Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Op een wit paard naar Geel (1989)

Informatie terzijde

Titelpagina van Op een wit paard naar Geel
Afbeelding van Op een wit paard naar GeelToon afbeelding van titelpagina van Op een wit paard naar Geel

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.92 MB)

Scans (7.88 MB)

ebook (3.05 MB)

XML (0.37 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Op een wit paard naar Geel

(1989)–Robin Hannelore–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

22.

De volgende zondagavond stond Kranendonk nog maar eens in rep en roer. Omstreeks acht uur brak in ‘De Weerwolf 2000’ een verschrikkelijke vechtpartij uit. Om duistere redenen was een bende of horde of clan naar hier afgezakt om een rekening te vereffenen. Toen de messen getrokken werden, was er blijkbaar net een striptease aan de gang, want vier naakte meiden vluchtten gillend de straat op. Daar hadden de stripteaseuses vanzelfsprekend veel bekijks. Nogal wat kinderen stonden met grote ogen te gapen naar die wijven in hun bloterik. Na een tijdje barstte de diskoteek uit haar voegen en groeide de knokpartij uit tot een ware veldslag. Dat er geen doden vielen, was onbegrijpelijk. Na een halfuur daagde een combi met vier rijkswachters op. De dienaars van de wet echter gebaarden of hun neus bloedde. En gelijk hadden ze. Een tussenkomst zou de strijdende partijen ogenblikkelijk verenigd hebben in dezelfde haat tegen de eeuwige boeman. Er waren trouwens vele toeschouwers die zich verkneukelden: eindelijk geschiedde zoiets als rechtvaardigheid, eindelijk werden de klappen uitgedeeld die zij zelf zo graag voor hun rekening hadden genomen... Om negen uur werd het slagveld ontruimd. De bloedende, mankende, kreunende, jammerende en vloekende slachtoffers dropen af. De laserstralen floepten uit. De muziek verstomde. Het spektakel was ten einde... De hele tijd had ik met een schuin oog de zwaar afgeschermde kettingwinkel van Reina Guldentops gadegeslagen: er was echter geen leven te bespeuren, en dat ontgoochelde mij wel. Omdat ik nog steeds uitkeek naar het toch enigszins voorspelde artikel van Louis Stassijns, besloot ik ook te doen alsof er niets gebeurd was. Arnout Koleman zou mijn verslag toch maar gedoodverfd hebben als een poging tot het opblazen van een robbertje onder al te viriele vrijers. Natuurlijk speelde ik met het idee dat deze vergeldingsaktie of strafexpeditie weleens iets zou kunnen te maken hebben met de dood van Tamara Hellers, doch ik hield die spekulatie wijselijk voor mij.

's Anderendaags kreeg ik het bezoek van Herwig Roosen. De burgemeester kwam mij vragen of ik als getuige van de Katolieken wilde fungeren in één van de vier bureaus van stemopneming. Omdat ik dadelijk koortsachtig naar een uitvlucht begon te zoeken en daarbij waarschijnlijk een bedenkelijk gezicht zette,

[pagina 92]
[p. 92]

zei hij: ‘Ik heb je naam al doorgegeven...’

‘Ja... maar...’ protesteerde ik.

‘Wees blij!’ maande hij mij aan. ‘Ten slotte ben en blijf jij een onderwijsman. En alle onderwijsmensen moeten opdraven als voorzitter of sekretaris bij één van de dertien stembureaus of bij één van de vier bureaus van stemopneming. En ik kan je verzekeren dat het geen sinecure is vier valabele bijzitters én vier plaatsvervangende bijzitters bij elkaar te krijgen. Iedereen slaat je met attesten van de dokter en andere voorwendsels van ongeschiktheid of onbeschikbaarheid om de oren. En hoeveel vijandigheid haal je je niet op de nek? Burgerzin is bij ons allang een hol woord...’

‘Maar jullie zijn toch met z'n negentienen,’ sputterde ik tegen. ‘Goede getuigen hebben ogen in hun hoofd en zijn niet op hun tong gevallen,’ argumenteerde hij. ‘Daarenboven heeft Wimjan Bonnarens het zo geflikt dat de stemopnemingsbureaus zo Blauw als blauwselwater zijn.’

Met de dood in het hart stemde ik ten slotte toe. Wat voor een vaatdoek was ik toch! Ik was katoliek opgevoed, voelde mij sociaal bewogen, neigde geregeld naar de vrijzinnigheid uit mijn studententijd, voelde mij een pur sang Vlaming, én sympatizeerde met de lui die opkwamen voor de vrijwaring van mijn biotoop... En toch liet ik me weer ringeloren, liet ik me weer een keuze opdringen, liet ik me in een lade duwen, klasseren... Wat hadden die grote politieke of zelfs ideologische strekkingen te maken met een Kempense gemeente als Kranendonk? Waarom lieten ze mensen, die ten slotte toch door de geschiedenis tot eclectici gevormd waren, niet gewoon stemmen voor wie ze hoogachtten, voor kandidaten van verschillende partijen dus? Panacheren heette dat, en vroeger had het gemoogd, maar het was afgevoerd omdat het te ingewikkeld én wellicht te gevaarlijk was. De eenvoud, de helderheid en de rechtlijnigheid waren afgeschaft omdat ze zo moeilijk te registreren waren én omdat ze bedrog, kuiperij, manipulatie, dirigisme en windmakerij ontkrachtten, ontwrichtten, onthulden, ridikulizeerden en doorprikten. Ach, misschien had Herwig Roosen gelijk en moest ik blij zijn dat ik tegen wil en dank bij het katolieke kamp was ingelijfd. Aan de Katolieken kon je uiteindelijk toch iets weigeren zonder veel represailles te moeten vrezen. Dat was niet zo voor wat de Liberalen betrof. Een middenstander die de Liberale eisen niet stante pede inwilligde en involgde, pleegde zelfmoord. ‘We zullen je wel vinden!’ luidde het Liberale parool.. En ze vonden je, boycotten je, maakten je verdacht, broodroofden je... zoals bij voorbeeld verzekeringsmakelaar Harald Doms zes jaar geleden mocht ondervinden.

[pagina 93]
[p. 93]

Inmiddels was ook de pamflettenoorlog uitgebroken. De esbattementen werden voorzichtig ingezet door de Katolieken, die meenden hun beleid te moeten verdedigen. Een schimpschrift van de Liberalen in regelrechte hit-and-run-stijl liet van hun betoog geen spaander heel. Zeer kurieus was dat de Liberalen ook begonnen te schoolmeesteren: ze hadden een aantal taalfouten ontdekt in de oratio pro domo van de Katolieken... en naar hun mening kón noch mócht zoiets. Dat hun schotschrift ook bulkte van taalfouten, hadden ze niet gemerkt. Het illustreerde overduidelijk dat de bijbelse spreuk van de splinter en de balk alweer lang vergeten was. En van toen af volgden de scheldkanonnades van de Blauwen elkaar in razend snel tempo op. Ze mepten en schopten erop los, lukraak. Ze dwongen de brievenbestellers ertoe honderden kilo's papier te versjouwen, van brievenbus tot brievenbus, tot op de meest afgelegen plaatsen. De andere partijen, die in vergelijking met de Blauwen straatarm waren, deden alles per pedes apostolorum: ze verdeelden het dorp in negentien sektoren en elke avond gingen ze met pakken propagandageschriften onder de arm op pad. Natuurlijk waren er die het spel unfair speelden: zij deden hun ronde laat in de nacht, lichtten uit de brievenbussen wat anderen daar even voordien gedeponeerd hadden, en kwamen beladen als ezels met hun stook-materiaal thuis. Vooral de pamfletten met persoonlijke afrekeningen erin vonden gretige lezers: leedvermaak is een maar al te menselijke drijfveer.

Half september nam ik als ‘Figuur van de Week’ Ernest Gobin, een postbode die een beetje stotterde. Toen al had de man acht kilo uitgezweet. ‘Je hoort soms sterke verhalen over wat sommige kiezers op de stembiljetten durven schrijven,’ zei hij. ‘Wel, neem van mij aan dat de grofste en schunnigste verwensingen van de postbodes komen. Het is geen leven meer. Ik houd dat geen drie weken meer vol.’ Drie dagen later hoorde ik vertellen dat hij in het ziekenhuis lag: hij was bij hoogdringendheid geopereerd van een beklemde breuk. Hij wees mij de weg naar mijn volgende ‘Figuur van de Week’: Arthur Schelfhout. Elke ochtend namelijk stond Arthur trappelend van ongeduld op de postbode te wachten. Niet dat hij zo Blauw gezind was, integendeel: Arthur was een Zwarte. Doch hij las de pamfletten als de afleveringen van een feuilleton. En hij had de vervolgverhalen van een halve eeuw verkiezingsperikelen in Kranendonk laten bundelen in een sociale werkplaats. Op de schoorsteenmantel in zijn huiskamer, tussen twee opgepoetste kardoeshulzen, prijkten acht goudkleurige banden, waarin Kranendonk op zijn smalst was bijgezet. ‘De bloemlezing van dit verkiezingsjaar gaat veruit de mooiste worden,’ voorspelde hij mij. ‘Het spel werd nog

[pagina 94]
[p. 94]

nooit zo smerig gespeeld.’ Van Arthur Schelfhout trok ik naar de pastoor. Pastoor Fransen ontving mij onverholen wantrouwig. Zonder mij een stoel aan te bieden of aan te wijzen ging hij aan zijn bureau zitten en begon hij te spelen met de veelkleurige lintjes die in een groot, opengeslagen boek als bladwijzers fungeerden. Door het raam achter zijn rug zochten mijn ogen vergeefs naar de buksen, ijven en notebomen die de pastorietuin vroeger zo mysterieus maakten. ‘Wat wil je?’ vroeg hij, bijna vijandig.

‘Euh... Wat verwacht jij van de gemeenteraadsverkiezingen?’

Hij trok een misnoegd gezicht. ‘Waarom poog jij onze mensen toch zo... bespottelijk voor te stellen in “De Brabander”?’

Ik lachte schaapachtig. ‘Het zijn geen heiligen. De mensen lezen trouwens niet graag hagiografieën.’

‘Wat was je met mij van zins?’

‘Ik wilde je gewoon polsen omtrent jouw... verwachtingen.’

‘Ik maak geen onderscheid tussen mijn parochianen.’ Hij begon met de vingernagels op zijn bureau te tokkelen. ‘Je zou me wel kunnen helpen...’

‘Hoe?’

Nu tokkelde hij met zijn kneukels. ‘De winter staat voor de deur. Onze kerk is veel te groot geworden voor het slinkend aantal praktizerende gelovigen. Het is zonde van de stookolie. Ik zou een scheidingsmuur in de kerk willen optrekken... Doch zoiets kost geld. Je zou, via de krant, de mensen kunnen sensibilizeren...’ Ik schudde ongelovig het hoofd. ‘Maar... waarom wil je de kerk mordicus warm stoken? Denk je dat God er wat om geeft dat het warm of koud is? En de gelovigen mogen toch wel een versterving doen...’

‘Ja! Begin er alweer maar mee te lachen!’ zei hij woedend. ‘Met die kereltjes van jouw generatie is er geen land te bezeilen.’ Hij hief de ogen ten hemel. ‘God, waar gaan we toch naartoe? Jullie hebben voor niks nog ontzag. En dan die losbandige zeden...’ Zijn ogen bliksemden.

‘Je overdrijft schromelijk,’ protesteerde ik. ‘Mijn generatie biedt maar een flauwe afglans van wat door de jouwe in de jaren zestig ten tonele gevoerd werd.’

‘Ja! Word nu nog onbeschoft ook!’ riep hij verontwaardigd.

Ik stond op. Het had geen zin met een dienaar Gods te bakkeleien over generaties. Mijn ogen vielen op het portret van een klown aan de muur. Het was een schilderij van Remy de Pillecijn, die ik nog gekend had. Remy konterfeitte dolaards, dompelaars, bohemers... wezens in wie hij zijn melancholie projekteerde en vereeuwigde. Ze waren de antipoden van de volmaakte God.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken