Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Een merel met lange oren (1991)

Informatie terzijde

Titelpagina van Een merel met lange oren
Afbeelding van Een merel met lange orenToon afbeelding van titelpagina van Een merel met lange oren

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.08 MB)

Scans (49.23 MB)

ebook (3.30 MB)

XML (0.21 MB)

tekstbestand






Illustrator

Carlo Pannemans



Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Een merel met lange oren

(1991)–Robin Hannelore–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

30

Toen de groeisappen in de natuur uitgebroesd waren en zacht begonnen te bezinken, voelde ik het aan dat mijn uur nakend was. In de tuin schrokten de lijsters de rode bessen van de dwergmispel op en haalden de koolmeesjes de gekste akrobatische toeren uit om de zaadkegeltjes van de berken te kunnen uitpluizen. Het beeld van de dode keeshond had ik van me afgezet: het leven had het zo beschikt, het leven ging verder. De dieren staan veel dichter bij God dan de mensen, ze zijn immers veel natuurlijker en hun zintuigen zijn veel minder afgebot of afgestorven zelfs; dat betekent dat ze zich ook veel beter met onherroepelijkheden kunnen verzoenen, en dat ze veel vlugger

[pagina 118]
[p. 118]

de pijnlijke lotsbeschikkingen kunnen verwerken. Het deed me wel raar opkijken toen ik uit een gesprek van de schrijver met de boer, die navraag deed naar de keeshond, vernam dat mijn minnaar Rusty heette, en dat terwijl hij toch zo'n heerlijke, puur gouden kleur had gehad. Goldy zou een mooie naam voor hem geweest zijn. In mijn herinneringen zou hij als Goldy verder leven, besloot ik. Op een morgen, toen ik wakker geschrokken was door het dichtslaan van het portier van de autobus die de buurman kwam ophalen voor een nieuwe werkdag, begonnen de barensweeën. De mensen denken dat die dingen nauwelijks pijn doen bij honden... Het is waar dat honden niet zo kleinzerig zijn, maar vijf jongen baren binnen het uur is toch een kalvarietocht die ik geen vrouw toewens. Het ene was er amper en had al mijn zorgen nodig, of daar meldde zich het volgende reeds aan... Het werd een onvoorstelbaar kluwen van houterig bewegende popjes die als het ware in doodsangst de warmte van mijn buik zochten. Intenser dan ooit voelde ik hoe heerlijk het was te geven, leven te schenken ditmaal, een schakel te zijn in een overdonderend vanzelfsprekend eenvoudig scheppingsproces. Mijn hele bewustzijn trok zich samen rond mijn schoot, en weggegleden in een opperste zaligheid soesde ik over Goldy. Ik werd gewekt door het ratelend optrekken van het rolluik tussen de veranda en de keuken. Nieuwsgierig opende het meisje de deur. Daar ik niet zoals gewoonlijk uitgelaten mijn klontje suiker opeiste, kwam ze beduusd nader... Ze keek me met grote ogen aan, boog zich over mij, strekte de hand uit naar mijn buikholte... En toen deed ik iets wat ik nooit gedaan had: nog voor haar handje één jong kon beroeren, knapte ik ernaar! Het gebeurde vliegensvlug, onwillekeurig, verraderlijk... Het meisje schrok, deinsde achteruit, draaide zich om, en liep opgewonden schreeuwend ‘De Nigra

[pagina 119]
[p. 119]

heeft kleintjes!’ naar boven. In een stel en een sprong stonden alle huisgenoten rond mijn kraambed. In plaats echter van me trots en gelukkig de blijken van belangstelling en medeleven te laten welgevallen, gromde ik nijdig bij elke benaderingspoging. Toen de schrijver tenslotte resoluut naar de welpen graaide, vloog ik ook tegen hem uit als een razende. Het maakte hem echter niet boos, integendeel: ‘Elke goede moeder verdedigt haar jongen,’ zei hij vergoelijkend, terwijl hij me bemoedigend op de rug klopte. ‘Maar laat ons je kroost eens bekijken... Misschien is er hulp nodig.’ En toen diepte hij uit mijn nest een krampachtig schutterig bewegende goudgele welp met hangoortjes op. Verheerlijkt boog iedereen het hoofd boven het petieterige wonder. ‘Ik denk dat ik de vader heb gekend,’ zei de schrijver glimlachend.

‘Heb gekend?’ vroeg de vrouw verbaasd.

‘Hij werd verleden week recht voor de deur overreden, ik begroef hem achter de lantaarnpaal. Het was een keeshond die Rusty heette... Dit jong heeft ongeveer dezelfde kleur: we zullen het Goldy noemen.’ Hij gaf de welp aan het meisje, en toverde een andere te voorschijn, een roestkleurige ditmaal. ‘Dit wordt dan Rusty,’ zei hij zelfvoldaan plechtig, alsof namen geven ook iets met scheppen te maken had. De derde welp leek op de eerste maar was wat lichter. Het lag voor de hand dat de schrijver zei: ‘En dit is Silvery.’ Nu koesterden ook de jongen en de vrouw een hondje in hun handen. ‘En dit,’ vervolgde hij, terwijl hij een gloedzwart dikkertje in zijn handpalmen hield, ‘is Blacky.’ Alhoewel ik voelde en wist dat de hele familie het goed voorhad met mijn kroost, stond ik trillend van onrust en spanning op. Mijn bovenlip trok woest samen... Het was sterker dan mezelf, het was een instinktieve hondereaktie tegen de eeuwenoude moordenaarshanden van de mensen. Tussen mijn

[pagina 120]
[p. 120]

poten lag sidderend en koddig zwartbruin het vijfde jong. ‘En dat is Brassy,’ zei de schrijver terwijl hij als tegenzet ook zijn bovenlip optrok.

‘Wat nu?’ zuchtte de vrouw hulpeloos. In haar gelaat streden vertedering en nuchterheid om de bovenhand. ‘We houden ze, mama!’ zei de jongen ferm.

‘Ja!’ viel het meisje hem bij.

‘Dat is helaas onmogelijk,’ sprak de schrijver. ‘In Vlaanderen kan geen enkele serieuze schrijver zich de luxe permitteren er zes honden op na te houden. Een hond zoogt drie maanden, geloof ik. Zolang kan Bruin het wel trekken. Daarna schenken we ze aan onze beste vrienden... Dan ziet Nigra ze nog geregeld weer. Goed zo?’

‘Drie maanden?’ vroeg de vrouw vertwijfeld.

‘Wel... twee misschien,’ suste de schrijver.

De uitspraak stelde me gerust, en toen de welpen weer in mijn buikholte door elkaar wriemelden doezelde ik langzaam weg.

Het was de tijd dat de mensen krysanten langs de wegen zeulden en dat zelfs de verste familieleden even binnenwipten. Elke dag bogen zich andere mensen over mijn nest: ik en mijn telgen vormden het curiosum van de familie, én van de buurt, én van de kennissenkring. De lieflijkheid en de zoetsappige kinderlijkheid waarmee vooral de volwassenen zich rond mijn nest verkneuterden namen soms de gekste proporties aan. Er waren oudere vrouwen die in vervoering begonnen te snotteren, er waren stoere mannen die onhandig klungelend wat stonden te bazelen, er waren dromerige kinderen die schreiden omdat ze afscheid moesten nemen. Ik werd overstelpt met eten en drinken, en vaak werd ik zo geroemd om mijn zachtmoedig karakter en mijn eerlijke aanhankelijkheid, dat mijn oren ervan tuitten. Het hele huisgezin put-

[pagina 121]
[p. 121]

te zich uit in lieftalligheden allerhande, ik werd werkelijk op de handen gedragen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken