Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Op een wit paard naar Geel (1989)

Informatie terzijde

Titelpagina van Op een wit paard naar Geel
Afbeelding van Op een wit paard naar GeelToon afbeelding van titelpagina van Op een wit paard naar Geel

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.92 MB)

Scans (7.88 MB)

ebook (3.05 MB)

XML (0.37 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Op een wit paard naar Geel

(1989)–Robin Hannelore–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 4]
[p. 4]

Mocht iemand zich in één van mijn romanpersonages herkennen, dan moet hij een andere spiegel kopen: dan is die hol of bol. Mijn personages zijn Frankensteins: aan honderden mensen ontleende ik ledematen, organen, karaktertrekken én belevenissen, zodat ze op iedereen en niemand lijken én dus excellente politici zouden zijn.

 

En de dorpen (Kranendonk, Muisdonk, Kouwenberg, Lovenhoek en Goorbergen) die ik beschreef, tref je overal aan in de Kempen, zowel aan de Grote Nete als aan de Kleine Nete.

Laat je dus niet misleiden.

 

Robin Hannelore

[pagina 5]
[p. 5]

1.

Op een kerstavond bracht ik er mijn moeder van op de hoogte dat ik een jaar buitengewoon verlof zonder behoud van wedde gevraagd had om mij volledig aan de journalistiek te kunnen wijden.

‘Jou,’ zei ze boos, ‘moesten ze op een wit paard naar Geel brengen! Jij weet nog niet half hoe belangrijk een gevoel van zekerheid is. Als je vader dat had moeten beleven...’ Zoals altijd wanneer ze verontwaardigd was, liep ze naar het koffiezetapparaat. Op een wit paard naar Geel dus... Ik had haar die uitdrukking al wel vaker horen gebruiken als ze meende dat iemand zo zot was als Tielebuis én dus rijp voor plaatsing in een inrichting. Misschien was het gezegde een zinspeling op het vergeten gebruik dat paarden met witte poten bijzondere voorrechten hadden, omdat aan de witte kleur een magische kracht werd toegeschreven; ze mochten bij voorbeeld een stad binnenkomen zonder dat er tol hoefde betaald te worden. Toen ze een poedertje van Dokter Mann genomen had, waagde ik het aan mijn pleidooi te beginnen... In de school waar ik al meer dan zes jaar lesgaf, zag ik het eigenlijk niet meer zitten. Als leraar Germaanse talen moest ik Nederlands en Engels geven aan adolescenten die alleen maar Vlaams of Amerikaans wilden spreken. En van carrière maken hoefde ik niet te dromen: in het vrij onderwijs vonden ze altijd nog wel een geestelijke die een direkteurschap als een sinecure beschouwde óf een gesjeesde geestelijke die elders niet meer aan de bak kwam. Bovendien had ik altijd al van een schrijversloopbaan gedroomd. En ik was toch niet gehuwd? En de luttele franken die ik in het onderwijs méér verdiende, hadden wij toch niet broodnodig? Het was trouwens een uitzonderlijk aanbod waarop ik ingegaan was... ‘De Brabander’ wilde het eens een jaar proberen met een katern regionaal nieuws. Elke streek had haar eigen redaktieraad, die vanzelfsprekend onder supervisie van de hoofdredaktie in Brussel bleef. Ik hoefde dus helemaal geen verre verplaatsingen te maken. Af en toe eens naar Turnhout, ja. En van veel uithuizigheid was ook geen sprake. Ik moest mij beperken tot lokaal nieuws, én ik mocht plaatselijke types interviewen voor een rubriek die ‘Figuur van de Week’ zou heten. Viel het slecht uit, dan trok ik onmiddellijk weer met mijn boekentas naar school. Toen ik zo nog een tijdje gesoebat had, begon moeder dromerig te glimlachen. Ik haalde diep adem: ik wist dat ik het pleit gewonnen had.

Zonder iets te zeggen stond ze op. Ze liep naar de voorkamer.

[pagina 6]
[p. 6]

Even later kwam ze weer, met een matrode map in de handen. ‘Je weet wellicht niet,’ zei ze zacht, ‘dat je vader er altijd van droomde eens een boek over ons dorp te schrijven... Geen geschiedkundig werk, zoals de meeste schrijfvaardige onderwijzers van zijn generatie dat over hun dorp deden, maar een écht boek, een roman... Een maand vóór zijn dood begon hij eraan. De dokter had gezegd dat hij nog zeker een jaar te leven had. Die tijd volstond, meende hij. Het mocht niet zijn. Doch het eerste hoofdstuk las hij mij voor, vijf jaar geleden, op een herfstavond.’ Ze legde de map in mijn handen en ging weer zitten.

Met grote ogen las ik het motto: ‘Zelfs wie volkomen gelijk heeft, denk ik, heeft onvermijdelijk een beetje ongelijk; en wie ongelijk heeft, heeft ook wel een tikkeltje gelijk. Absolute maatstaven in dit leven zijn er immers niet. Alleen God is zo'n maatstaf, en toch... heeft ook hij niet helemaal gelijk, want anders bestond de duivel niet.’ Dat was mijn vader ten voeten uit: een moralist én een sarkast. Ik rook even aan het bundeltje papier. Alleen de eerste bladzijden waren uitgetikt...

‘Er was eens een dorp waar niets ooit écht goed liep. Van eensgezindheid en samenwerking was er nooit sprake. Zelfs op het voetbalveld kwam dat soms tot uiting. Tot verbazing van de scheidsrechter, de grensrechters, de toeschouwers en de tegenpartij begonnen de voetballers van het lokale elftal dan tegen elkaar te spelen, met - vanzelfsprekend - desastreuze gevolgen: dubbele verliescijfers en zo. Alleen in de jaren dat het elftal samengesteld was uit leden van één familie, liep het gesmeerd en promoveerde de klub tot in de Vierde Nationale Afdeling. Toen echter die familieleden de voetbalschoenen aan de haak gehangen hadden, roetsjte de klub weer naar de plaats waar anderhalve man en een paardekop koning waren. Kranendonk was de naam van het dorp. In de tijd van de Franken had het Malberg geheten, maar in de middeleeuwen was het uiteengevallen in Kranendonk en Muisdonk... tot de onzalige politieke rage uit de jaren zeventig om kleinere gemeenten te fusioneren er weer één dorp, Groot-Kranendonk of kortweg Kranendonk, van gemaakt had.

En toch was het een mooi dorp: de Nete sneed het doormidden, en in de vallei waren vele loofbossen; wat verder - aan weerszijden van het water - lagen lange rijen heiduinen, en daarachter strekten zich onmetelijke dennenbossen uit. De inwoners van Kranendonk noemden de mensen van Muisdonk “die van over 't water”, en de inwoners van Muisdonk noemden de mensen van Kranendonk “die van de stad”. In beide omschrijvingen lag veel minachting, en nog meer hoon.

[pagina 7]
[p. 7]

Vooral geschiedkundig was Kranendonk zeer rijk: de Kelten hadden er geleefd en er een kabouterkerkhof (gedeeltelijk begraven urnen met de opening naar het oosten gericht) achtergelaten, de Romeinen hadden er een vicus gehad (archeologen hadden restanten van termen, tempels en ijzeroersmelterijen blootgelegd) en de Franken hadden er voor een driehoekig marktplein gezorgd. Doch dat interesseerde de inwoners van Kranendonk slechts matig. Een enquête van een student geschiedenis had aan het licht gebracht dat vijfennegentig procent van hen nog nooit het Archeologisch Museum had bezocht.

De verdeeldheid in het dorp was zo oud als de straat. Een andere student had ooit eens gepeild naar de diepere oorzaken ervan en had een teorie neergepend die niemand au sérieux nam maar die toch wel enige waarheid bevatte... Zijns inziens was die tweedracht nog een erfenis uit de tijd dat het dorp opgedeeld was in dorpsnotabelen (pastoor, dokter, notaris, gemeentesekretaris, onderwijzers) en wie dachten daarvoor te kunnen doorgaan (neringdoenden, alle denkbaar grut uit de witte-boordensektor) enerzijds én de ingezetenen van de heikant, de boskant en de waterkant anderzijds. De notabelen en hun volgelingen waanden zich huizehoog verheven boven de armoedzaaiers van de heide, het schorremorrie uit de bossen en de keuterboeren uit de zompen langs de Nete. En hun nakomelingen kultiveerden dit meerderwaardigheidscomplex nog altijd. Zelfs het feit dat de heikant intussen een volkswijk geworden was én de boskant omgetoverd was tot een residentiewijk én de waterkant gedomineerd werd door enkele hereboerderijen met enorme veestapels... kon hen die ingeboren of ingeprente overtuiging niet laten varen. De “heikanters”, “boskanters” en “waterkanters” hadden trouwens allemaal een bijnaam die vaak terugging tot bij hun betovergrootvader, als het al niet tot bij hun betoudovergrootmoeder was. Vaak waren die bijnamen, die soms echt iets adellijks hadden, nog slechts een verre herinnering voor de dragers ervan en hun entourage, doch in de dorpskom werden ze nog steeds gebezigd om de dubieuze afkomst van iemand zwaar te onderstrepen.

Iemand anders - en dat was geen student meer - had de geschiedenis van Kranendonk eens grondig uitgeplozen en had de schuld voor die Babelse gevoelsstoornissen en die kronische opwellingen van averechtsheid en tegendraadsheid in de schoenen van nogal wat plunderaars, brandstichters en... verkrachters geschoven. In 1578 waren dat de Geuzen geweest, in 1579 de Spanjaarden, in 1621 de Kroaten, in 1625 én in 1710 de Hollanders, en aan het einde van de achttiende eeuw de Fransen. Geen kattepis, inderdaad.

[pagina 8]
[p. 8]

Voor wat Muisdonk betrof, lagen de zaken enigszins anders... Het leek wel of de Franse Revolutie (die in Kranendonk alleen maar een kasteel en enkele jachtgronden aan de adellijke familie had gelaten) daar totaal aan voorbijgeraasd was. Het was een kasteeldorp gebleven, in de akeligste zin van het woord. Tot aan het einde van zijn leven had de baron de inwoners ervan als halfvrijen of - in het beste geval - pachters beschouwd, met alle nefaste gevolgen vandien.

Het spreekt vanzelf dat een fusiegemeente als Groot-Kranendonk moeilijk te besturen was. Sedert 1976, het jaar van de grote hereniging, waren politieke kibbelzucht, twistgierigheid, rancune en onverdraagzaamheid er schering en inslag geweest. De gevolgen lagen dan ook voor de hand... Bij de diverse ministeries van het Rijk was men als de dood voor de onvoorstelbare controversen uit Kranendonk. En als dan al eens een ministeriële relativist het gekke gedoe meende te mogen herleiden tot politieke folklore, werd hem steevast diets gemaakt dat de goegemeente tegen zulk narrenfeest toch geen geld moest aangooien. Enfin, terwijl in bijna alle Kempense gemeenten een kultureel centrum én een sportcentrum én een rekreatiecentrum waren of werden uitgebouwd, bleef Kranendonk in de kou staan...

Nu was het natuurlijk niet zo, dat Kranendonk te dom was om voor de duivel te dansen. Er waren er heus wel die predikten dat een solide gemeentebestuur al spoedig heel wat geblokkeerde wagonnetjes aan het rollen zou kunnen brengen. Doch in Kranendonk was iedereen die de stem verhief, a priori een verdacht sujet. Alleen een bovenaardse macht kon het dorp tot rede en inkeer brengen. En dat gebeurde ook... In de zomer van 1982 was het drukkend warm, smoorheet. In vroegere jaren vond iedereen bij zo'n hittegolf verfrissing en verkwikking in de Nete, doch deze waterloop - door een dichter ooit beschreven als het handschrift van God - was al meer dan twee decenniën een open riool. En een zwembad was er niet. Bovendien hadden de besturen van de buurtgemeenten verordend dat de lokale zwembaden - om overbezetting tegen te gaan - slechts mochten bezocht worden door de eigen dorpsgenoten. Dus zat Kranendonk in de puree én in de pekel. De verontwaardiging kende geen grenzen. En wat de liefde nooit vermocht had, bracht nu de woede voor mekaar... Unaniem en roerend waren de inwoners van Kranendonk het erover eens dat het zo niet verder kon. Bij de gemeenteraadsverkiezingen in oktober zouden ze wijze mensen, knappe koppen én verdraagzame medeburgers kiezen. Daarna zou alles nog een kwestie van tijd zijn...’

[pagina 9]
[p. 9]

Hier eindigde het tiksel. Raar te moede doorbladerde ik de slordige aantekeningen die erachter zaten. Het was duidelijk dat mijn vader een soort van satire had willen schrijven. Wellicht had hij zich op die wijze nog willen wreken voor het feit dat ze hem bij het benoemen van een schoolhoofd tweemaal gepasseerd hadden om politieke redenen. De kanker had hem echter voortijdig uit deze wereld weggevreten.

‘Vader moet behoorlijk boos geweest zijn om zich zo over zijn... geliefd dorp uit te laten,’ zei ik.

Moeder knikte. ‘Hij sprak er nooit over, maar ik weet dat ze hem dood gekoeioneerd hebben. Hij was een perfektionist, weet je... Omdat hij door en door eerlijk was, verwachtte hij... eiste hij zelfs dat de anderen dat ook waren.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken