Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De schaamrode rapsode (1972)

Informatie terzijde

Titelpagina van De schaamrode rapsode
Afbeelding van De schaamrode rapsodeToon afbeelding van titelpagina van De schaamrode rapsode

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.86 MB)

Scans (7.87 MB)

ebook (3.04 MB)

XML (0.32 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De schaamrode rapsode

(1972)–Robin Hannelore–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 80]
[p. 80]

De mannequin Robin Hannelore

Tot op heden heb ik elf dichtbundels gepubliceerd. Kan iemand zich wel realizeren wat zoiets betekent, in de Kempen, in deze tijd? Beseft iemand wat het betekent een dichter te zijn, te moéten zijn? Het scheldwoord dichter is tegenwoordig anders veelbetekenend genoeg geworden. Mag men het dan euvel duiden dat een dichter zoveel mogelijk klandestien te werk gaat, dat hij bijvoorbeeld een pseudoniem kiest?

Dikwijls wordt het kiezen van een pseudoniem beschouwd als aanstellerigheid, dat is een totaal verkeerde opvatting. Als romanschrijver of dramaturg of kriticus heb je geen behoefte aan camouflage. Verondersteld wordt immers dat je in die hoedanigheid een centje verdient en... holala, wacht even, een centje verdienen met schrijven, dus met werken voor je plezier, dat is héél wat! Als je maar een centje verdient, mag je zo gek doen als je wilt: je blijft een burger zonder strafregister. Het noodlot wil echter dat dichters er gewoonlijk centjes bij inschieten, als ze hun gewrochten willen publiceren. Zoiets moet vanzelfsprekend waanzin zijn, of ijdelheid. Gelukkig maar dat echte dichters, naar de normen van onze normale samenleving tenminste, waanzinnigen of ijdeltuiten zijn, anders kochten ze een gitaar en begonnen ze bombastisch te janken of te krijsen en dan werden ze chansonnier genoemd en vereerd als goden. Je hebt nu eenmaal je familie, je positie, je nageslacht, en daarom moet je jezelf vermommen. Ik ga de dichter in mij

[pagina 81]
[p. 81]

Robin Hannelore noemen, zeg je, en je denkt aan een robijnen god en aan een godin met lange rode haren met wie je eens gedanst hebt. Nu ben je gemaskerd en veilig en... gespleten. Je leidt een dubbel leven: solair en lunair. Je waant je volkomen gelukkig... tot je uiteindelijk ontmaskerd wordt, want dan begint de ellende pas voorgoed. Dan word je het voorwerp van spot en krenkende grapjes. En zeker, wanneer een jonge windhaan van een dichter meent in jou de ideale aanvulling van zichzelf gevonden te hebben en een tedere liefdesbrief schrijft aan juffrouw Hannelore Robin. Of wanneer zelfs officiële instanties menen je te moeten adresseren als mevrouw Hannelore Robin... Ja, dan ga je jezelf tenslotte zoiets als de mannequin van de poëzie en van dit idiote mensdom voelen.

Wat een dichter allemaal kan meemaken wordt misschien best geïllustreerd door de volgende twaalf jaar oude belevenis.

Het was herfst en ik was met een les verklarend lezen bezig. De regen striemende tegen de ruiten en de leerlingen zaten te dommelen in een indruk van warmte, veiligheid en rust. Toen werd er eensklaps geklopt, en zonder boe of ba werd de deur geopend. Een vreemd personage trad binnen, een pijp in de mond en een bundel papieren onder de arm. Hij zou de eerste dichter zijn die ik leerde kennen. ‘Ik heet (zus en zo),’ zei hij, ‘en schrijf gedichten. Ik ben aan een roman bezig. Dit is de eerste paragraaf.’ Hij las, overdonderdend. ‘Jij schrijft ook gedichten,’ vervolgde hij. ‘Citeer eens een vers, dan ken ik je meteen.’ Ik begon in mijn geheugen rond te scharrelen en stotterde het eerste vers van mijn eerste bundel, die toen juist van de pers kwam.

‘Kan erdoor,’ zei hij. ‘Al iets gepubliceerd?’

‘Vandaag of morgen krijg ik mijn eerste bundel thuis,’ stamelde ik.

‘Ja,’ zei hij, ‘ja. Goed zo. Wel ik kwam je vragen of je er geen lust toe had medewerker te worden aan mijn tijdschrift.

[pagina 82]
[p. 82]

Een oud-leraar van je stuurde me naar je toe. Jou moeten we erbij hebben, heeft hij gezegd.’

Ik zei beduusd: ‘Goed. Akkoord.’

‘Welke voorwaarden heb je?’ vroeg hij eensklaps.

‘Wat bedoel je?’

‘Hoeveel eksemplaren moet je zelf verlappen?’

‘Honderd.’

‘Als je wil, zal ik je helpen. Ik heb relaties en vrienden.’

Mijn hart maakte een karpersprong: een mecenas kwam als een engel des Heren zomaar mijn klas binnen. De bol in mijn buik, hij zat daar reeds sedert het verifiëren van het kontrakt, begon te smelten. ‘In orde,’ hakkelde ik. ‘Wanneer mag ik je een aantal bundels bezorgen?’

‘Ik kom morgen terug. Geef er me vijftig, ik garandeer je dat ik ze aan de man breng. Adieu!’

Pijp in de mond, papieren onder de arm, deur open en toe. Het was een wervelwind geweest, een verschijning: een dichter. De leerlingen zaten verbijsterd in mijn richting te kijken, verbaasde ogen weerkaatsten mijn verbouwereerdheid. Aanmatigend, dacht ik, geblaseerd. En op dat ogenblik kreeg ik schrik. De ontgoocheling was te groot. Ik stond op het punt om toe te treden tot een soort verdoemde sekte die mij altijd had geïntrigeerd en gefascineerd, en de eerste kornuit of samenzweerder die ik leerde kennen, was een arrogant bluffertje. Maar, enfin, de bol in mijn buik was verdwenen, van vijftig eksemplaren was ik reeds verlost. Leve de bluffertjes!

Diezelfde avond lagen er twee pakken van vijftig eksemplaren thuis op mij te wachten. Meteen begon ik te leuren. Ik presenteerde mijn werkje aan enkele familieleden die niet durfden weigeren. Ik bood het enkele intieme vrienden aan en bepaalde de prijs naargelang hun interesse. Sommigen namen het aan, bekeken het en spraken van geen prijs; zij achtten het vanzelfsprekend dat ik hun mijn eerstelingetje schonk. Anderen vroegen uit gewoonte: ‘Wat kost dat?’ Als ik dan een spotprijsje opperde, bekeken ze me vreemd,

[pagina 83]
[p. 83]

met priemende ogen. Dan wist ik dat ik iets te veel gezegd had, iets dat vriendschap pleegt in gevaar te brengen. Nog eenmaal zoiets en het zou met onze verstandhouding amen en uit zijn, afgelopen. Er waren ook verre vrienden die van mijn dichterlijke aspiraties iets afwisten en me vroegen hun een boekje op te sturen. Zeer timide schreef ik dan de prijs met potlood in een hoekje, samen met het nummer van mijn postrekening. Slechts van één dezer verre vrienden ontving ik het gevraagde bedrag, en het betrof hier dan nog een jongen die ik veeleer uit medelijden tot kameraad genomen had, een halfgare. Tenslotte ontdekte ik dat een dichter nog het meeste sukses heeft bij de zakenlui, bij de detaillisten, die beroepshalve niet kunnen weigeren, zoals de brouwer, de bakker, de melkboer, de slager, de kruidenier... Zij immers vinden het héél normaal dat iedereen weleens iets wil verkopen, en over het verschil tussen gedichten en karbonaden wordt er eenvoudig niet gepalaverd. Marchandise is marchandise.

's Anderendaags dan toog ik met mijn vijftig eksemplaren onder de arm schoolwaarts. Van dit pak was ik dan toch verlost. In het leraarslokaal stalde ik mijn werk uit: hier verzamelde zich een elite van kunstminnenden, hun mocht ik mijn bundel niet onthouden. Ieder drumde rond het tafelblad, ieder bekeek deze kuriositeit, nieuwsgierig en dan onverschillig. Vrij vlug echter ontaardde de onverschilligheid in grinnikend leedvermaak. Ik voelde me als iemand die aan een bedelaar geld geeft en die het vervolgens weer naar zijn kop geslingerd krijgt met een boel scheldwoorden. Maar ja, ik mocht tenslotte niet te veel verlangen. Deze vijftig boekjes waren verpast... Wie die dag echter niet opdaagde, was de dichter. Het kon verstrooidheid zijn, en daarenboven wilde ik mijn ballast absoluut kwijtraken: ik besloot hem thuis te gaan opzoeken.

‘Pardon, mevrouw, ben ik hier bij de dichter?’

‘Ja, maar hij is niet thuis.’

[pagina 84]
[p. 84]

‘Wilt u hem dit pak geven?’

‘In orde.’

Nooit heb ik de dichter nog teruggezien. Nooit. 's Anderendaags hoorde ik vertellen dat ik, naar het scheen, erg bevriend was met een kwibus die vroeger in het eerste jaar van de school gezakt was en die zich onledig hield met het schrijven van gedichten. ‘Een onnozelaar,’ vertelde mijn zegsman, ‘iemand die niet zonder fouten kan schrijven.’ Toen wisten de leerlingen het ook reeds, want de dichter ventte met mijn werkjes langs de straten. Arme Robin Hannelore! Hoe graag had hij alles ongedaan gemaakt, alles vergeten. Helaas, dat was het einde nog niet...

Twee maanden later schreef mijn uitgever een brief waarin hij me aanmaande zo spoedig mogelijk naar hem toe te komen. ‘Naar het schijnt,’ zei hij, ‘loop jij alle boekhandels van het land af om naar je werk te vragen. Je vertelt dat de oplage uitgeput is en dat er een nieuwe editie moet komen?’

Ik viel uit de lucht. Als je toch maar van iets wilt verlost zijn! Ik heb mijn uitgever de hele geschiedenis verteld, ik heb hem over mijn vermoedens gesproken. De brave man werd kwaad en riep dat wij een proces zouden inspannen wegens eerroof, dat de handelsrechtbank hier het laatste woord moest hebben... Omzichtig heb ik dan het woord doofpot gesuggereerd. Ik heb gezegd dat ik dit als een persoonlijke affaire beschouwde. De man bekeek me achterdochtig, maar dat deerde me niet eens meer.

Ik ben terug naar het huis van de dichter gegaan. ‘Pardon, mevrouw, is de dichter thuis?’

‘Neen. De schoelie is van huis weggelopen!’ De deur viel toe.

Nog later heb ik dan vernomen dat een zekere Robin Hannelore, een dichter-charmeur, een man van dertien stielen enzovoort, zich overal te pas en te onpas wilde opdringen. Ik kreeg eksemplaren van mijn bundel onder ogen met opdrachten en sierlijke handtekeningen. Eens heb ik een meisje met

[pagina 85]
[p. 85]

zulk eksemplaar ervan willen overtuigen dat dit mijn werk was. Ze geloofde het eenvoudig niet! Ze had met de dichter geflirt ergens in Brussel, en hij had haar zijn eerste werkje ten geschenke gegeven. ‘Het is een wondermooie bundel,’ zei ze, ‘en de dichter is een vreemde kerel, een échte dichter.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken