Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Op een wit paard naar Geel (1989)

Informatie terzijde

Titelpagina van Op een wit paard naar Geel
Afbeelding van Op een wit paard naar GeelToon afbeelding van titelpagina van Op een wit paard naar Geel

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.92 MB)

Scans (7.88 MB)

ebook (3.05 MB)

XML (0.37 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Op een wit paard naar Geel

(1989)–Robin Hannelore–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

21.

En weer leefde Kranendonk in de greep van de angst. Vooral 's avonds was de stilte soms tastbaar. Het bamisweer kwam vroeg dit jaar en joeg een smeuling door de boomgaarden en door de moeraseiken langs de Nete, die iets dreigends had. De houtzagerij deed gouden zaken: ze verkocht honderden borden en palen aan de lokale machtsdenkers. De propagandaoorlog brak zien-

[pagina 87]
[p. 87]

derogen uit. Elke politieke partij charterde een vrachtwagen. De laadruimte werd volgestopt met propagandamateriaal. En zo trokken de spitter van dienst, de timmerman, de lijmer of papper, de afficheklever én de waker de nacht in. Er hing iets klandestiens, iets geheimzinnigs over deze aktiviteiten. Iedere partij hield trouwens ook een affichescheurder of -aftrekker én een knokploeg achter de hand. En dan waren er nog heuse spionnen en infiltranten. Grote sukkels waren de Groot-Kranendonkenaars die ooit een beroep hadden moeten doen op Wimjan Bonnarens; hun werd niet eens gevraagd of zij een propagandabord in hun voortuin wilden: zonder boe of ba werd het er neergeplakt. In de voortuin van Albert Benaets prijkten zelfs twee borden: één van de Katolieken en één van de Liberalen; het was een publieke reflektie van de verhoudingen in het huisgezin. Tussen vier muren was daar ooit verbeten gebekvecht, en waren er rake klappen gevallen. De beide partijen waren echter onverzoenlijk gebleven, en alleen een koalitie van Oranjen en Blauwen zou daar voor een zesjarige godsvrede kunnen zorgen... Dat eerder geheimzinnige gedoe bij nacht en ontij was waarschijnlijk nog een relikt uit de tijd dat de propagandaploegen erop uit trokken met de kwast en de kalkemmer om gevels, stoepen en straatstenen misdadig vol te kladden met letterwoorden, cijfers en slogans. Een propagandabord in een voortuin was niets illegaals, het was alleen maar iets lelijks. Toen zo ongeveer om de honderd meter aan beide zijden van de straten een publiciteitsgeile of -zieke tronie de voorbijgangers aangrijnsde, ontdekte men dat de Groenen nog geen poot hadden uitgestoken. Zij echter verspreidden het eerste verkiezingspamflet. Daarin poneerden ze dat ze niet meededen aan die wansmakelijke vorm van milieuvervuiling, en voorts dat ze er zich ook van zouden onthouden de privé-sfeer van de brievenbussen en de deurkrukken te schenden.

Intussen was iedere kandidaat aan zijn huisbezoeken begonnen. Sedert de fusies der gemeenten werd het min of meer geaccepteerd dat de verkiezingskandidaten hun familieleden, vrienden, kennissen en buren met een bezoek vereerden om stemmen te ronselen. Nu echter werd het al spoedig duidelijk dat Wimjan Bonnarens alle mensen van zijn lijst bevolen had bij iedereen van de gemeente aan te kloppen. En met lege handen mochten zij dat niet doen. Voor iets - en een stem was toch geen kattepis - hoorde wat. De fabrikanten en middenstanders die hij ooit handen spandiensten had kunnen verlenen, waren over de brug moeten komen ... met kurketrekkers, sponsen, zeep, snoepgoed, onverkoopbare flessen wijn, balpennen en andere relatiegeschenken.

[pagina 88]
[p. 88]

Het ontketende een rage bij de Oranjen, de Roden en de Zwarten. ‘Omkoperij!’ schreeuwden ze, en vervolgens gingen ze zelf op zoek naar lijmzoet. Bij gebrek aan sponsors echter moesten ze diep in hun geldbeugel tasten om chocoladeartikelen, pralines, notitieboekjes, linialen en biskwietjes te kunnen uitdelen. De slimste was Raf Minne. Hij maakte van de gelegenheid gebruik om onder de duiven van de Groenen te schieten. Thuis had hij een serre vol meloenen, komkommers en courgettes én een vol potjes heide, kakteeën en sukkulenten. Als een heilige trok hij van huis tot huis om de mensen te laten kiezen uit zijn voorraad en om ze ertoe aan te zetten voor hem te kiezen. Nooit werd door een Katoliek zulke prachtige propaganda voor het groen gevoerd.

Hopelijk was ik niet de enige die zijn hart vasthield bij de escalatie van die geschenkenregen. Ik maakte me grote zorgen. Hoelang konden de kandidaten elkaar blijven overtroeven in vrijgevigheid? Waar lagen de grenzen tussen onschuldige cadeautjes en omkoping? Waarom wilde Wimjan Bonnarens mordicus het vuile spel van de grote politiek komen imiteren en aanleren in Kranendonk? Waarom waren de grote politici er zo op gebrand hun strijd op nationaal vlak geprojekteerd te zien in een beroesde en verdwaasde gemeente, waarvan ze anders niet eens wilden weten dat ze bestond?

Gelukkig waren er de grappige faits divers die veel relativeerden... De Vlaming Silvan Depauw, licentiaat lichamelijke opvoeding, werd bij zijn buurman door een hond in de kuiten gebeten. Dat kostte hem twee injekties tegen tetanus, minimum een week werkonbekwaamheid, én de banbliksems van zijn buurman... omdat die geen hondepenning had en niet verzekerd was tegen het onheil dat zijn hond, die hij officieel niet bezat, kon aanrichten. Erger verging het Boudewijn Kiebooms. Als iemand die vertrouwd is met het boerenleven, wilde hij op een avond gaan aankloppen bij een keuterboer ... aan de achterdeur. Toevallig lag de aalput open en... Boudewijn trapte erin. Hij ging kopje-onder, dook weer op, dacht dat zijn laatste uur geslagen was, en begon te brullen. De boer en de boerin, die juist aan het avondmaal zaten, kwamen toegeschoten en hesen hem uit de put. Eens op het droge begon Boudewijn dadelijk aan zijn Rode boodschap... En toen moest hij lopen, snel lopen, of de boer en de boerin hadden hem weer in de aalput gekieperd. Het mooiste verhaal echter deed de ronde over Lionel Vanrutten, bijgenaamd de Rode Goeroe. Om de Rode boodschap te brengen was hij zo maar binnengestapt bij de eerder primitieve Seppe

[pagina 89]
[p. 89]

Kalant. Seppe en zijn vrouw zaten te kaarten met twee buren. Toen Lionel met een augurenlach aan zijn boodschap wilde beginnen, stond Seppe op. ‘Wacht even,’ zei hij. Hij haalde uit de voorkamer een mooie stoel en plaatste die in het midden van de huiskamer. ‘Ga hier maar op staan,’ vervolgde hij. ‘Dan zien we wat je zegt. Je krijgt vijf minuten tijd.’ Lionel, die bedacht dat de stem van een zot ten slotte ook meetelde, deed wat Seppe hem voorgesteld had. Gloedvol begon hij aan zijn tirade. Hij vermeed het angstvallig een bastaardwoord te gebruiken, laat staan een samengestelde zin. En in plaats van kameraden noemde hij zijn toehoorders vrienden. Na vijf minuten stond Seppe op en liep weer naar de voorkamer. Omdat Lionel dacht dat hij dadelijk zou getrakteerd worden op een deugdelijke borrel jenever, gaf hij nog meer katoen. En toen... was Seppe daar eensklaps terug, mét zijn tweeloop in aanslag. ‘Nu tel ik tot vijf,’ zei hij, ‘en dan moet je buiten schotafstand zijn, of ik schiet je kont vol zout. Eén... twee...’ En toen brak Lionel het wereldrekord in het verlaten van een woning. Nog minder fraai verging het Robert Flabat, een doodbrave kondukteur van bruggen en wegen, aan wie Wimjan Bonnarens beloofd had dat hij met de vingers in de neusgaten schepen van openbare werken zou worden. Robert, eigenlijk een stuntel, had op een stikdonkere avond aan de gevel van een arbeiderswoning het verkeerde paadje genomen, zodat hij in de koterij tussen de konijnehokken terechtkwam. Tot overmaat van ramp zaten daar in een loop ook enkele ganzen... en die beesten dachten dat ze het Capitool moesten bewaken. Enkele ogenblikken later stond heel de buurt op stelten. Er waren daar de laatste tijd al meermaals konijnen gestolen. En Robert Flabat had mooi praten dat hij aan zijn verkiezingscampagne werkte... Dat mocht hij de ganzen wijsmaken. Hij preekte voor de ganzen. De ganzen trouwens geloofden nooit dat de kiekens hooi aten. Uiteindelijk kon hij er iemand toe overhalen naar Wimjan Bonnarens te telefoneren, en de senator moest zijn zoveelste poulain komen ontzetten. ‘Als je konijnen pikt, moet je maar een konijnesouper kunnen geven ook,’ zei Wimjan. En de arme Flabat, die vermoedde dat zijn kans op een carrière als schepen weer op acquit stond, ging op die zelfinvitatie dolgraag in.

Dat ik met mijn vijf voorlopige partijkaarten ook wat ging beleven, lag voor de hand. Twijfelnummers en tweetongige lieden waren er wel meer, maar wat was ik eigenlijk? Een regenboogforel? Op een avond stond Filip van Goor, de eerste schepen, aan de deur... met een raambiljet. Ik wist van verlegenheid niet

[pagina 90]
[p. 90]

hoe mij te gedragen. ‘Mijn moeder wil geen verkiezingspropaganda voor het raam,’ hakte ik de knoop door.

Ongelukkig genoeg had mijn moeder die woorden gehoord. ‘Waarom niet?’ riep ze vanuit de huiskamer. ‘Wij zijn toch Katolieken!’

En toen moest ik wel zwijgen. Dat komplikaties niet konden uitblijven, was duidelijk. Ik voelde mij alleszins zeer ongemakkelijk, overal waar ik kwam.

Toen ik die donderdagavond in ‘De Leeuw’ mijn derde glas spuitwater bestelde, wat Richard de vraag ontlokte of ik misschien ziek was, stond eensklaps Ira Bergeman naast mij. ‘Een cognac voor mij,’ zei ze.

‘Waar zit onze Hollandse vriend?’ vroeg ik luchtig.

‘Thuis,’ zei ze. ‘Hij reed verleden maandag zijn wagen in de prak.’

‘Hij kan toch een wagen huren...’

‘Gaan we niet aan een tafeltje zitten?’

‘Neen.’

‘Zeg, wat heb jij opeens?’ Ze keek me pruilerig aan.

‘Ik heb jouw raad gevolgd. Ik ben verliefd geworden op een boerenmeisje, een maagdje...’

‘Des te beter! Maar moet dat nu absoluut tot gevolg hebben dat wij met elkaar niet meer mogen omgaan?’

‘Ja.’

‘Je bent gek!’ Ze dronk haar glas leeg. ‘Kom. We praten daar thuis over.’

‘Ik denk er niet aan.’

‘Je doet maar, sufferd!’ siste ze, waarna ze zich omdraaide en naar buiten liep. Iedereen keek haar na, en vervolgens rustten alle blikken een ogenblik op mij.

‘Krijg jij nu ook al een zatte kop van water?’ vroeg Richard. ‘Wat een zonde!’

‘Als de muis zat is, wordt het meel bitter,’ wijsneusde meester Cravillon.

Ik wreef me over de rug, en voelde mijn ruggegraat. Het was lang geleden dat ik nog iets als zelfrespekt gevoeld had.

‘Zelfs de ergste vrouwenlopers zijn nu bang van aids,’ zei Kamiel Evenepoel. ‘En dat is maar goed ook. Ons maakten ze doodsbang voor de hel.’

‘Ben jij ooit écht bang geweest voor de hel, Kamiel?’ vroeg meester Cravillon.

‘Oh... oh... oh!’ zei de gemeentewerkman. Hij vond er geen woorden voor.

[pagina 91]
[p. 91]

‘Ga jij die cognac betalen?’ richtte Richard zich tot mij.

‘Geen sprake van,’ zei ik. ‘Geef me nog een glas spuitwater.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken