Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Een merel met lange oren (1991)

Informatie terzijde

Titelpagina van Een merel met lange oren
Afbeelding van Een merel met lange orenToon afbeelding van titelpagina van Een merel met lange oren

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.08 MB)

Scans (49.23 MB)

ebook (3.30 MB)

XML (0.21 MB)

tekstbestand






Illustrator

Carlo Pannemans



Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Een merel met lange oren

(1991)–Robin Hannelore–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

10

Van al deze intimidaties trok de schrijver zich geen barst aan, want ook in de maand van de guldenroede nam hij me dagelijks mee uit wandelen. Niet ver van de meersen lag een kunstmatig aangelegd paradijs van peperdure koniferen en sierheesters. Een vijftal steedse parvenu's hadden dit lustoord opgekocht, met beton en prikkeldraad verdeeld, voorzien van borden met allerlei verbodsbepalingen erop; bovendien hadden ze er een zwem-, vis- of

[pagina 33]
[p. 33]

roeivijver laten uitgraven, waarnaast ze dan een chalet hadden opgetrokken of een caravan geplaatst. Eén van deze vijvers, de meest verwaarloosde eigenlijk, oefende een bijzondere aantrekkingskracht uit op de schrijver: er stond een oude, vermolmde bank op de kant, en daarop placht hij elke dag een tiental minuten in diepe meditatie door te brengen. De oevers boden een verwilderde aanblik: kattestaarten, leverkruid, wolfsklauw en biezen verdrongen elkaar tot tegen het water. In deze wildernis leefden heel wat meerkoeten en waterhoenders, en ik kon er nooit genoeg van krijgen die op te jagen. Vooral de waterhoenders, zwart, met rode lellen, een gele snavel en groene poten, zorgden voor heel wat opwinding. Ofwel hielden ze zich doodstil verborgen, waarbij ze dan in de onwetendheid verkeerden omtrent het feit dat mijn reukorgaan mijn scherpste zintuig was; ofwel namen ze met een ware karpersprong een duik in de vijver, waarna ze met hun grote vlerken enkele meters onder water zwommen, om eensklaps op te duiken, wat te trappelen, en dan even boven het water vliegend weg te roffelen. Toen was ik al wel tot de maanden des onderscheids gekomen, zodat ik er helemaal geen heldendaad in zag deze dieren te tormenteren. De schrijver kon dus gerust zijn... Op een zondagvoormiddag, toen we weer tot daar afgezakt waren en de schrijver diep in gedachten verzonken zat te knabbelen op een gele wis, werd eensklaps mijn aandacht getrokken door een vreemde beroering tussen de verdorrende mattenbiezen aan de overkant van de vijver. In een stel en een sprong was ik ter plaatse, in de heimelijke hoop dat ik ten minste twee waterhoenders tot een duiksprong tussen het sterrekroos in het water zou nopen. Hoe groot was mijn verbazing, wanneer ik tot de ontdekking kwam dat daar een reusachtige grijsblauwe vogel met een onthutsend lange snavel en gekke steltpo-

[pagina 34]
[p. 34]

ten tegen een ratteklem lag te worstelen. Omdat ik de aandacht van de schrijver wilde trekken, begon ik te blaffen, herhaalde malen, doch de dagdromer keek niet eens op. Ten einde raad liep ik naar hem toe. Ik ging tussen zijn benen staan en keek hem veelbetekenend in het wit van zijn ogen: het hielp niet, hij dacht dat ik om een streling kwam bedelen. Vervolgens greep ik hem bij de zoom van zijn fluwelen broekspijp... Verbaasd, kregelig, boos tenslotte keek hij op me neer. Hoe moest ik die mens, dat gedegenereerde dier, aan het verstand brengen dat er wat schortte? Als ik het nu eens met telepatie probeerde? Ik liet de broekspijp los, en keek hem met schuin geheven kop aan. Intens koncentreerde ik me op dat grote hoofd met de wilde krullende haren, op de stuurse hardblauwe ogen, op die weke mond waaruit elke zachtmoedige welving verdwenen was nu; en ik dacht doordringend: Komaan, schrijver, voel je nu eens één met de natuur, met al wat leeft; voel het ritme aan, de harteklop; denk nu eens even in dezelfde maat, wars van alle kleinzielige menselijke beslommeringen... Hier voor je voeten, schrijver, staat iemand met hetzelfde bloed; participeert iemand aan dezelfde lucht, dezelfde sfeer, dezelfde zintuiglijke paradijsachtige levensvoorwaarden... Volg me, schrijver, er is ginder tussen de mattenbiezen wat gaande; volg me, je kunt een ander dier helpen en dat precies is de taak van de mensen, daarvoor zijn ze er, geloof me, geloof me toch! Ik trok de huid op mijn voorhoofd samen, dwingend keek ik naar die grote bemodderde schoenen. En - ja! - werktuiglijk begonnen die schoenen te stappen... te lopen... Blij blaffend rende ik voorop. Uitgeput, met opengesperde bek, lag de vogel nog steeds te worstelen tegen de klem. Zich met de rechterhand vasthoudend aan de hoge stengels van een bos uitgebloeide wilgeroosjes daalde de schrijver de oever af. ‘Mensen!’ zuchtte hij

[pagina 35]
[p. 35]

ontsteld. ‘Dat is een blauwe reiger. De muskusrattenvanger heeft een blauwe reiger gevangen!’ Zijn voeten hosten door het geelbruine slik. Met tedere omzichtigheid trokken zijn grote behaarde handen de klem open. De vogel trok zijn bebloede poot krampachtig tegen zijn lijf en richtte zijn snavel blazend en rochelend op de armen van zijn redder, ‘'t Is zo erg niet, jongen,’ suste de schrijver. ‘Enkele dagen een mankepoot, en de ellende is vergeten.’ Hij nam de vogel op, dopte zijn poten in het met slib doorkringelde water, rook even aan zijn blauwachtig glanzende rug, en gooide hem boven het water in de lucht. De reiger spreidde zijn ontzaglijke vleugels, stak zijn kop en zijn poten uit, wiekte enkele malen ter plaatse en steeg toen langzaam op. De schrijver oogde hem na tot hij achter de kruinen van een rij espebomen verdween. Toen klauterde hij terug de oever op, bukte zich over mij en zei: ‘Je hebt zoéven aan de Kempen een unieke dienst bewezen, Nigra. Als er nu nog één vent een dreiging tegenover jou uitspreekt, dan geef ik hem wat op zijn donder dat hij zich lang zal geheugen.’ Hij richtte zich languit op, trok zijn buikje in, en gedroeg zich eensklaps erg overmoedig robuust.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken