Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Een merel met lange oren (1991)

Informatie terzijde

Titelpagina van Een merel met lange oren
Afbeelding van Een merel met lange orenToon afbeelding van titelpagina van Een merel met lange oren

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.08 MB)

Scans (49.23 MB)

ebook (3.30 MB)

XML (0.21 MB)

tekstbestand






Illustrator

Carlo Pannemans



Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Een merel met lange oren

(1991)–Robin Hannelore–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 90]
[p. 90]

24

Krampachtige radeloosheid, onuitstaanbare vertwijfeling, doffe weemoed, knagend heimwee, tranerige verbittering en knarsetandende opstandigheid maakten zich om de beurt van mij meester. Het bezeken zaagsel op de betonnen vloer en het brakke drinkwater in de vettig aangezette en afgebladderde kasserol deden me braakneigingen krijgen. Een scherpe teergeur verdrong voorlopig nog de andere stanken. Tien dagen... Hoe zou ik het in dit inferno ooit tien dagen kunnen uithouden? Rechts van mij stond een schrale dalmatiër me met roodomrande, nietszeggende ogen aan te gapen; links werd ik begluurd door een dobberman wiens staart ze gecoupeerd hadden. Het klinkt misschien onwaarschijnlijk, maar vooral dat gemutileerde staartje van die loense dobberman maakte weer de rebel in mij wakker. Wat de mensen de honden toch niet durfden aan te doen! Toen ik de dobberman wat nauwkeuriger opnam, zag ik dat ze zelfs zijn oren tot puntige schelpjes geknipt hadden! Nigra, dacht ik bij mezelf, hier ligt je kans... Als je werkelijk een leidersfiguur hebt, als je echt een oproerkraaier bent, dan moet je hier je revolutionaire ideeën kunnen overbrengen op je lotgenoten, op de verschoppelingen onder je soortgenoten, dan moet je al deze stakkerds geestdriftig kunnen stemmen voor je teorieën. De schrijver heeft je in de steek gelaten, draai hem nu maar dezelfde loer. Ik keek de dobberman in het wit van zijn ogen. Voel wat ik voel, suggereerde ik hem, denk wat ik denk, haat wat ik haat, hunker naar wat ik hunker... Ik ging zo intens in mijn telepatisch experiment op dat ik mijn snuit door het traliewerk stak... en toen knapte de valse botterik me onverhoeds in mijn bovenlip. Ik schrok me een aap! De mutilaties hebben hem krankzinnig gemaakt, dacht ik,

[pagina 91]
[p. 91]

laat me het maar eens proberen met de dalmatiër... Ik fixeerde hem en suggereerde alles en nog wat tot ik niets meer dan witte en zwarte vlekken voor mijn ogen zag, maar de albino verpinkte niet eens. Hij gedroeg zich alsof zijn hersenen verdroogd waren. Ik voelde de moed in mijn poten zinken. Waarom zou ik mijn opstandigheid, mijn toorn, mijn zucht naar wraak, mijn drastische hervormingsplannen en eisen niet opdringen aan de andere honden, met alle middelen waarover ik beschikte? Dus begon ik te grollen, te grienen, te blaffen, te janken, te huilen, met alle mogelijke gevoelsgeladenheid... Aanvankelijk werd het stil, muisstil... Ze luisteren, dacht ik, eindelijk luisteren ze! Plotseling echter vielen de stommelingen in, begonnen ze in koor mee te manifesteren... voor niets. Of toch... De verneutelde bewaker dook eensklaps op met een grote melkkan in de linker-en een pollepel in de rechterhand. In elke kooi kwakte hij een lepel bruinwitte brij en de honden slobberden schrokkerig snuivend de viezigheid op. Op stel en sprong was alles weer doodstil. Het sprankeltje oproer was gedoofd. Kokhalzend wendde ik me af; ik wilde het kwakje niet eens zien, en daarom kroop ik in mijn hok. Het was er broeierig warm en het wemelde er van de insekten, doch ik verkoos dit vagevuur boven het zielige ontaarde schouwspel dat mijn medehonden boden. Lang dacht ik na over mijn situatie... Wat moest ik aanvangen? Een hongerstaking was zinloos. De mensen hadden een dergelijke mogelijkheid al lang ondervangen met de stelregels dat een hond moet vreten wat hij krijgt en dat honger voor een hond beslist de beste spijs is. De klunzende oppasser zag er trouwens uit als iemand die mij met plezier de hongerdood zou laten sterven. En op medeleven en ruchtbaarheid hoefde ik helemaal niet te rekenen: de andere honden beschouwden me nu al als halfgaar of dood-

[pagina 92]
[p. 92]

ziek, kwijlend stonden ze naar de mij toegemeten drol te staren... Ik zou deze tiendaagse internering zeker besterven indien ik er niet in slaagde hier uit te breken. Uitbreken... ontsnappen. De spijlen van mijn kooi bleven ongeveer tien centimeter van de grond, daar kon ik mij onmogelijk onderdoor wurmen, tenzij... Het beton glooide zacht naar de voorkant, even voorbij de deur liep het dood in de met steengruis aangestampte en met korstmos begroeide grond. Mijn poten konden zeker tot daar reiken, en ik had scherpe en stevige klauwen. Eensklaps was de verlammende uitzichtloosheid verdwenen. Ik stond op, liep kwasi slaperig naar buiten tot tegen het hek, rekte me geeuwend en sloeg mijn nagels achter het beton. De specie voelde wak en brokkelig aan. Het moest mogelijk zijn de vloer daar gedeeltelijk op te breken! De overmoed bonsde in mijn hoofd, driestheid en vermetelheid joegen mijn bloed op. Kalm, Nigra, dacht ik, overijl je nu eens niet, wacht tot het donker is, tot het schorriemorrie om je heen van de slaap der onschuldigen geniet. Ik dook weer in mijn hok, om er een tukje te doen, maar de opwinding had zoveel van mijn krachten gevergd dat ik al spoedig in een diepe slaap verzonk. Het klaaglijk gehuil van een paar maanzieke beesten en het onafgebroken geblaf tegen de maan van enkele beroepsmisvormde bandhonden wekten me. Het was een heerlijke zomernacht, de geur van notebladeren had de stank wat verdrongen. Met een benepen hart begon ik aan mijn karwei... Ik sloeg de nagels van mijn voorpoten achter de betonnen rand en trok uit alle macht, en nogmaals, en nogmaals... Ik duizelde ervan. Juist toen ik dacht mijn krachtpatserij maar te staken, wrong ik een onverwacht grote brok beton los. De rest was kinderspel, en een ogenblik later stond ik zwaar hijgend op het binnenplein. Nu eerst besefte ik dat mijn poging nog niet helemaal

[pagina 93]
[p. 93]

geslaagd was: er stond nog een grote poort tussen mij en de vrijheid. Bezorgd liep ik ernaar toe. De bakstenen drempel was in het midden, naast de plaats waar een grendel de ene helft van de poort stabilizeerde, wat verzakt en uitgesleten. Daar was de ruimte onder het traliewerk misschien vijftien centimeter... Ik moest erdoor! Languit, kronkelend als een aal, probeerde ik er onderdoor te glijden. Maar een hond is geen aal, een hond heeft schouders... een hond heeft heupen... Geen paniek, Nigra, dacht ik, kalm aan, je ribben zijn veerkrachtig, je heupen kunnen gestrekt worden... De pijn was zo ontzettend, dat ik me niet meer kon bedwingen, dat ik het uitjankte, dat ik zelfs nog dacht klem te zitten en zo te moeten kreperen... toen ik reeds vrij was. Langzaam, met het likken van de schaafwonden en de schrammen, maakte zich een zalig gevoel van me meester: niemand of niets belemmerde me nog, ik had mijn eigen lot in handen, ik kon doen en laten wat ik wilde... Toen hij me naar Tappelbeek bracht, had de schrijver de zonneklep moeten neerslaan; we waren dus in zuidelijke richting gereden... Dat betekende dat ik naar het noorden moest, dat ik de kant van de poolster moest uitgaan wilde ik tenminste thuis geraken. Maar wilde ik wel naar huis? Zat ik al zo sterk in de greep van de bestaanszekerheid, de geborgenheid, de veilige afhankelijkheid, de rust schenkende gehoorzaamheid, het warme nest... dat ik, zoals sommige van die volièrevogels, werkelijk uit mezelf diende te treden om weer natuurlijk en echt te worden? Waren mijn buien van opstandigheid slechts vage atavistische impulsen geweest, die ik in mijn zucht naar aanhankelijkheid en rimpelloze burgerlijkheid gauw verdrong en vergat als het er werkelijk op aankwam? Als ik gemeend iets wilde doen voor mijn broeders uit de fauna en mijn zusters uit de flora, dan mocht ik niet meer terugkrabbelen, dan

[pagina 94]
[p. 94]

moest dat nu gebeuren! Opgezweept door alle edelmoedige gevoelens waartoe ik in staat was, begon ik noordwaarts te lopen. Het avontuur lokte adembemend.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken