Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Een regen van rozeblaadjes (1984)

Informatie terzijde

Titelpagina van Een regen van rozeblaadjes
Afbeelding van Een regen van rozeblaadjesToon afbeelding van titelpagina van Een regen van rozeblaadjes

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.61 MB)

Scans (54.31 MB)

ebook (2.82 MB)

XML (0.21 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Een regen van rozeblaadjes

(1984)–Robin Hannelore–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 5]
[p. 5]

1.

Rechts van hem zaten vier wijven roomijs te slokken. Hun kwabbige bovenarmen waren zo rood als de geraniums die uit de bakken op de balusters kronkelden. Links van hem zat een heerschap met een gouden kruisje op zijn borst te konkelfoezen in het oor van zijn gelukzalig naar niets kijkende minnares. Hannes nam een slok van zijn troebele, ijskoude trappist. De parasol boven hem wierp zijn schaduw op de zadels van vier racefietsen die tegen de balustrade stonden. De cyclosportieven zaten achter zijn rug in plat Antwerps te gekscheren. Hannes haalde huiverend adem. Zelfs het felste zonlicht kon de bitterheid in zijn borstholte niet wak maken. Hij moest zijn stoel naar voren schuiven om de kelner te laten passeren. ‘Hela!’ zei hij.

De kelner keerde op zijn stappen weer. ‘Ja... meneer?’

‘Waarom staat die zuil daar?’ Hannes wees naar een soort van obelisk die in het midden van het pleintje voor de herberg stond.

De kelner sloeg naar een wesp die het op zijn schenkblad gemunt had. ‘Dat is de schandpaal van Rabesdijk, meneer.’ Hannes knikte, grimmig. De prokureur des Konings hadden ze er moeten aanzetten, dacht hij, én die knullen van het parket, én de kommandant van de rijkswacht van Koolaarde: drie dagen, neen, dertig dagen. Bijna veertien dagen geleden was het gebeurd, en al die tijd had hij in de overtuiging geleefd dat de arm der Gerechtigheid volop aan het werk was. Wat een illuzie! ‘We hoeven niet achter alles een misdadig opzet te zoeken,’ had de kommandant gezegd. ‘Bijna gelukkig, zou ik durven zeggen, kan iemand ook een noodlottige val doen. En niet alles wat wij vluchtmisdrijf noemen, is ook écht een misdrijf. Ben jij nog nooit tegen iets aangereden zonder het te beseffen? Neen? Natuurlijk niet! Want anders zou je het beseft hebben... De heren van het parket hebben alles nageplozen. Wij hebben drie dagen in Rostal rondgelopen op zoek naar een getuige. Je moet begrij-

[pagina 6]
[p. 6]

pen dat we niet eeuwig kunnen bezig blijven met iets dat waarschijnlijk niets is...’ Niets! Hannes nam weer een teug van zijn trappist. Op de weg trok hels ratelend een pikdorsmachine voorbij. Aan de overzijde van de weg stond een oud patriciërshuis, waartegen een nog ouder gebouwencomplex aanleunde. Boven een reusachtige olm rookte een hoge schoorsteen. Het duurde een tijdje voordat het absurde van dat beeld in de zomerhitte tot hem doordrong. Was iemand daar een wasketel aan het afstoken? Of een ham aan het roken? Hij haalde de schouders op en dronk weer van zijn bier. Toen hij terug opkeek, werd zijn aandacht getrokken door een bevreemdend tafereeltje: uit de inrijpoort naast het patriciërshuis kwam een jonge vrouw gestapt, met een valies aan de hand. Achter haar liepen een oudere man, in blauwe overall en met gele klompen aan, en een vijftal jongelui, in shorts en met ontbloot bovenlijf. Toen de vrouw bleef staan en zich omdraaide, vormden haar gezellen een soort van erehaag. Als op kommando begonnen ze eensklaps met goudranonkels te gooien. De vrouw keerde zich weer om, schudde lachend het hoofd, en begaf zich op weg. De achterblijvers gooiden haar hun laatste bloemen na en begonnen dan te wuiven. De vrouw keek om, stak ook haar hand op, boog het hoofd... en plaatste plotseling het valies op de weg... Gedreven door een wilde angst of een overrompelend verlangen holde ze terug naar het groepje en gooide ze zich in de armen van de oudere man. De jongelui legden allemaal een hand op haar schouder, de oudere man gaf haar een zakdoek. De vrouw veegde haar tranen weg en knikte. Dapper stapte ze weer naar haar valies. Omkijken deed ze niet meer. Ze stak alleen nog driemaal de arm op. Toen ze uit het gezicht was, liepen de anderen terug naar de inrijpoort. De oudere man legde zijn handen op de schouders van de jongelui die naast hem liepen. Een ogenblik leek het wel of hij steun zocht... Hannes keek om zich heen. De wijven giechelden om de een of andere onbenullige malligheid, het heerschap met het gouden kruisje toonde obskure fotootjes aan zijn in

[pagina 7]
[p. 7]

de zevende hemel vertoevende minnares, de cyclosportieven redetwistten over wielrenners die zij al dan niet zouden selekteren voor het wereldkampioenschap. Niemand had iets gezien. De kelner plaatste vliegenstolpen op de tafeltjes. Hannes lachte de man bedeesd toe. ‘Mag ik eens iets vragen?’

‘Zeker, meneer!’ zei de kelner.

‘Wie woont in dat huis ginder?’

De kelner keek naar de overzijde van de straat. ‘Een rentenierende brouwer, meneer. Met zijn zuster.’

‘Heeft die man pensiongasten?’

De kelner lachte hartelijk. ‘Neen, meneer. In de oude brouwerij achter het huis bevindt zich “Arcadia”.’

‘“Arcadia”?’

De kelner trok grote ogen. ‘Heeft meneer nog nooit van “Arcadia” gehoord?’

‘Neen.’

‘En van pater Clarisse?’

‘Neen.’

De kelner schudde het hoofd. ‘Meneer is zeker niet van de Kempen.’

‘Toch wel,’ wees Hannes hem terecht. ‘Ik ben geboren en getogen in Weelde, maar ik woon al twintig jaar in Antwerpen. Wat is er zo bijzonder aan “Arcadia”?’

‘Het is een soort van tehuis,’ zei de kelner, ‘voor... mensen die verloren gelopen zijn.’

‘Mensen die verloren gelopen zijn?’ echode Hannes.

‘Wel... mensen die het niet meer zien zitten...’ De kelner haalde de schouders op. ‘Daklozen, verslaafden, ex-gedetineerden, jongens en meisjes met zelfmoordplannen... De pater vangt hen op, helpt hen, wijst hun de weg...’ Op dat ogenblik begon één van de cyclosportieven met zijn trouwring tegen zijn leeg glas te tikken. ‘Loop eens binnen in “Arcadia”,’ suggereerde de kelner nog. ‘Pater Clarisse ontvangt iedereen met open armen. Ook toeristen zijn welkom.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken