Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De dood van de witte raaf (1980)

Informatie terzijde

Titelpagina van De dood van de witte raaf
Afbeelding van De dood van de witte raafToon afbeelding van titelpagina van De dood van de witte raaf

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.80 MB)

Scans (10.48 MB)

ebook (2.88 MB)

XML (0.31 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De dood van de witte raaf

(1980)–Robin Hannelore–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

32.

Wilhelm Tell had zich die dag zo kostelijk avontuurlijk vermaakt, dat hij de werkelijke bedoeling van zijn transfiguratie een beetje uit het oog verloren had. Een zeldzame vogel zijn was ook zo'n adembenemende ervaring, en daarenboven was het bewustzijn de sterkste te zijn helemaal geen onaardige gewaarwording. Voor het eerst feitelijk besefte hij hoe macht onafwendbaar moest uitmonden in hoogmoed, arrogantie, egocentrisme en verdrukking. Laat in de avond, toen de lijsters hadden opgehouden met zingen en toen verre steen- en bosuilen hun doordringende kreten lieten horen, toog hij in het spoor van de onzekere en angstige kauw naar het Biezendras. Tot zijn onthutsing verborg zijn kornuit zich als de bliksem in de grootste heksenbezem van de berken tussen de Slangewortelvijver en de Egelskopplas. ‘Wat doe je nu?’ vroeg hij verbouwereerd.

‘Zie je ginder die heksenkring?’ riep Coq-à-l'âne bibberachtig. ‘Waar? Ik zie helemaal niets!’

‘In de richting van de Neteoever kijken, stommeling! Die weidekringzwammen... ’

Wilhelm Tell vloog in de richting van de Nete en zag inderdaad de zwamkopjes glanzen in het maanlicht. ‘En dan?’ schreeuwde hij ontgoocheld. ‘Je hebt me toch zeker niet beetgenomen?’

‘Poog boven de kring te blijven hangen... Fladder maar wat als een torenvalk. Zo, ja! En draag nu een van je lelijkste gedichten voor...’

Wilhelm Tell dacht koortsachtig na. Wat was lelijk? Met schorre stem begon hij...

[pagina 115]
[p. 115]
 
‘Vanavond langs de Nete hurkte ik
 
bij een oude visser.
 
Naast hem barstte in barensweeën
 
een engelwortel open, en vanuit het riet
 
werd hij beslopen door bramen en wilde hop.
 
 
 
“Bijt hij?” vroeg ik vriendelijk,
 
alsof ik niet wist dat de Nete dood was
 
van hartader tot endeldarm,
 
van kuitvis tot lamprei,
 
van eerste schreeuw tot doodsreutel.
 
 
 
“Ík weet het niet,” zei hij zonder op te kijken,
 
“en ik geef er niet om.
 
Het gaat allemaal veel te vlug.
 
Ik heb het opgegeven.
 
Ik kan niet meer volgen.”
 
 
 
Verstomd sloeg ik hem gade:
 
er zat een wilgeboktor op zijn pet,
 
en op de top van zijn neus was een ader gesprongen.
 
Ik kon hem niet volgen,
 
voor hem was de Nete blijkbaar de Lethe.’

Toen Wilhelm Tell het woord Lethe had uitgesproken, gebeurde er iets onbeschrijfelijks: een bliksemschicht doorkliefde de nacht en, alsof hij eensklaps van zwavel was, vatte de heksenkring vuur. Verblindende groengele en paarsrode vlammen waaierden en flakkerden griezelig grillig om de slechtvalk heen, zodat hij geschrokken een beetje opsteeg. ‘Wie kraamt daar die oudewijvenpraat uit?’ vroeg vlak daarop een schel blatende stem.

Wilhelm Tell schrok zich bijna een beroerte. In het midden van de vlammenring was een gloedzwarte mensachtige gedaante verschenen met een bokkekop en een lange grauwe

[pagina 116]
[p. 116]

sik. De dicht bij elkaar staande ogen fonkelden groengeel. ‘Ik!’ riep hij bibberend.

‘Wie ben jij?’ vroeg de al£.

‘De slechtvalk...’

‘Haaa!’ mekkerde de alf. ‘De ziel van de kippenkweker! En heb je die witte raaf van de elfen nu gepluimd?’

Wilhelm Tell gruwelde. ‘Ik ben de ziel van de kippenkweker niet,’ mompelde hij. ‘De kippenkweker heeft zijn eigen ziel doodgeschoten... Hij zit al een paar weken in Schinnendijk, in de psychiatrische inrichting, omdat hij al zijn kippen had verkocht en chinchilla's en nertsen en bisamratten en marters wilde gaan kweken...’

‘Wie ben jij dan wèl?’ vroeg de alf gramstorig.

‘De dichter van de Dubbelhoeve,’ fluisterde Wilhelm Tell.

Bij het woord dichter begon de alf mekkerend te schaterlachen, en te dansen, en op zijn dijen te kletsen. ‘En wat kom jij hier zoeken, onnozelaar?’ vroeg hij tenslotte hikkend. ‘Wij, alven, interesseren ons geen lor voor de kinderachtige, naïeve, archaïsche, artistiekerige, heilige, onbaatzuchtige en dromerige types onder de mensachtigen...’

‘Jullie zijn bang voor de mensen!’ riep de slechtvalk moedig.

De alf schaterde het weer uit. ‘Waarom zouden wij bang zijn voor wezens die overlopen van goede bedoelingen en die precies daardoor symbolen zijn van zwakheid en simpelheid?’

‘Mensen worden elfen!’ repliceerde Wilhelm Tell. ‘En tegen de elfen zijn jullie uiteindelijk toch niet opgewassen. Ik ben ervan overtuigd, dat iedereen in het alvenrijk in stilte of misschien zelfs onderbewust hunkert naar het rijk der elfen... Een chimaera als jij bijvoorbeeld kan toch onmogelijk gelukkig zijn!’

‘Heb je mij opgeroepen om me te beledigen?’ vroeg de alf stampvoetend.

‘Neen, ik wilde je hulp inroepen,’ antwoordde de slechtvalk zelfbewust. ‘Ik wilde je vragen me bij te staan in mijn strijd ter vrijwaring van dit agrarisch en ekologisch zo waardevolle achterdijkse land.’

[pagina 117]
[p. 117]

‘Ben je gek?’ snauwde de alf.

‘Ik ben zelfs bereid daar mijn ziel voor te verkopen,’ pleitte Wilhelm Tell vol vuur nu.

Deze woorden troffen roos bij de alf. ‘Wil jij voor zoiets overlopen naar de krensen, de vrensen of de slensen... en dus naar de alven?’ wilde hij stomverbaasd weten.

‘Ja!’

De alf krabde met zijn afzichtelijk vergroeide vingernagels in zijn sik. ‘Zulk pakt mag ik persoonlijk niet afsluiten,’ zei hij. ‘Daarvoor moet ik mijn superieuren raadplegen... Wat denk je van een hernieuwd rendez-vous morgen, klokslag middernacht?’

‘Kan ik niet dadelijk met je mee?’ vroeg Wilhelm Tell. ‘Dan kan ik mijn eigen zaak bepleiten...’

De alf snoof weifelend. ‘Geen levende uit het rijk der mensachtigen mag in normale omstandigheden het alvenrijk betreden,’ zei hij, ‘nu toch niet meer. Voor hoge pieten, koningen en ministers en voorzitters van politieke partijen en machtige fabrieksdirekteurs, maken wij soms een uitzondering: ze moeten toch ergens raad kunnen inwinnen...’

‘Dit zijn toch abnormale omstandigheden!’ drong de slechtvalk aan.

‘Ja, feitelijk wel,’ gaf de alf toe. ‘Een dichter die ervan droomt alf te worden... Jongens, waar schrijven we het?’

‘Een échte dichter,’ beklemtoonde Wilhelm Tell. ‘Geen poeet van dertien in een dozijn met een rode of blauwe partijkaart en een stuk of wat beschermheren uit het Grootoosten.’ ‘In orde... Ik waag het erop,’ stemde de alf toe. ‘Welk dier geniet jouw voorkeur?’

‘Waarom? Wat bedoel je?’ stamelde Wilhelm Tell verbluft. ‘In het rijk der alven loopt iedereen te pronk met zijn dierlijke kenmerken,’ verklaarde de alf, ‘zodat iedereen dadelijk weet wat hij aan de ander heeft.’

‘Ik bewonder voornamelijk de zangvogels,’ opperde de slechtvalk.

‘Jongen toch, jongen toch!’ mekkerde de alf. ‘In het rijk der

[pagina 118]
[p. 118]

alven zijn de zangvogels sinds onheuglijke tijden uitgestorven of verdelgd. Gewaag daar nooit van die insektendoders! Zeer vele alven hebben de trekken van het een of ander insekt... Weet je wat? Voor alle gemakkelijkheid zal ik je die valkekop laten behouden.’ Hij wendde zich een beetje af en begon schaamteloos in het vuur te wateren, wat gepaard ging met een hels gekis en gesis. Groengrijze smook steeg langzaam op en hulde hen in een dikke wolk, die adembenemend naar ammoniak rook. Wilhelm Tell duizelde, liet zich noodgedwongen zakken... en belandde met een smak op een geasfalteerd terrein. Het was volop dag, maar de zon had een beangstigende paarsrode kleur...


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken