Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Een merel met lange oren (1991)

Informatie terzijde

Titelpagina van Een merel met lange oren
Afbeelding van Een merel met lange orenToon afbeelding van titelpagina van Een merel met lange oren

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.08 MB)

Scans (49.23 MB)

ebook (3.30 MB)

XML (0.21 MB)

tekstbestand






Illustrator

Carlo Pannemans



Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Een merel met lange oren

(1991)–Robin Hannelore–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

13

In het begin van de maand van het madeliefje, toen bont-geverfde en karnavalesk geklede schoolkinderen met veelkleurige sterren het anders vrij doodse gehucht zo irriterend lawaaierig maakten, was ik met de schrijver op wandel in de buurt van de Eiksterleekapel. Een dichte mist, waaruit slechts af en toe de roep van een goudvink of een distelvink of het frazelen van staartmeesjes of goudhaantjes opklonk, hing troosteloos over de omgeving. In gedachten verzonken likte de schrijver met geheven hoofd nu en dan enkele waterdruppels die bengelden aan de overhangende takken van de vogelkersen, de lijsterbessen of de sporkebomen langs de weg. Ik liep er ook maar mistroostig bij: de eekhoortjes dommelden hoog en droog in hun oude nesten, en de konijnen lagen veilig en warm te maffen in hun pijpen diep onder de grond. Ik had al wel iets gehoord, maar ik schrok toch geweldig toen plotseling achter ons een klakson door de

[pagina 46]
[p. 46]

stilte scheurde. De schrijver keerde zich om en ging hoffelijk aan de kant staan om de reusachtige limousine door te laten die achter ons was opgedoken. Het gevaarte hield echter stil, het portier zwaaide open en een rijzige grijze man schoof naar buiten... en kwam op me toe. Wat had ik nu weer mispeuterd? In plaats echter van iets onaangenaams te zeggen begon hij me met beide handen te strelen, ik zag warempel tranen in zijn ogen. Ondertussen stelde hij zich voor. Hij bleek een oude charmezanger te zijn. De schrijver herkende hem trouwens dadelijk.

‘Verkoop je die hond niet?’ vroeg hij met een schorre stem. ‘Ik wil er veel geld voor geven.’

‘Neen,’ zei de schrijver. ‘Ik zou een deel van mezelf verkopen, en dat doe ik niet.’

‘Jammer.’ De charmezanger keek weemoedig op me neer. ‘Tot verleden week hadden wij, mijn vrouw en ik, ook een veldspaniël, het evenbeeld van deze... We hadden hem negen jaar. Hij stierf aan een leverziekte. Ik vrees dat mijn vrouw niet over het verlies heengeraakt... Het zijn zulke aanhankelijke, zulke alles begrijpende beesten...’

‘Weet je wat?’ zei de schrijver boordevol kompassie. ‘Als mijn hond de ware Jakob of Jozef ontmoet, een mannelijke rasgenoot dus, dan neem ik kontakt met je op, en dan krijg je een welp... Dat beloof ik je!’

Terwijl de schrijver en de charmezanger nog enkele zoeterige dooddoeners over honden uitwisselden, stond ik er melancholisch over na te denken dat het voor een hond toch niet je dát was op de wereld: je werd versjacherd, je werd met voorbedachten rade gekoppeld aan een rasgenoot, je welpen werden verkocht of weggeschonken... Wie dachten de mensen wel dat ze waren, dat ze honden zo als minderwaardige slaven bejegenden en tirannizeerden? Wat later in de maand van het madeliefje, meer be-

[pagina 47]
[p. 47]

paald toen de jonge berken afschilferden en de Turkse tortels en de mussen samentroepten op en rond de maïssilo's, beleefde ik nog iets geks. Op een voormiddag omstreeks elf uur, toen ik voor vijf minuten was uitgelaten, liep ik als naar gewoonte snuffelend over het half verdorde gazon, meer om mijn snuit wat te verfrissen dan om wat anders. Plotseling ontwaarde ik tussen de vlinderstruik en de spirea een dampend terpje omgewoelde aarde. Behoedzaam naderde ik de mysterieuze plaats. Met schuin geheven hoofd, één voorpoot in de lucht en een gestrekte staart stond ik muisstil toe te kijken hoe het heuveltje aldoor groeide... Ik moest er het fijne van weten! Als de bliksem gooide ik me op het brokkelige hoopje, dabbend uit alle macht... en eensklaps had ik iets warms beet: ik gooide het omhoog, stortte me erop... En toen hoorde ik de nijdige tikken van de gouden ring van de schrijver op het venster. Ik keek op, en daar stond de hele familie naar mijn moorddadige esbattementen te kijken. Ik kromp ineen: alweer had ik me laten gaan, en ditmaal was ik op heterdaad betrapt. Ik maakte aanstalten om deemoedig en berouwvol en lummelig naar de achterdeur te lopen... Hoe groot echter was mijn verbazing, toen de schrijver vanuit de opengaande voordeur riep: ‘Goed zo, Nigra! Eindelijk heb je je roeping gevonden...’ Hij liep op het zwart fluwelen dier met de rare mensenhandjes en de rozig-witte snoet toe, vatte het met preutse vingers bij het onooglijke staartje en gooide het tussen de bruine eikestruiken en de dofgroene brem aan de overkant van de weg. ‘Ik maak je tot de beroemdste mollen- vanger van Eisterlee,’ zei hij prijzend. ‘Gedaan met de klemmen, de glasscherven, de petroleum en de gevaarlijke pogingen tot vergassing en uitroking!’ En, inderdaad, dezelfde namiddag reeds werd ik bij de buren op een dergelijk gazonvulkaantje-in-werking losgelaten, alweer met

[pagina 48]
[p. 48]

onverdeeld sukses. Van in de verte stond een hele troep mensen toe te zien, en ze klapten zelfs in de handen. Met een zekere eerbied in de stem, wat bij mensen uitermate zelden te horen is, werd ik Nigra de Mollenvanger genoemd. Deze lugubere kwalifikatie vleide mij hoegenaamd niet, integendeel: ik was er beschaamd om. Toen ik 's anderendaags om vier uur in de namiddag nogmaals voor een dergelijke moordende taak gesteld werd, vertikte ik het ostentatief ook maar één teennagel uit te steken. ‘Ik heb de indruk dat hij ziek is,’ zei de schrijver verontschuldigend tot zijn opdrachtgevers. Aan de diepe groeven in zijn voorhoofd echter meende ik te merken dat hij me enigszins begreep, dat hij althans inzag dat ik allesbehalve een mollenvanger wilde zijn. Trouwens, waarvan leven zulke mollen? Toch wel van het overtollige schadelijke gewormte dat zich in een gazon of een weide vet schranst aan de wortels der planten, denk ik.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken