Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De dood van de witte raaf (1980)

Informatie terzijde

Titelpagina van De dood van de witte raaf
Afbeelding van De dood van de witte raafToon afbeelding van titelpagina van De dood van de witte raaf

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.80 MB)

Scans (10.48 MB)

ebook (2.88 MB)

XML (0.31 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De dood van de witte raaf

(1980)–Robin Hannelore–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

27.

Die zondagnacht poogde Coq-[à]-l'âne vergeefs in kontakt te komen met de elf: hij engageerde de putter die in de buurt van de distels op de Neteoever vertoefde om de elf met zijn zang te ontroeren, legde in rekordtempo de negen ronden om het domein van de Meidoornhoeve af, en bad en smeekte op de rand van de Kollenput... totdat de spotvogel hem luidkeels begon te parodiëren. De kauw voelde zich de ongelukkigste en de eenzaamste onder de stervelingen. Een poosje speelde hij zelfs met de gedachte ook, zonder boe of ba te zeggen, naar Nephelokokkugia te vertrekken, maar versagen en deserteren lagen niet in zijn Kempense aard. 's Maandags werd op de Dubbelhoeve een soort van boerenboeldag gehouden: alle voorwerpen die de broers en de zuster van de dichter niet hadden weggesleept, werden op het erf uitgestald... Van heinde en verre stroomden landbouwers, antiquairs en nieuwsgierigen toe. De roeper kon zich ternauwernood verstaanbaar maken, en de vuurrode kop van de klerk

[pagina 96]
[p. 96]

die alles noteerde stond op springen. De familieleden van de dichter en de notaris, die een groot pak gele aanplakbiljetten onder de arm droeg, stonden achter de waterput domweg te gloriëren. De dichter zelf liep zich het vuur uit de sloffen om de voorwerpen die geloofd werden aan te halen of aan te wijzen. Elke vertedering was hem vreemd, veeleer beroesde het bieden van de kooplustigen hem. Mocht deze krens de hand op hem hebben kunnen leggen, dan zou Coq-à-l'âne beslist ook onder de hamer gekomen zijn... De kauw werd zo in beslag genomen door het potsierlijke gedoe beneden hem, dat de boompieper en de gele kwikstaart die hem waren komen zoeken hem bijna agressief moesten te lijf gaan om zijn aandacht te kunnen trekken. ‘We hebben een nieuwe koning!’ kwetterde de kwikstaart, terwijl zijn staart heftig op en neer wipte. ‘Een keizer!’ piepte zijn bruingestreepte gezel. ‘Robin Hood?’ riep Coq-à-l'âne verrast.

‘Veel groter én mooier!’ schetterde de kwikstaart. ‘Kom mee!’

De kauw volgde de twee opgewonden boodschappers tot in het Varenbos, achter de Waterpestvijver. Het Varenbos bestond grotendeels uit verwilderde sparren die alle leven ontwrongen hadden aan een rij knotwilgen. En, inderdaad, op de wanstaltigste tronk in de rij zat een grote, enorm kleurrijke verschijning: een papegaai, een groenvleugelara! Toen de Zuidamerikaanse vogel, wiens veren al sedert de Incatijd bij de Indianen zeer populair waren, de kauw zag neerstrijken op de dode wilg naast hem, krijste hij dat het door merg en been sneed. Aan zijn rechterpoot droeg hij een ring met een gebroken ketting eraan.

‘Hebben de alven jou gezonden?’ stotterde Coq-à-l'âne beteuterd.

De ara zette zijn rode nek- en borstveren op, en bezag de kauw verwaand. ‘Wie ben jij?’ vroeg hij in een afschuwelijk plat Antwerps dialekt.

‘Ik ben de onderkoning van de zangvogels in Eystel,’ zei de kauw. ‘Maar jij... Wie ben jij?’

‘Ik ben het troeteldier van de baas van een multinationale be-

[pagina 97]
[p. 97]

leggingsonderneming,’ bazuinde hij. ‘Ik ben met hem meegekomen in de limousine... Mijn baas gaat hier alles opkopen, én modernizeren, én omheinen met beton en prikkeldraad!’

‘Dan is jouw baas wellicht ook zo'n pompeus, schreeuwlelijk waterhoofd als jij,’ konstateerde de kauw nuchter. ‘Jullie, volière- en dierentuinvogels, zouden je beter eens bezinnen over slavernij, gevangenschap, degeneratie en terugkeer naar het moederland in plaats van de vrensen en de krensen aldoor naar de mond te vleien! En maak nu maar gauw dat je terug in je limousine zit. Dadelijk komt Robin Hood, onze koning, op inspektie, en die weet hoe hij leeghoofden van jouw slag moet pluimen, reken maar!’

‘Pluimen?’ gruwde de ara. ‘Is hij een harpij?’

‘Véél erger!’ overdreef Coq-à-l'âne, die helemaal niet wist wat een harpij was.

‘Groeien hier noten?’ wilde de ara nog weten.

‘De note- en kastanjebomen in de Kempen zijn bijna alle geveld,’ antwoordde de kauw, ‘en de schaarse hazelaars worden van in de zomer reeds belegerd door de eekhoorns... Zelfs een notekraker op doorreis kan het hier geen etmaal uithouden. Als ik jou was, praatte ik mijn baas dat aartsdom plan om hier landeigenaar te komen spelen uit het hoofd... De uitgehongerde muizen en ratten halen de noten onder je bek uit de voederbakjes!’

‘Heremijntijd!’ schruwelde de ara. ‘Is die streek hier nog zo onderontwikkeld?’ Hij vloog op als een brandende fazant, en roffelde in de richting van de Dubbelhoeve.

Schuddekoppend keek Coq-à-l'âne hem na. Toen hij zelf ook wilde vertrekken, zag hij een slakkehuisje liggen tussen de beekpunge en het goudveil in de sloot onderaan de wilg. Net toen hij op het punt stond dat lekkere hapje mee te pikken, kwamen een bonte vliegenvanger en een blauwborstje en een roodborsttapuit hem onder veel gesnater diets maken dat er een vreemde vogel was neergestreken op een zandplaat langs

[pagina 98]
[p. 98]

de Nete. ‘Een aalscholver zeker, of een fuut?’ smaalde de kauw korzelig.

‘Het beest met de gekste bek van de wereld!’ riep de vliegenvanger.

‘En helemaal wit!’ voegde het blauwborstje eraan toe.

‘Een pelikaan, of een flamingo? Hier?’ stamelde Coq-à-l'âne. ‘Maak dat je grootje wijs!’

‘Met lange stelten en een kuif!’ gooide de roodborsttapuit erboven op.

Ongelovig steeg de kauw op. De grote zilverreiger had in de zomer wel verlengde veren in de nek, de kleine zwaan had die niet... Ze hadden trouwens geen gekke bek, net zo min als de kraanvogels. Toen hij bij de Nete kwam, schudde hij verdwaasd de kop: op de plaat nabij de duiker zat inderdaad een grote witte vogel met een drollige, geelachtige kuif, een lange lepelvormige snavel en een wazig oranje band onder de krop. Coq-à-l'âne had wel vaker over de lepelaar horen spreken - in de Nederlandse kustgebieden werd de vogel meermaals gesignaleerd - maar hij had er nog nooit een in levenden lijve gezien. ‘Hee,’ schreeuwde hij, terwijl hij behoorlijk poogde te landen in het warme mulle zand, ‘hoe ben jij zover afgedwaald?’

‘Afgedwaald?’ echode de lepelaar onvriendelijk. ‘Alle rivieren leiden toch naar de zee?’

De kauw keek een ogenblik beteuterd naar de paarsrode blote vlek onder de kop van de passant. ‘Je loopt hier toch niet te zoeken naar vissen of schaaldieren, hoop ik,’ zei hij. ‘Deze rivier is namelijk dood. En mocht er nu nog een of ander overlevingstype in rondzwemmen, dan is het vergiftigd of radioaktief...’

‘Ik rustte maar wat,’ zei de lepelaar nors. ‘De stank heeft mijn honger verdreven.’

‘Vanwaar kom je?’ polste Coq-à-l'âne.

‘Uit Senegal. Daar hebben wij de winter doorgebracht. Verleden week werd mijn gezellin doodgeschoten in Normandië...’ De kuif van de lepelaar trilde toornig. ‘Ik hoorde

[pagina 99]
[p. 99]

vertellen dat er in Nederland nog uitgestrekte rietvelden zijn...’

‘Ja, dat is waar,’ beaamde de kauw. ‘Maar nu ben je in België, en hier is het méér dan levensgevaarlijk voor elke zeldzame vogel. De vrensen en de krensen in dit land zouden zelfs de goden uit de lucht schieten, mochten ze die te zien krijgen. Als je wilt loods ik je veilig tot aan de Schelde...’ Hij keek de steltloper hoopvol aan.

‘Graag,’ zei de lepelaar happig.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken