Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De schaamrode rapsode (1972)

Informatie terzijde

Titelpagina van De schaamrode rapsode
Afbeelding van De schaamrode rapsodeToon afbeelding van titelpagina van De schaamrode rapsode

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.86 MB)

Scans (7.87 MB)

ebook (3.04 MB)

XML (0.32 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De schaamrode rapsode

(1972)–Robin Hannelore–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 75]
[p. 75]

Je kunt niet kruisjassen met een dode

‘Je bent een eigenaardige vent, Koksiaan,’ had de notaris gezegd. ‘Bij mijn weten zal jij de eerste van de Beau-monde zijn die een testament nalaat. Heb jij dan helemaal geen familie meer?’

‘Ja, toch, ergens een begijn die zot is geworden, een zuster van mij. Maar ze was al begijn toen ik nog moest geboren worden. Ik heb haar nooit gekend.’

‘Besef je dat jij één van de rijkste mannen van Eisterlee bent?’

‘Ik zal wel het hardst gewerkt hebben ook, notaris.’

Koksiaan stapte terug naar het gehucht. Als naar gewoonte begon hij tot zichzelf te praten: ‘Nasson zit voorzeker te wachten, Koksiaan, hij zit aan de punten van zijn snor te draaien. Nasson zou absoluut eens naar de dokter moeten, hij kriept als een droge pomp. Als je niet vlugger stapt, begint Hektor te biljarten met die automatenvoyageur die Valois heet, en dan komt er van de kaartpartij niets terecht. Maar wie gaat de Poilu vervangen?’ Koksiaan zweeg, er stonden een paar mannen naar de ondergaande zon te kijken. Ze deden of ze hem niet zagen. Hoe dikwijls zou hij deze weg reeds af gelegd hebben? Hoe dikwijls zou hij hem nog kunnen afleggen? Hij had altijd graag gestapt, kilometers en kilometers, het vermoeide hem nooit; al stappend kon hij het weinige aftellen dat hij ooit gehad had en het vele optellen dat hij nooit had kunnen krijgen. ‘Wanneer zal het gebeuren, Koksiaan?

[pagina 76]
[p. 76]

Jonge Ignaas zal roepen: Halt of ik schiet! Gooi je geweer weg! Wat zal je dan doen, Koksiaan? Zal je hem als een beest neerknallen? Jonge Ignaas heeft een dochter, dat meisje heeft hem wellicht nodig. Als je hem nu eens in de benen schoot? Of in zijn achterste? Wat zou Kaddee gedaan hebben? En de Pluvier? En als je nu eens op Ouwe Ignaas botst, wat dan? Ouwe Ignaas is niet slecht, hij is een natuurmens. En de jonker? Zou je hem kunnen doodschieten? Het schijnt dat de dood van zijn zuster hem krankzinnig gemaakt heeft. Je moet oppassen met die jongen, Koksiaan, een tweede keer laten ze hem niet ongemoeid, dan sturen ze hem naar de kinderrechter, dan sluiten ze hem op in een verbeteringsgesticht.’

Er lag nog een flets laagje rode avondzon op de witgekalkte gevel van De zwarte Hengst. In het café woelde de zaterdagavonddrukte van snotneuzen en bakvisjes die hier tijdens hun flikkertjes afspraken in welk bos ze straks een uurtje gingen spelen, van elkaar zat zeverende drinkebroers en van kaartende gepensioneerden. Nasson en Hektor zaten op de vertrouwde plaats in de hoek. Nasson hield het beduimelde spel kaarten met de bierdrinkende juffrouw op de achterkant in zijn kolossale spittershand, terwijl Hektor met een stukje krijt het boompje zat te tekenen op de lei.

‘Heb je al horen vertellen wat er met de pachters van het kasteel gebeurd is?’ vroeg Nasson terwijl hij een dikke sigaar uit zijn zak opviste.

‘Neen. Is er iets gebeurd?’

‘De jonker heeft de huur opgezegd, overal, ze moeten de straat op.’

‘Waarom?’

‘Hij moet weten wie de freule vermoord heeft.’

‘Maar dat gaat toch zomaar niet? Er moeten toch huurkontrakten zijn, en er zijn syndikaten.’

‘Er zijn nooit huurkontrakten geweest, omdat de ouwe baron het nooit wilde, net zo min als hij ooit iets met syndikaten wilde te maken hebben.’

[pagina 77]
[p. 77]

‘Wat kunnen die brave borsten nu met de moord op de freule te maken hebben? Het zijn allemaal fameuze pilaarbijters.’

‘En de houthakkers werden afgedankt, en niemand mag nog een voet op Donkheide zetten, er komen poorten en prikkeldraad.’

‘Die jonker is al even zot als zijn grootvader,’ zei Koksiaan kwaad. ‘Beginnen we nu te kaarten of niet?’

‘Je kunt niet kruisjassen met een dode,’ zei Hektor, terwijl hij naar de ledige stoel tegenover Koksiaan keek. ‘Speel je niet mee, Valois?’ riep hij in de richting van een keurig uitgedoste kerel, die aan het buffet te praten stond.

Zonder om te kijken schudde Valois het hoofd.

‘Ik zal een vierde man zoeken,’ zei Hektor opstaand. ‘Wacht even.’ Hij wrong zich door het gewoel.

Een half uur later was hij nog niet terug, hij was met Valois aan het biljarten in de andere uithoek van het L-vormige café. Toen stond Nasson op, hij moest even naar het toilet, maar even later stond hij te vogelpikken met een paar oude vrijgezellen die naast hem woonden.

Koksiaan begreep het: met de Poilu had hij zijn laatste echte vriend verloren, en een vent van eenenzeventig maakt geen nieuwe vrienden meer. Hij stond ook op en ging naar buiten, thuis kon hij even goed zijn bittertjes drinken, daar was de eenzaamheid ook nooit verlatenheid. Toen hij voorbij het keuterboerderijtje van Gouda Molenaar stapte, verlangde hij eensklaps hevig naar een beetje vriendelijkheid en gezelligheid. Hij klopte op de zware groengelakte deur en trad binnen. Chris zat aan tafel een boek te lezen, hij glimlachte en sprong op. ‘Wanneer trekken we er nog eens op uit, Koksiaan?’ fluisterde hij gedempt. ‘Vannacht?’

‘Neen, niet vannacht, we zullen wel zien. Waar is je moeder?’

‘In de kelderkamer.’

‘Gaat ze zo vroeg slapen?’

‘Ze is er met mijnheer Seeuws.’

‘Wie is dat?’

[pagina 78]
[p. 78]

‘De poelier. Hij heeft de ree gekocht. Hij koopt al het wild op en geeft er de hoogste prijs voor.’

‘En wat doet hij hier in de kelderkamer?’

Chris grinnikte een beetje beschaamd. ‘Kom nou, Koksiaan, dat weet jij toch ook wel.’

Ook hier zijn ze de Poilu dus reeds vergeten, dacht Koksiaan bitter. Gelukkig maar dat ik Gouda Molenaar niets verteld heb van mijn plannen, anders had ze misschien nog gedacht dat ik de Poilu bij haar wou vervangen. ‘Luister, Chris, als ik dood ben en jij wordt eenentwintig jaar, dan krijg jij alles wat ik bezit. Ik wil echter dat je hierover nergens en nooit met een woord rept, ook jouw moeder hoeft dit niet te weten. Dit is een geheim tussen jou en mij en de notaris. Intussen moet jij studeren zo hard als je kunt, en als je iets werkelijk nodig hebt, boeken of materieel, hoef je niet bang te zijn om mij dat te vertellen. Akkoord?’

De jongen keek Koksiaan stomverbaasd aan. ‘En in ruil hiervoor moet ik dan met jou gaan stropen?’

‘Helemaal niet, ik wil niet dat je nog gaat stropen. Je zult het niet nodig hebben, en tegenwoordig zijn er sporten en spelen genoeg waar een jongen van jouw leeftijd zich mee kan amuseren. Ik ben niet arm, Chris, de notaris heeft gezegd dat ik één van de rijkste mensen van het dorp ben.’

‘Ik mag dus niet meer stropen?’

‘We zullen er ten afscheid nog één keer op uit trekken. Voortaan zal het véél te gevaarlijk zijn, de jonker is zot geworden, hij gaat van Donkheide een soort van koncentratiekamp maken.’

‘Dank je, Koksiaan.’

‘We zwijgen erover. Waar zijn jouw zusjes?’

‘Die slapen.’

‘Je moet later goed zijn voor je zusjes, Chris, je zal het kunnen. Er is niets zo tragisch voor een mens als te moeten leven zonder familie of vrienden. Hoe meer echte familie en goede vrienden je hebt, hoe minder je de kans loopt dat je ooit alleen komt te staan.’

[pagina 79]
[p. 79]

‘Sta jij alleen, Koksiaan?’

‘De Poilu was mijn laatste vriend, Chris.’

‘Wij kunnen toch ook goed met elkaar opschieten, Koksiaan?’

Het klonk naïef, maar niet kruiperig, en het vertederde Koksiaan. ‘Ja,’ zei hij schor. Hij draaide zich om en trok de deur open. Buiten waren er heel veel sterren, en er was een stuk maan. Kruisjassen met een dode kan je niet, dacht Koksiaan, maar trouw zijn aan een dode, dàt kan je wel.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken