Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De schaamrode rapsode (1972)

Informatie terzijde

Titelpagina van De schaamrode rapsode
Afbeelding van De schaamrode rapsodeToon afbeelding van titelpagina van De schaamrode rapsode

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.86 MB)

Scans (7.87 MB)

ebook (3.04 MB)

XML (0.32 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De schaamrode rapsode

(1972)–Robin Hannelore–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 86]
[p. 86]

Pastorale

‘En hoe doet hij het, mijnheer Matrode?’ vroeg Geneviève. Mark lachte, naar het Mig toescheen: een beetje minachtend, en stak een geldstuk in de juke-box.

‘Ik heb hem nog maar één uur in de klas gehad,’ zei Mig, ‘maar dat zal wel loslopen, hoop ik. Ik houd je in elk geval op de hoogte. Tot straks.’ Hij ging naar buiten en opende het portier voor Arabel, die naast zijn wagen reeds stond te wachten. Ze hadden afgesproken dat ze vandaag naar Mirtenhagen zouden rijden om de programma's te laten drukken, een grimeur te engageren, en de nodige kostuums te huren.

En nu zit Arabel naast hem. Haar regenjas heeft ze losgeknoopt en juist boven de welving in het blauwe truitje schittert een diamanten kruisje telkens als ze ademhaalt. En ze heeft die wondermooie knie over de andere gelegd. En er is zijn onbeholpenheid: verlegenheid en schroomvalligheid die hij uit zich verdwenen waande. En er is dat piekeren nu, dat wikken en wegen omtrent het figuur dat hij slaat, de indruk die hij maakt.

‘Hoe gaat het nu met uw vrouw, mijnheer Matrode?’

‘Ze weet niet eens meer dat ze een vrouw is, ze zal het nooit meer weten. Ze kent me niet meer.’

‘Is er dan geen hoop meer?’

‘Als je op een mirakel écht kàn en màg hopen, dan misschien wel, ja.’

[pagina 87]
[p. 87]

‘Zoiets moet wel zeer erg zijn, voor haar én ook wel voor u.’

‘Zij weet niets. Wie niets weet, ervaart niets kwellends. Natuurlijk is zoiets afschuwelijk, maar zij lijdt tenslotte alleen maar de pijn van een afgeplukte bloem. Wij weten niet wat onbewuste of plantaardige pijn is.’

‘En u, mijnheer Matrode?’

‘Noem me asjeblieft Mig, Arabel.’ Hij is bang voor zijn eigen stem, voor de obsessie in hem die op héél wat anders gericht is. ‘Alle mensen hebben of krijgen vroeg of laat hun deel van het leed dat inherent is aan het bestaan net zoals haat en angst en blijdschap en liefde dat zijn. Mijn pijn is natuurlijk de grootste in mijn ogen, maar ook aan pijn went men. Het mooiste dat wij van het leven krijgen is het wennen aan iets en precies daardoor het verdragen én het vergeten én het hopen op iets anders.’

‘Maar dit is zo levenslang, zo uitzichtloos. Ik heb medelijden met jou.’

‘Dat is nu precies waar ik bang voor ben, Arabel. Ik kan geen medelijden verdragen, ik haat elke vorm van medelijden.’

‘Is dat niet... een beetje hoogmoedig? Medelijden is een edel gevoel, denk ik toch. Ik ben bang voor mensen die niet tot medelijden in staat zijn, dat zijn gewoonlijk apatische egoïsten. Sympatie, medeleven, medelijden... zó zie ik het.’

‘Ga jij uit medelijden naar Indië?’

‘Ik geloof het wel, ja.’

‘Medelijden is gewoonlijk maar een impuls, Arabel, een bevlieging, soms zelfs een begoocheling.’

‘Dat is mogelijk, maar voor mij is het medelijden een stimulans. Wij hebben allemaal af en toe een stimulans nodig om tot offervaardigheid of zelfopoffering te komen. Ik hoop dat dit niet verwaand klinkt.’

‘Wat ga je ginder doen?’

‘Dat weet ik zelf niet precies: sociale helpster of kinderverzorgster of monitrice of doktersassistente. De oproep gaat uit van de jeugdbeweging, de plaatselijke en dringendste nood maakt de opdracht gedetailleerd.’

[pagina 88]
[p. 88]

‘En wanneer kom je terug?’

‘Over drie jaar.’

Ontgoocheling en machteloosheid deprimeren Mig. De oranje avondzon tovert apokalyptische taferelen in de log uiteenwentelende wolken. Ik heb nooit iets gedurfd, denkt hij bitter, ik heb in mijn leven alleen maar durven bedeesd zijn én bang dat ik de anderen zou schokken of kwetsen.

‘En hoe denkt jouw moeder erover?’

‘Ik ben bijna eenentwintig, ik kan mijn zin doen. Moeder is alkoholiste, dat heb je gezien, en ze geeft zich af met iedereen die erom vraagt. Ze zou natuurlijk niet liever willen dan dat ik met haar meeheulde in het café. Ook dat heb je wel gezien, en de rest... Het leven is thuis voor mij ondraaglijk geworden.’

‘Dus is jouw idealisme en apostolaat in zekere zin ook een vlucht?’

‘Ja.’

Mig kijkt haar even aan. Nu eerst vallen hem de plooitjes op die van haar mondhoeken naar haar kin lopen, en er kraalt vocht in de haartjes van haar onderste oogleden. Een grote tederheid overweldigt hem. ‘Maar als je nu huwt, dan kan je toch ook ontsnappen aan dat milieu, dan ben je toch ook zelfstandig?’

‘Om te trouwen moet je met z'n tweeën zijn, en daarenboven: ik heb thuis genoeg gezien. Wat denk je dat ik meegemaakt heb, toen vader nog leefde?’

‘Maar er zijn toch ook wel goede mannen?’

‘Het is hun allemaal om hetzelfde te doen.’

‘Dat geval van vorige week heeft jou verbitterd.’

‘Mogelijk,’ zegt ze raadselachtig. ‘Maar ik heb ook nog wel wat anders meegemaakt.’

Mig parkeert zijn wagen op de markt. Als hij met Arabel over het trottoir loopt, blikt hij steels in de uitstalramen. Ze reikt tot iets boven zijn schouder, ze is een beetje groter dan Iris. Een paar knapen lachen verlegen, zeggen ‘Dag, mijnheer!’, en blijven dan staan om hen onbeschaamd na te

[pagina 89]
[p. 89]

kijken. De drukker noemt Arabel mevrouw, en bij Het afscheid nemen (hij kent Mig) zelfs mevrouw Matrode. Arabel weet met haar houding geen blijf, ze neemt een sigaret aan van Mig, en dan blijkt het dat ze nooit rookt, zodat ze de sigaret weer teruggeeft. De grimeur is een kapper die net een kollega van Mig onder handen heeft. ‘Je bent toch nog niet vergeten wat een mooi dametje is!’ zegt die kollega brutaal schertsend. En ook op het verhuurkantoor, waar Mig Arabel het woord laat voeren, worden ze gekonfronteerd met een onbehaaglijke vergissing, want de grijze zaakvoerder vraagt aan Mig of hij over veertien dagen de koffer met de kledingstukken na schooltijd wil meenemen en afleveren bij zijn verloofde.

Op de terugweg doet Arabel erg verward, ze heeft haar jas verkeerd dichtgeknoopt en trekt haar handschoentjes aan en uit.

‘Heb je geen trek in een koffie of een tee, Arabel?’

‘Waarom?’ vraagt ze naïef.

‘Dan stop ik even bij één van die cafés langs de weg.’

‘Mij goed,’ zegt ze stil.

Vóór het café Zilverden staan er weinig auto's, daarom besluit Mig daar uit te stappen. Buiten ruikt het lekker naar oude bomen en afgemaaid gras. De eerste sterren worden zichtbaar in de deemsterende lucht.

Binnen is het erg warm. Roodachtig licht doet de hoeken aangenaam schemeren. Fluorescerende gezichten op verblindend witte boorden of kraagjes dansen spookachtig in de duisternis boven de glimmende dansvloer. Mig kiest een hoektafeltje met een grillige kaarsdrager erop. De oude kelner steekt plechtstatig de kaars aan. Ze bestellen witte martini.

‘Wat raad je mij aan te doen, Arabel?’

‘Wat bedoel je?’

‘Is het mijn plicht mijn leven, mijn toekomst op te offeren aan Iris?’

‘Of het jouw plicht is, weet ik niet,’ zegt ze timide, ‘maar

[pagina 90]
[p. 90]

het zou toch zéér mooi zijn, voor Iris en in de ogen van de anderen én dus ook voor jou.’

‘Maar Iris beseft het niet, zal het nooit meer beseffen, haar is alles om het even. En wat de anderen betreft: ik heb er lak aan om een heilige of een martelaar of een voorbeeld te zijn, ik kan de anderen maar alleen gelukkig maken als ik zelf gelukkig ben. Een nukkig en ontevreden en droevig en hunkerend mens maakt geen andere mensen gelukkig, allesbehalve.’

‘Als je het zó bekijkt, heb je gelijk. Maar je mag ook niet vergeten dat je kerkelijk getrouwd bent, en dat je elkaar trouw beloofd hebt voor het leven.’

‘Dat weet ik, dat is mijn grote kwelling. Veronderstel even dat ik jou op dit ogenblik ten huwelijk vroeg. Wat zou jij antwoorden, eveneens natuurlijk in de veronderstelling dat je van mij hield?’

‘Ik zou neen zeggen. Ik ben katoliek. Wij zouden niet kerkelijk kunnen trouwen.’

‘Wat betekent het, katoliek te zijn?’

‘Dat weet ik niet precies. Ik zou misschien beter zeggen: Ik ben katoliek opgevoed. Katoliek betekent voor mij: eerlijk, en trouw aan de principes van de kerk.’

‘Dus zou ik mij noodgedwongen moeten wenden tot een meisje dat niet gelooft in wat de kerk predikt?’

‘Ja, ik denk het wel,’ zegt ze onzeker.

Uit de juke-box klinkt er een vreemd lied, de beurtzang van een man en een vrouw. De man is de zon, de vrouw is een spelend kind langs het water. Een barse, gewelddadige en onverbiddelijke stem die soms bijna onthutst ophoudt om de frêle, argeloze liefde uit de stilte te laten opklinken, tot de stemmen in elkaar vervloeien en toch zichzelf blijven. Het is een wonderlijk, meeslepend lied; Mig heeft het nooit gehoord. ‘Ken jij dit, Arabel?’ vraagt hij.

‘Dat is Pastorale. De muziek is van Boudewijn de Groot en de tekst van L. Nijgh. Ramses Shaffy en Liesbeth List zingen het.’

[pagina 91]
[p. 91]

‘Jij blijkt van die dingen iets te kennen,’ zegt hij bewonderend.

‘Als je in een café wordt grootgebracht, dan heb je nooit iets anders gehoord.’

Mig bestelt nog een martini. Eens te meer maakt zijn besluiteloosheid hem boos op zichzelf. Dit is wellicht de laatste kans, denkt hij, ik moet het haar zeggen, ik heb in mijn leven té dikwijls getalmd.

‘Zou je mij verachten, Arabel, als ik je zei dat ik van je hield?’

‘Neen, waarom zou ik?’ Ze kijkt in de glinstering van haar drank, haar hand beeft.

‘Zou je denken dat het mij om wat anders te doen was, om iets... oneerbaars?’

‘Neen, jij bent zo niet.’

‘Ik hou van je, ik kan het ook niet helpen.’

‘Dat kan toch niet,’ zegt ze hees, ‘je kent me amper.’

‘Het is de tweede keer in mijn leven dat ik zoiets tot een meisje zeg. Geef me je hand, Arabel.’ Mig steekt zijn hand uit.

‘Het mag niet, mijnheer Matrode.’

‘Noem me Mig, asjeblieft.’

‘Het mag niet, Mig. Het kan niet.’

‘Is er een ander van wie je houdt.’

‘Neen, dat niet. Maar er is iets gebeurd, en ik wil nooit meer... ik ga hier weg.’

‘Het is goed,’ zegt hij wrang.

Wat later, in de auto, zit ze ineengedoken te schreien. Het is zielig.

‘Je moet het me vergeven, Arabel, ik wist niet dat het je zó zou aangrijpen. Zullen we het vergeten?’

‘Ja,’ zegt ze.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken