Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De schaamrode rapsode (1972)

Informatie terzijde

Titelpagina van De schaamrode rapsode
Afbeelding van De schaamrode rapsodeToon afbeelding van titelpagina van De schaamrode rapsode

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.86 MB)

Scans (7.87 MB)

ebook (3.04 MB)

XML (0.32 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De schaamrode rapsode

(1972)–Robin Hannelore–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 167]
[p. 167]

Afreageren

De dagen, de weken gingen voorbij, en Ambro verwondde zich aldoor erger in zijn eenzame strijd tegen iedereen en niemand. Dikwijls reed hij naar het familiegraf dat pronkte naast het betonnen voetpad dat tot in het kerkportaal liep. Birgitta Marling stond er in het arduin gegrift, een magere naam naast de rimram met de vier dorpen erin. Wellicht kwam elke zondag de moordenaar hier voorbij. De gezwollen ader in Ambro's voorhoofd klopte en klopte van liefde en razende wrok. Van achter hun gordijnen gluurden de dorpelingen naar hem, als bange horigen volgden zij elke van zijn bewegingen. Ze hadden geluk dat ook hun woningen niet tot zijn eigendom behoorden, hij zou hen stante pede op straat hebben laten zetten. De kinderen bleven schuw uit zijn buurt. Ambro, de droes! Het maakte hem grimmig.

Het had allemaal zo anders kunnen zijn... Wat had hij niet willen bewerkstelligen in deze streek, op dit braakliggend terrein met zijn geweldig potentieel aan onverdorven arbeidskrachten? Welke revolutie had hij niet gedroomd in dit wingewest der grondsjacheraars? Hij kende de diepe Kempense haat voor de landadel, voor mijnheer de baron, mijnheer de graaf, mijnheer de burggraaf die de adelbrieven konden en moesten schrijven, die de relaties hadden, die wisten waar ze moesten aankloppen om een karrespoor tot een asfaltweg te maken, en die bijgevolg als vanzelfsprekend en zonder de minste oppositie tot burgemeester werden gekozen.

[pagina 168]
[p. 168]

Maar het noodlot had van hem een tiran gemaakt, een zielige, potsierlijke tiran. Zonder de wraak zou hij zichzelf nooit meer kunnen verdragen. En om tot die wraak te kunnen komen, joeg hij argeloze kippen uit zijn bossen, bedreigde hij een oude man die wat humus scharrelde, troefde hij enkele snaken af die met een vermolmde kruisboog naar staartmeesjes schoten, ging hij met zijn geweer in aanslag staan voor enkele handelsreizigers die achter de krant op het stuur van hun wagen hun boterhammetje zaten te verorberen, lachte hij de pastoor uit die voor een centrale verwarming in zijn kerk kwam bedelen, dreigde hij met monsterprocessen tegen de pietluttigste schending of onteigening van Donkheide, stuurde hij elke gezant van elk komitee uit wandelen.

Het was vrijdagavond, en het deemsterde reeds toen Ambro besloot een rit te maken met het paard van de oude heer Polycarpus. Wulfran schrok zich een bult, maar hij zadelde het paard zonder ook maar één aanmerking te maken. Het was een bruine hengst met een glimmend zwarte staart. De oude heer Polycarpus had altijd veel van paarden gehouden, méér dan van mensen wellicht. Ambro liet de hengst galopperen waar het hem beliefde. Hij zat te paard als een ridder. De oude heer Polycarpus was slechts een parodie geweest. ‘Jij bent een volmaakte ruiter,’ had hij meermaals tot Ambro gezegd. Het blauwe bloed van zijn moeder, de freule, en de teatrale galanterie van de toneelspeler Marling hadden hem tot een volmaakte ruiter gemaakt, maar niet tot een ridder. In de schemering, op het rennende paard voelde hij zich in zijn schik: uitdagend, rebels, satans bijna. De hoeven trommelden op de harde grond, op het asfalt, op de keien. Hij stormde door het dorp, de ruiter van het wraakgericht. De vurigheid van het paard maakte zich van hem meester, hij brulde. De oude heer Polycarpus had de haat gezaaid, de oogster van de storm wervelde door het dorp.

De mensen kwamen in de verlichte deuropeningen staan, bleek en bang. ‘Zot!’ riep iemand aan de kant van de weg. Ambro rukte aan de teugels. Het paard steigerde, hij dwong

[pagina 169]
[p. 169]

het terug te keren. De man wilde vluchten, maar hij schopte hem in de rug zodat hij ten gronde stuikte.

Ze stormden voort; de rug van het paard was drijfnat. Vóór de woning van de rentmeester eindigde de helse rit. De hengst zou nu wel weten dat hij niet langer de oude heer Polycarpus met zijn uitgemergelde gelijkmatigheid tot meester had. Ambro ontwaakte uit een orgie van haat en bombastische zelf-inbeelding. Hij wankelde naar huis. De avondwens van de rentmeester negeerde hij.

Toen hij de verlaten villa betrad, rinkelde de telefoon. De kommandant van de rijkswacht wauwelde wat over die krankzinnige tocht met het paard, hij sprak over een klacht en over een proces. Ambro lachte hatelijk. De kommandant werd woedend en noemde hem krankzinnig. De moordenaar kon onmogelijk iemand van het dorp zijn; het zou wel een vreemdeling geweest zijn, een zwerver, een maniak. Al die represailles trouwens waren die van een dwaas, van een onwaardige nazaat uit een zeer achtbare familie. De kommandant begon de lof te zingen van de goedertierenheid van de oude heer Polycarpus. Ambro legde de hoorn in. Iemand had dus een klacht ingediend... Hij liep naar buiten en kroop in zijn wagen. De fares maaiden gigantisch door de dennen. Ik laat een landmeter komen, dacht hij, met veel publicitaire blabla laat ik een paar stukken heide in percelen bouwgrond verkavelen; op die wijze kan ik de jonge paartjes en iedereen kwellen, want daarna hoef ik slechts een fantastische prijs te vragen of eenvoudig het ontwerp te laten annuleren. Iemand had dus een klacht ingediend... Hij stopte vóór de oude lindebomen. In het café zat dezelfde rotzooi van elke vrijdagavond. Ze keken hem aan als een wereldwonder. Robrecht schoof met trillende lippen tot in Ambro's nabijheid. De baas zelf gaf hem het glas bier, in zijn handen sidderden de eerbied en de vrees voor het geslacht van de oude heer Polycarpus. Iedereen zweeg, iedereen sperde ogen en oren open. Straks moesten de mannen alles over Ambro aan hun

[pagina 170]
[p. 170]

vrouw kunnen vertellen. Wat hij nu weer uitgehaald had, en wat hij gezegd had...

‘Raak je mijn zoon nog éénmaal aan met je vuile poten, dan krijg je met mij te doen!’ zei een overslaande stem uit de mensentros naast hem.

Ambro was werkelijk verbaasd, iedereen was verbaasd. Dat gaf hem de pap in de mond! Zijn belager had een gekromde rug en een scheve neus. Hij had het natuurlijk over die snotneus met zijn kruisboog, die van Ambro een paar meppen had gekregen.

‘Blijf met je poten van onze kinderen af, kerel! Heb je dat begrepen?’

Nu was Ambro verbijsterd, idereen was verbijsterd. Het kon eenvoudig niet. Hij monsterde de man met ontzag. Niemand had ooit het lef gehad om zoiets in zijn gezicht te slingeren. De man was nu uit de anonimiteit van het kluwen naar voren gekomen. Of hadden de anderen zich teruggetrokken? Hij was er zeker van dat het een heiboer was, één van de vroegere slaven van de oude heer Polycarpus. Hij begon te lachen, luidop en tergend. Kom, man, dacht hij. Kom dan toch, verdomme! Ik geef niet om een relletje. Kom dan toch...

Wanneer hij tenslotte kwam, ramde Ambro hem met één hand; met de andere sloeg hij zijn glas bier stuk in het gezicht van de man, die krijste als een varken. Nu echter vloog Robrecht op hem toe, zijn vuist beukte tegen Ambro's kaakbeen. Ambro plofte zijn voorhoofd in Robrechts gezicht en vlak daarop sloeg hij hem uit alle kracht in zijn hals, op zijn adamsappel. Robrecht zeeg kokhalzend ineen. Toen hij naar adem snakkend wou opstaan, schopte Ambro hem met de punt van zijn schoen in de buik. Kronkelend van de pijn huilde Robrecht: ‘Lafbekken!’

‘Moordenaars!’ hijgde Ambro.

Dat was te veel. Ze vlogen op hem toe, vuisten bonkten in zijn gezicht, op zijn hoofd. Nu moest hij zich kunnen losrukken, de kruk hoog genoeg optillen, ermee zwaaien... Iemand had de kledingstukken van zijn rug gescheurd, reet

[pagina 171]
[p. 171]

met de nagels door zijn vlees. De kruk was vrij eensklaps, en Ambro sloeg en sloeg... In de deuropening stond de baas met een biljartstok in de hand. Ambro schopte hem tussen de benen. Hij wankelde naar buiten en liet zich achter het stuur van zijn wagen vallen. Het bloed liep in zijn ogen, in zijn mond. Zijn handen bibberden, hij kon ze niet onder kontrole krijgen... Een ogenblik had hij de indruk gehad dat hij met Birgitta's moordenaar vocht, dat eindelijk recht geschiedde. Ach, vannacht zou hij toch kunnen slapen, een beetje gelukkig misschien. Vannacht zou hij niet geobsedeerd worden door de zware ortopedische schoen met het glimmende ijzeren stel.

‘Dagmar,’ fluisterde hij, maar een sekonde later grijnsde hij reeds om deze bespottelijke naïviteit.

Dagmar en Barbaar maakten hem wakker. Hij lag op de kanapee in het salon. Zijn gezicht was afschuwelijk gezwollen, zijn lichaam deed overal pijn, ondraaglijk, toen hij zich oprichtte.

Dagmar begon aanstonds de wonden te betten. Hij liet haar gewillig begaan. Ze had er vanzelfsprekend reeds alles van gehoord, van die vechtpartij. Ze liet echter niets merken. Barbaar liep trouw achter haar aan. De aanhankelijkheid van de hond stemde Ambro een beetje weemoedig. Indien Birgitta meer van Barbaar had gehouden, dan had haar moordenaar eerst tegen zijn gelijke moeten vechten.

Er werd gebeld. Dat was natuurlijk alweer die vervelende rentmeester met zijn lankmoedigheid en zijn kuiperijen. Als dat zo bleef aanslepen, zou hij nog genoopt worden om ergens een gewetenloze kerel te engageren voor zijn job.

Dagmar ging opendoen. Haar hakken klapten in de gang, het getik van Barbaars poten was ook hoorbaar. Ze liet iemand in de spreekkamer binnengaan. Ze had moeten zeggen dat ik niet thuis ben, dacht Ambro geërgerd.

‘Hubertus Wikke en zijn zoon,’ zei ze schouderophalend.

‘De jongen is een zwakzinnige...’

‘Wat moeten die hier?’

[pagina 172]
[p. 172]

‘Ik weet het niet. Hubertus Wikke was de pachter van De Hazelhoeve...’

‘Wat doet hij nu?’

‘Hij is de karweitjesman van de gemeente. Zijn zonen werken in een bouwbedrijf, behalve de zwakzinnige natuurlijk.’

‘Waarom gaat hij niet naar de rentmeester?’

‘Hubertus Wikke was de gunsteling van mijnheer de baron.’ Ambro vermoedde reeds wat het worden zou. Die Hubertus Wikke kwam op zijn medelijden spekuleren met zijn voornaamste wapen bij de hand: een debiele zoon! Met tegenzin ging hij naar de spreekkamer.

Hubertus Wikke was een bang mannetje met uitermate lange armen, hij had een gezicht dat uit de haak stond. Zijn idiote zoon was een groot scharminkel met zwarte haren en openhangende mond. Deze man was dus de gatlikker geweest van de oude heer Polycarpus. Ambro walgde reeds van wat komen ging.

Hubertus Wikke begon eensklaps te huilen, hij hield zijn vuile pet voor zijn gezicht. De zwakzinnige gaapte Ambro star aan. Zij akteerden prachtig.

‘Wat is er, Wikke?’ vroeg hij bars.

‘Hij heeft het gedaan!’ huilde de kapotte stem van de karweitjesman. ‘Hij heeft het gedaan!’

Het zinnetje sprong als een bom uiteen, de letters boorden zich als splinters in Ambro's hoofd. Dat kon niet. Dat was niet waar. Zoiets was onmogelijk! ‘Wat gedaan?’ vroeg hij als van in de verte.

‘De juffrouw vermoord!’ kermde de karweitjesman.

Dat was een leugen. Zoiets gebeurde niet. Dat was een walgelijke komedie, een weerzinwekkende klucht. De lafaards offerden een idioot om zijn gratie af te bedelen! ‘Neen!’ riep hij woest.

De zwakzinnige keek hem strak aan, als een hypnotiseur. Ambro was er zeker van dat hij van deze vervloekte sotternie geen jota begreep.

‘Hij heeft vanmorgen zijn bloedeigen zuster willen aan-

[pagina 173]
[p. 173]

randen!’ krijste de karweitjesman. ‘En toen heb ik het uit zijn mond geranseld... Mijn vrouw was er al die tijd zeker van dat hij het gedaan had. Verdoemd wijf!’

Ambro stond voor een krankzinnige en voor een zwakzinnige. ‘Neen!’ brulde hij. ‘Je liegt, schoft!’ Hij greep een stoel en sloeg hem op de vloer aan diggelen. ‘Dat is een gemene leugen!’

De zwakzinnige vloog als een giganteske kraai tegen de muur op. Hij was lijkbleek van angst.

‘Ik kan mij toch niet vergrijpen aan een debiel... Godver... godverdomme!’ Ambro keilde de bloemenvaas tegen de muur.

De zwakzinnige viel met zijn gezicht op de grond en bleef doodsbang ineengekrompen liggen. Wikke viel op zijn knieën en smeekte weerzinwekkend om vergiffenis. Ambro schopte hem van zich af. ‘Waarom heb je dat kreng niet in een gesticht gestopt?’ tierde hij.

‘Hij is dertig jaar,’ schreide Wikke gesmoord. ‘Hij was altijd de lieveling van mijn vrouw.’

Ambro wilde zich op dat vuile reptiel daar in de hoek gooien, hij wilde dat stupide karkas kapotstampen, dat stompzinnige gezicht... Dagmar was daar echter plotseling; bleek maar kordaat trok ze Ambro de kamer uit, duwde ze hem door de gang naar de huiskamer. Verwezen liet hij haar begaan. Dit was het einde van alles.

Het glas cognac dat ze hem in de hand gaf, bracht hem weer tot zichzelf. Hij dronk het in één teug leeg. Hij zag dat zij huiverde: ze had zeker gezien dat hij op het punt stond zich te vergrijpen aan een idioot, dat hij een weerloze zwakzinnige wou verpletteren... Er brak iets in hem open, hij was er willoos aan overgeleverd. Tranen liepen over zijn wangen, een onuitstaanbare obsessie vloeide uit hem weg. Hij zocht Birgitta's gelaat diep in zich, haar ogen... Maar hij kon zich haar gelaat niet meer voorstellen. Het maakte hem radeloos. Birgitta was onwezenlijk ver.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken