Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Wolfskers (1975)

Informatie terzijde

Titelpagina van Wolfskers
Afbeelding van WolfskersToon afbeelding van titelpagina van Wolfskers

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.64 MB)

Scans (6.69 MB)

ebook (3.01 MB)

XML (0.23 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

novelle(n)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Wolfskers

(1975)–Robin Hannelore–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 5]
[p. 5]

Wolfskers

Ook nu is de hoop ijdel: geen roffelen op de trap, geen tikkelen op het linoleum, geen frisse snoet noch warme tong... Hij moet uit bed, hij moet naar school, er begint een nieuw schooljaar: het achttiende. Als hij zich staat te scheren in de badkamer, ziet hij zijn kop eensklaps als een slijmerig ontluikende schermbloem van de waterscheerling, en hij kokhalst. Buiten kakelen de kippen, zingen de vinken, rumoeren de mussen; hij poogt aan niets te denken, denken nu is gevaarlijk voor hem, dat weet hij. De zon slaat diepe bressen in het groen, de dennen proeven met verzilverde vingers de honig van de morgen, de blaadjes van de kanada's blikkeren geelzuchtig. Hij lacht grimmig: waarom jagen ze de kinderen precies dan naar school als de natuur aan zijn sublieme les over de dood begint? Beneden staat zijn tee met het citroentepeltje erin te wachten. Drie dagen geleden nog sprong Zwartje nu tegen hem op. Hij boog zich dan over de glanzende cocker-spaniël, die zich dadelijk op zijn rug neervlijde, en streelde met open hand enkele keren over de harde melkwitte tepels. Aan tafel kwam de hond onveranderlijk naast zijn rechterbeen zitten... te wachten, eindeloos desnoods, tot hij de rituele zinnetjes ‘We zijn weg!’ of ‘We gaan wandelen!’ zou uitspreken, om vervolgens uitgelaten blaffend tegen hem op te springen en naar de deur te rennen. Een hele dag bleven de geelbruine ogen van Zwartje hoopvol op hem gericht, onverdraaglijk soms, almaardoor wachtend op een wandeling of een belofte of een liefkozing: voor een hond is het hele leven één vakantie. Wanneer hij in zijn bureau komt, schudt hij duizelig het hoofd: de stank van de boeken, de schrijfbenodigdheden, het leder... van een nieuw schooljaar beneemt hem de adem. Zijn boekentas weegt zwaar, de proefwerken van het laatste trimester zitten er nog in gepropt. Fijne roestkorreltjes parelen op het metaal van het handvat en de sluiting. De garagepoort kraakt over grint

[pagina 6]
[p. 6]

dat op het beton terechtgekomen is, zijn vrouw gaat de wagen buitenrijden. Hij trekt zijn jas aan, tast in zijn binnenzak... Vol afschuw houdt hij de rode balpen tussen duim en wijsvinger, en dan - in een opwelling, om de herinneringen de pas af te snijden - keilt hij ze in de papiermand. Aan de bittere tee nippend zoekt hij in zijn zakken naar een zakdoek, hij vindt er geen. In de veranda trekt hij de ingebouwde kast open en steekt zijn hand in de rechterzak van zijn door-de-weekse broek. Hij grijpt de zakdoek bij een tipje en haalt hem er langzaam uit. Er zitten donkere bloedvlekken op. Die zijn afkomstig van het waterkieken dat hij verleden donderdag uit de ratteklem tussen de biezen langs de vijver bevrijdde nadat Zwartje er zijn aandacht op getrokken had. De vogel bloedde uit zijn groene poten en zijn roodgele bek, maar toch klodderde hij weg over het water. Een ogenblik meent hij de aanporrende snoet van Zwartje in de vouw van zijn rechterbeen te voelen... Hij knijpt de ogen dicht. ‘Heb je geld, Nic? Je bril? Je sigaretten...’ vraagt zijn vrouw vanachter de veelkleurige plastic linten die de insekten buiten de deuropening moeten houden.

‘Ik ga niet naar school’, zegt hij traag terwijl hij het klamme zweet van zijn voorhoofd wrijft.

Zijn vrouw komt niet begrijpend binnen. ‘Ben je ziek?’

‘Ik weet het niet. Ik kàn niet naar school gaan.’

‘Je bent ziek!’ Ze loopt naar het salon. ‘Ik bel de dokter...’ ‘Het heeft geen zin, Mirjam. Hij kan me niet helpen.’

Ze keert langzaam op haar stappen terug. ‘Wat is er dan? Je... je moet toch naar school... Je moet de direkteur verwittigen, je moet een attest van de dokter hebben!’

Hij rukt moedeloos zijn das los en zijgt in een rieten stoel. Ze gaat recht tegenover hem zitten. ‘Zwartje is... was maar een hond, Nic. Er zijn honden bij de vleet. Als je wilt, gaan we vanavond een andere kopen... Kom nou’, praamt ze. ‘Je bent toch geen kind meer’.

‘Misschien komt hij terug, Mirjam... Misschien...’

‘Mocht Zwartje loops geweest zijn... In zulke gevallen ge-

[pagina 7]
[p. 7]

beurt het wel meer dat een teefje er voor enkele dagen tussenuit knijpt... maar je hebt het dier zelf laten injekteren door de veearts.’ Ze springt resoluut op. ‘Ik kan toch niet naar de direkteur telefoneren dat je overspannen bent, zo vlak na de vakantie... Je bent ziek. De dokter moet komen!’ Ze loopt naar het salon.

Hij staat op en gaat naar buiten. Zijn ledematen wegen zwaar, in zijn middenrif zitten alle gevoelens waartoe hij in staat is samengekrompen. De tijd van de ganzebloemen is voorbij, verdroogd staan de stengels langs de gevel; het wazige goud van de zon streelt over het asfalt, over de duizenden eikels die erop liggen. Hij fluit, vijf lang gerekte tonen, het loksein dat Zwartje immer prompt beantwoordde met geblaf en een opgewekte spurt naar hem toe. Alles blijft kalm. Weegbree, hoefblad en wegdistels zitten onder een dikke laag stof dat opwolkt als hij er met zijn keurig gepoetste schoenen door sloft. Moedeloos rukt hij enkele knoppen van de wilde kamille op de berm, wrijft ze plat, ruikt eraan. Als hij er zeker van was dat die rattenvanger, die Cyriel Vynckier, zijn bedreiging ten uitvoer had gebracht... Cyriel Vynckier ontmoette hij verleden jaar in de herfst voor het eerst. Naar dagelijkse gewoonte liep hij met Zwartje langs de grillige Spieringbeek tot aan de Nete, om vervolgens de oever te volgen tot aan de akwadukt onder het Albertkanaal, en dan langs het Melkwegeltje naar huis terug te keren. Toen hij langs een maïsveld slenterde stond daar eensklaps een grote sombere vent voor hem met een jachtgeweer onder de arm. ‘Meneer,’ zei die, ‘dat is hier mijn jacht,’ en hij maakte met de linkerarm een wijd cirkelend gebaar, ‘je moet hier met je hond wegblijven, of ik leg hem neer.’

‘Jouw jacht? Bij mijn weten behoort het achterdijkse land hier toe aan vijf verschillende boeren...’

‘Aan zes boeren, meneer, en van elk van hen kreeg ik - mits betaling natuurlijk - de schriftelijke toestemming om hier te jagen.’

‘Dat wist ik niet... Maar wat heeft mijn hond daarmee te maken?’

[pagina 8]
[p. 8]

‘Die hond is een fielding cocker, meneer, een verwoede jager.’ ‘Ja, en wat zou dat...? Wij wandelen toch alleen maar...’

‘Jij wel, ja, maar je hond zit voortdurend in het spoor van konijnen en fazanten... Je moet die hond thuishouden, ofwel wandel je ermee aan de leiband!’

‘Ik denk er niet aan! Jij praat alsof mijn hond het schaarse wild hier uitroeit, terwijl je zelf loopt te paffen op al wat beweegt...’

‘Dan ontmoeten we elkaar nog, meneer,’ zei de man somber terwijl hij verder liep.

Vanaf toen sloeg Nic de gedragingen van Zwartje een beetje nauwkeuriger gade: de immer bewegende vochtig glimmende neusgaten, het met wuivende oren hoog opspringen in het maaigras, de pijlsnelle raids naar een bepaald punt toe, het jankend achtervolgen en in een kring opdrijven van hazen... maar nooit had hij hem werkelijk zien toeslaan, het bleef bij een spel, zelfs toen die eend (klaarblijkelijk in een poging om de aandacht van haar nest af te leiden) zot buitelend tussen zijn poten belandde...

De koeien in de weide lopen hem met wiegende koppen na. Wat verder vliegen honderden spreeuwen en kieviten op; een ogenblik is er een onvoorstelbaar geharrewar van vleugels, maar dan vlaagt heel hoog de zwerm spreeuwen naar het zuiden terwijl de kieviten met een gestroomlijnde vlinderslag naar het noorden opklimmen. Zijn voet glijdt uit op enkele kale inktzwammen, en daardoor valt zijn oog op de zwarte bessen van een soort nachtschade in de sloot. Hij plukt een tiental bessen en laat ze in zijn handpalm heen en weer bollen. Zou dit de wolfskers zijn... het doodkruid, of het bitterzoet? Hij weet het niet. Hij laat de bessen in zijn zak glijden. Zou Cyriel Vynckier zijn bedreigingen in daden hebben omgezet? Zou die onderontwikkelde, ongure muskusrattenvanger dat werkelijk gedurfd hebben? Strooide hij misschien ergens tussen de braamstruiken en het riet, of tussen de lissen en de biezen... rattenvergift? In de lente werd Nic, op een avond toen hij thuiskwam van de school, opgebeld

[pagina 9]
[p. 9]

door de politiekommissaris. ‘Ik moet je verbalizeren’, zei die. ‘Cyriel Vynckier heeft je aangeklaagd. Met zijn verrekijker sloeg hij gade hoe je hond een konijn doodbeet... Jij was er bij, je hebt het konijn mee naar huis genomen’.

‘Hola, wacht even... Mijn hond kwam inderdaad op het spoor van een... halfdood konijn, een beestje met een opgezwollen kop en totaal weggezworen ogen. Ik heb dat konijn meegenomen in de hoop dat ik het misschien nog kon helpen.’ ‘Je hebt het in de pot gedaan?’

‘Ik heb het uit zijn lijden verlost en in de grond gestopt.’

Enkele valschermzaadjes vliegen traag voorbij, alsof ze zoeken naar een plaats om hun lading te droppen. Hij plukt enkele zwarte braambessen, steekt er een in zijn mond, gooit de rest weg. Zwartje hield van rijpe braambessen, tenminste als Nic er ook enkele in zijn mond propte. Was het mogelijk dat Zwartje tot aan het Albertkanaal liep, misschien in het spoor van een haas, en dat hij toen wilde drinken...? De dijken zijn gebetonneerd nu, en steil. Schippers zien geregeld kadavers van reeën op het water drijven: de dieren springen in het water, zwemmen over, maar geraken niet meer naar boven langs de effen glibberige wanden. Zo is er onlangs ook een meisje van zeven verdronken. Alleen in Viersel, waar de rijkelui met hun motorboten komen waterskiën, werden er trappen in het beton gemaakt. Of zou Zwartje ergens in een strik gelopen zijn? Aan de Bosvogelhoeve woont een halvegare die nog geregeld strikken zet. Ze zeggen dat hij niets liever eet dan konijnen die kreperen aan myxomatose. Zijn kop ziet er reeds naar uit ook.

Aan de achterkant van een jong sparrenbos liggen een paar planken over de Spieringbeek, hij loopt erover en baant zich een weg door de verdrogende brandnetels. Vier talingen vliegen op uit de verwilderde visvijver die zwartgroen tussen de knalgele zavel van de oevers glimt. Er staat een rottende bank onder de wilgebomen. Hoe vaak heeft hij hier de laatste jaren niet zitten te dromen terwijl Zwartje naar believen op verkenning ging en er zich dan om de vijf minuten ongeveer eens

[pagina 10]
[p. 10]

kwam van vergewissen of zijn baas nog in dromenland vertoefde? Nic neemt de zwarte bessen van de nachtschade uit zijn zak. Hij gooit er één in het water, ze gaat even onder en komt dan met de groene onderkant naar boven op het water wiebelen. Is dit het... doodkruid? De aardappel en de tomaat zijn ook nachtschaden, en daar leven we van. Zouden deze negen bessen in zijn handpalm een dodelijke dosis vormen? Hoe sterft iemand aan... doodkruid? Is dat geen volksfantasietje? Hij duwt de bessen in zijn mond, kauwt erop. De smaak is zoeterig eerst, dan ontzettend zerp. Er rollen tranen over zijn wangen. Plotseling legt iemand een hand op zijn voorhoofd. Het is Mirjam... Naast haar staat de dorpsdokter met zijn zonnebril op en zijn zwarte tas voor zijn buik. ‘Nic, jongen’, smeekt Mirjam schreiend, ‘zet je daar toch over! Zwartje was toch maar een hond...’ Ze komt naast hem zitten. ‘De dokter zegt dat we een kind moeten adopteren, hij weet waar we terecht kunnen...’

‘Zeker, zeker’, beaamt de dokter terwijl hij in zijn tas begint te friemelen. ‘Ik zal je een spuitje geven, Nic... Dan zie je de dingen wel gauw weer anders.’

Nic kijkt naar zijn handen, hij voelt ze niet meer, hij ziet hoe zijn tranen erover vloeien. Ik ben alleen maar met Zwartje gelukkig geweest, denkt hij.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken