Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Een merel met lange oren (1991)

Informatie terzijde

Titelpagina van Een merel met lange oren
Afbeelding van Een merel met lange orenToon afbeelding van titelpagina van Een merel met lange oren

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.08 MB)

Scans (49.23 MB)

ebook (3.30 MB)

XML (0.21 MB)

tekstbestand






Illustrator

Carlo Pannemans



Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Een merel met lange oren

(1991)–Robin Hannelore–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

9

In de maand van de moesdistel mocht ik de schrijver voor het eerst vergezellen op zijn dagelijkse wandeling. Ik nam me vast voor een voorbeeld van braafheid, gewilligheid en aanhankelijkheid te zijn. We namen een weg die dwars over een oud, met knoestige linden en vlieren afgezoomd boerenerf liep. Daar zag ik een grijsbruine kater tussen de geraniums op een vensterbank zitten. Knarsentandend bedwong ik de lust om die hovaardige jansul eens af doend op zijn duvel te geven. Toen we tussen de weiden liepen, kwamen enkele zware runderen snuivend en dwaas springend aandraven. Het was duidelijk dat ik

[pagina 27]
[p. 27]

hun doelwit was. Hun dolle arrogantie irriteerde me zo, dat ik al mijn goede voornemens in de wind sloeg en nijdig blaffend een uitval deed tegen die logge plompe dikbillen. De beesten kwakkelden geschrokken achteruit... ‘Nigra!’ brulde de schrijver. Ik kromp ineen en maakte gedwee rechtsomkeert. ‘Goed zo!’ prees hij. Hij hurkte neer en klopte me bemoedigend op de rug. Wat verder slenterden we voorbij een immens, volop rijpend maïsveld: daaruit stegen de verwarrendste geuren op. Eens klaps klodderde een grijsbruine vogel op, vlak voor de voeten van de schrijver. Ik schrok, maar het volgende ogenblik reeds pijlde ik de brutale vlerk achterna. ‘Nigra!’ gilde de schrijver. ‘Nigra! Dat is een fazant...’ Net toen ik erin slaagde mijn instinkt voor de zoveelste keer te beteugelen, schoot er vlak langs me heen een identieke vogel, maar ditmaal bepareld met alle kleuren van de regenboog, over de weg het maïsveld in. Dat dier liep ongelooflijk snel, zo snel dat ik het slechts na een lange ren tussen de planten kon bijbenen... Ik wilde toehappen, maar toen begon het fonkelende beest krijsend en kriskras tussen de stengels aan een behendigheidsproef die ik onmogelijk kon navolgen, zodat ik al spoedig het spoor bijster was. Die nederlaag kon ik zo maar niet verteren. Ik vergat alles en iedereen, ook de schrijver, en totaal beroesd, koortsig en blind van wilde drift, begon ik aan een grondige speurtocht... Ik ploos elke oneffenheid uit, kamde het hele veld af, en nogmaals, en opnieuw... Overal rook ik fazanten, overal vond ik leeggepikte maïskolven, maar nergens kreeg ik nog een glimp van de dieren te zien. Waren het dan spookvogels? Ik weet niet hoelang het duurde voordat de beroezing uit mij wegebde, maar plotseling drongen barse stemmen tot me door... Ik bleef staan, stokstijf. Boven het ritselen en frazelen van de maïsbladeren uit hoorde ik de schrijver dreigend vra-

[pagina 28]
[p. 28]

gen: ‘Goverdomme, je hebt toch zeker mijn hond niet neergelegd?’

‘Wat zou het!’ antwoordde een rauwe keelstem. ‘Ik heb je hond niet gezien! Mocht ik hem hier wel gezien hebben, dan had ik dat misschien gedaan, ja...’

‘Met welk recht?’

‘Het is hier mijn jacht!’

‘Het achterdijkse land hier behoort toe aan ten minste vijf boeren...’

‘Aan zes! En van ieder onder hen kreeg ik, mits betaling natuurlijk, de toestemming, schriftelijk notabene, om op hun landerijen te jagen... Zo verkreeg ik een jacht van dertig hektaren, wat ruimschoots volstaat voor een officiële permissie.’

‘Het wild in de Kempen sterft zienderogen uit,’ zei de schrijver bitter. ‘Op wat jaag je hier feitelijk?’ ‘Hazen, konijnen, fazanten en eenden.’

‘Is dat niet zielig?’

‘Als ik het niet doe, doet een ander het.’

‘Op het jaagpad langs de Nete vond ik reeds verschillende malen rode cartouches. Waren die van jou?’

‘Ik ben rattenvanger, officieel aangesteld... Op de oevers van de Nete mag ik alleen op ratten jagen.’

‘Dan kun je me zeker niet verbieden dáár te wandelen.’

‘Zonder hond mag jij van mij hier overal wandelen, meneer, zonder hond...’

‘Je kunt me gestolen worden, kerel!’ zei de schrijver verbolgen.

Dat was alles. Ik hoorde hoe hun stappen zich in diverse richtingen van mij verwijderden. Angstvallig hield ik me nog een tijdje gedrukt, vervolgens sloop ik, zoveel als maar mogelijk verdoken tussen de zegge, de moerasspirea, de braamstruiken en de zwarte elzen langs de sloot, naar huis toe. Aan de achterdeur staande hoorde ik de

[pagina 29]
[p. 29]


illustratie

[pagina 31]
[p. 31]

schrijver fulmineren tegen de vrouw; hij had het over arrogante jagers en achterlijke stropers en uitstervende flora en met uitroeiing bedreigde fauna, hij schuimbekte... Ik daverde op mijn poten. Toen de schrijver me door het glas van de deur in de gaten kreeg, kwam hij met grote schreden op me toe. Ik dook ineen... Hoe groot echter was mijn verbazing toen ik in plaats van een pandoering een paar gemoedelijke klopjes op de rug kreeg. ‘Jij en ik,’ zei hij met een aandoenlijke krop in de keel, ‘Wij zullen ze eens laten zien dat wij ons alles zomaar niet laten welgevallen... Het is de hoogste tijd, of heel de Kempen gaat naar de bliksem!’

Ik begreep deze toespraak wel niet te best, maar er ging zulke ontroerende zucht naar bondgenootschap en eensgezindheid van uit dat ik niet kon weerstaan aan de drang om de schrijver over de schraperige wangen te likken. Hij kreeg er de tranen van in de ogen, echt waar. 's Anderendaags reeds waren we alweer op pad. Ditmaal liepen we over het gehucht Del in de richting van de Waterwinning, waar zeer oude dennenbossen geheimzinnig geurden. De schrijver kende er een wegje, klaarblijkelijk een vroeger hazepad, dat ons over de heiduinen en langs het ven leidde. Ik mocht naar hartelust achter de eekhoorntjes rennen en in het geelwitte buntgras dartelen. Op een bepaald ogenblik verraste ik daarbij een konijn. Als vanzelf belandde het tussen mijn poten... Toen het wilde wegschieten, beet ik het in de rug. Het kronkelde en krijste.

‘Nigra!’ schreeuwde de schrijver geschrokken. Hij kwam toegesneld en joeg me weg van het konijn. Eerst toen ik weer naderbij kwam, zag ik tot mijn ontzetting dat het beest een opgezwollen kop had met verzworen oogleden. De schrijver nam het op. Het spartelde tegen, maar hij overmeesterde het met zijn grote handen. Lang

[pagina 32]
[p. 32]

zamerhand werd het mak. ‘We gaan proberen je te helpen,’ fluisterde hij teder, terwijl hij het aaiend liefkoosde. Voor mij was de pret uit, want gedurende de verdere tocht ging de volledige aandacht van mijn heer en meester uit naar het zielig zieke dier in zijn armen. Thuis kreeg het konijn een plaatsje in een magarinedoos onder de radiator in de veranda. De schrijver telefoneerde zelfs naar de dierenarts, maar die vent scheen geen remedie tegen myxomatose te kennen. ‘Weet je wat die kwakzalver durfde zeggen?’ brieste de schrijver tegen de vrouw. ‘Hij zei: Steek dat beest in de grond voordat het ook de andere leden van je gezin aantast met de pest!’. Hij was nog niet uitgeraasd, toe hij op zijn beurt opgebeld werd. Het bleek de politiekommissaris van het dorp te zijn; die vertelde dat er een klacht was ingediend tegen de schrijver omdat hij geregeld met zijn hond, zonder leiband, door het jachtgebied van anderen liep. En toen de schrijver bezig was met deze klap te verwerken, werd er aangebeld: een beambte van waters en bossen kwam hem bekeuren, op instigatie van een jager die met een verrekijker gezien had hoe de schrijver een uur geleden een konijn uit een strik gelicht had... Tableau!


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken