimp van de virtuoos op te vangen. Gelukkig vroeg niemand hem vanwaar hij kwam, wie hij was, en wat hij van zins was te doen: pas later zou Hannelore hem vertellen dat dergelijke vragen taboe waren in het elfenrijk. Het werd een onvergefelijke dag: iedere inwoner van Eystel wilde met de dichter spreken en wilde hem horen voordragen. De pastoor zelfs kwam naar de Meidoornhoeve om te vragen of het kosterschap hem niet interesseerde, waarop de dichter vanzelfsprekend met een ‘Graag, maar dan later...’ moest antwoorden, 's Maandags echter gebeurde iets vreselijks... In de late namiddag zaten Hannelore en de dichter op het terras van de herberg aan het kerkplein te genieten van een stevig biertje uit de lokale brouwerij, toen ze het gezelschap kregen van een atletische jongeman, die de zwartrode kleuren droeg van de sint-jakobsvlinder. De jongeman bleek een boomchirurg te zijn. Het was duidelijk, dat hij tot over de oren verliefd was op Hannelore, en hij zoende en streelde haar ongegeneerd. Natuurlijk kon de dichter dat niet verdragen, en hij zei dan ook dreigend tot de Don Juan dat hij moest ophoepelen.

‘Hee, zeg, jij bent toch niet jaloers, hoop ik...’ repliceerde de verleider stomverbaasd.

‘Ik zou wel gek zijn mocht ik niet jaloers zijn!’ ketterde de dichter verontwaardigd. ‘Je zit hier onder mijn neus mijn meisje te versieren!’

‘Maar... dan ben jij geen elf,’ stotterde de Don Juan verbouwereerd. ‘Dan ben jij een mensachtige... of misschien wel een alf!’

‘Ik ben jouw meisje niet!’ gooide Hannelore er bangetjes tussen.

‘Hee, vrienden!’ riep de boomchirurg naar binnen. ‘Deze me-

[pagina 103]
[p. 103]

neer is een infiltrant! Mijdt hem, asjeblieft. Hij is besmettelijk...’ Bij die woorden maakte hij een hoffelijke buiging naar het tweetal, en vervolgens liep hij waardig van hen weg.

‘Kom,’ zei Hannelore lijkbleek, terwijl ze opstond en hem meetrok. ‘Je hebt het verbrod én mij geblameerd.’

‘Maar... wat is er verkeerd aan jaloers te zijn?’ mompelde de dichter ondersteboven. ‘Liefde impliceert jaloersheid, dat is toch de normaalste zaak van de wereld!’

‘Je bent hier niet in de wereld van de mensachtigen, Robin,’ wees Hannelore hem bedroefd terecht. ‘Jaloersheid, haat, nijd, onverdraagzaamheid, afgunst... al die gevoelens zijn ons vreemd. Ik dacht dat je dat begrepen had... Om mijn bestwil moet je zo spoedig mogelijk naar de wereld van de mensachtigen terugkeren.’

‘Dan pleeg ik zelfmoord,’ zei de dichter resoluut.

‘Zelfmoordenaars belanden onherroepelijk in het alvenrijk,’ wees Hannelore hem terecht. ‘Voor je geboorte heb je zelf gekozen welke weg je wilde afleggen naar de volmaaktheid. Laat een dwaze gril je eigen onderbewuste plannen niet in de war sturen.’

‘Ik wil je terugzien!’ fluisterde de dichter hartstochtelijk.

‘Later... misschien,’ zei Hannelore.

‘Ik word hier koster!’

Ze knikte. ‘Dat zou heerlijk zijn.’

‘Zal je op me wachten?’ smeekte hij.

‘Misschien wel... ja,’ aarzelde ze.

‘Waarom alleen maar misschien?’ vroeg hij ongelukkig.

‘Omdat jij nog steeds een mensachtige bent, en dus onstandvastig, wispelturig, onbetrouwbaar, huichelachtig...’

‘Dat ben ik niet!’ onderbrak hij gekrenkt haar opsomming.

‘We zullen zien,’ zei ze eenvoudig.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken