Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Wolfskers (1975)

Informatie terzijde

Titelpagina van Wolfskers
Afbeelding van WolfskersToon afbeelding van titelpagina van Wolfskers

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.64 MB)

Scans (6.69 MB)

ebook (3.01 MB)

XML (0.23 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

novelle(n)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Wolfskers

(1975)–Robin Hannelore–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 63]
[p. 63]

Touteren

De postbode bracht de rouwbrief enkele minuten voor elf uur. Het was een zonnige zaterdag in september en ik was met een zeis de hoekjes van het gazon (waar ik met de grasmaaimachine niet kon geraken) aan het bijwerken.

‘Karel, kom eens vlug!’ riep mijn moeder vanuit de openstaande keukendeur.

Ik hing de zeis aan een tak van de fluweelboom; diep de frisse graslucht inademend liep ik naar de keuken om, zoals ik dacht, de steriliseerketel van het fornuis te helpen tillen. De rouwbrief lag open op tafel. ‘Nonkel Charel is dood, jongen,’ zei moeder ontsteld, ‘en hij wordt vandaag om elf uur begraven....’

‘Ja, en dan?’ zei ik harteloos. ‘Het is elf uur... Ze hadden ons wel eerder kunnen verwittigen indien ze ons op de rouwdienst hadden willen zien.’

‘Je weet hoe slordig tante Veronica is.’

‘Ik heb het mens in geen tien jaar gezien, moeder... En met nonkel Charel heb ik in mijn hele leven geen tien woorden gewisseld.’

‘Hij is... hij was je dooppeter, jongen. Doe mij een genoegen: kleed je gauw om en rijd naar ginder. Zeg dat je pech met de wagen had.’

Tien minuten later reeds was ik op weg naar Vorsedonk. In plaats van me te haasten echter reed ik zo traag mogelijk. Ofschoon tante Veronica de enige zuster van vader was, hadden wij nooit veel omgang met haar gehad. Vader kon nonkel Charel niet luchten, en ik al evenmin. Ik kreeg ooit één nieuwjaarsgeschenk van mijn peter; toen ik mijn plechtige kommunie deed, gaf hij me een scheermes... dat ik jarenlang gebruikte om de voorns die ik in de beek ving schoon te maken. Het was bijna halftwaalf toen ik in Vorsedonk aankwam. Ik weet niet precies waarom, maar ik liet de weg naar de kerk links liggen en reed door de Groen-

[pagina 64]
[p. 64]

straat naar de Varendonken, het gehucht waar tante Veronica's bungalow stond. Er was geen kat op straat, de hele buurt was blijkbaar mee opgestapt in de rouwstoet. Ik draaide rond de oude treurwilg die nog steeds het peperkoeken huisje omsluierde, toen ik door het geopende raam van het portier muziek meende te horen. Ik remde verbaasd en legde de motor stil. Door de openstaande ramen van de bungalow gulpte vrolijke marsmuziek naar buiten. De rode en witte floksen langs de gevel onderstreepten de feestelijkheid. Nonkel Charel kreeg alleszins een opgeruimd adieu mee bij zijn uitvaart. Grinnikend stapte ik uit. In zijn kooitje onder het plastic afdak tegen de keuken zat de kanarie te smullen van een handvol waterkers. Ik rook frieten... Niet begrijpend betrad ik de keuken. De frietketel stond te brobbelen op het gasfornuis. De tot schijfjes gesneden aardappelen lagen op een roodwit geruite afdroogdoek op tafel... Ik floot enkele keren, wachtte gespannen, en liep dan weer naar buiten. Achter mijn rug werd krakend de groene deur van het sekreet met het in hartvorm uitgesneden kijkgat erin opengeduwd... en daar stond tante Veronica! Ze schrok al even erg als ik. Ze droeg een rode jurk en blauwe pantoffels met witte pomponnetjes erop. ‘Die rouwbrief,’ vroeg ik hees, ‘is dat een farce?’

‘Karel...’ zuchtte ze. Haar gezicht was krijtwit.

‘Waar is nonkel Charel?’

‘Dood... in de kerk.’ Ze bibberde en keek mij met opengesperde ogen aan.

In de radio begon Dalida ‘Gigi l'Amoroso’ te zingen.

‘Je lijkt wel bang voor mij te zijn...’ zei ik monkelend.

‘Ja...’ huiverde ze. ‘Jij bent zijn petekind... en een ogenblik dacht ik dat je...’ Ze zuchtte opgelucht.

‘Wat dacht je?’

‘Dat hij je op me afgestuurd had... om me... de duivel aan te doen.’

Ik schaterde het uit. ‘Moet je de frieten niet opschudden?’

‘O ja!’ Ze haastte zich naar binnen.

[pagina 65]
[p. 65]

Ik volgde haar. ‘Waarom ben je niet op de begrafenis, tante?’ ‘Ik heb tegen de mensen gezegd dat ik griep had.’

‘Waarom?’

‘Charel ging altijd alleen,’ fluisterde ze. ‘Nooit nam hij me mee. Wel, nu moet hij ook maar alleen gaan, definitief.’

Ik krabde grijnzend in mijn haar. ‘Het is een nogal naïeve wraak... Hij voelt er niks meer van. Maar als de mensen er mochten achterkomen dat je niet ziek bent... dan zou het wel eens zo kunnen zijn, dat je jezelf straft, nietwaar?’

‘De mensen kunnen me gestolen worden. Eet je mee?’ Ze begon de tafel te dekken.

Ik ging zitten, trommelde zenuwachtig met mijn vingers op tafel. ‘Ze zullen de radio horen, de frieten ruiken...’

‘Ik hoop het. Ze weten ook wel dat ik hem kapot gemaakt heb.’

Stomverbaasd keek ik naar haar op. ‘Heb jij hem... kapotgemaakt?’

Ze lachte akelig. ‘Ja. Maar wees gerust: op een legale wijze. Hij mocht al jaren geen alkohol meer gebruiken, niet meer roken, niet meer vreten zoals hij placht te doen... Ik plaatste echter altijd alles binnen zijn handbereik: de fijnste whisky, de duurste sigaren, de vetste biefstuks... Ik offerde daar alles voor op. Ik wist dat hij een slappeling was. Ik wilde nog iets van het leven hebben... En nu is het zo ver, eindelijk. Het spijt me dat je vader deze dag niet meer heeft mogen beleven, hij haatte Charel al even erg als ik.’

‘Dat klinkt luguber, tante...’

‘Weet jij... besef jij eigenlijk wel wat voor een leven ik gehad heb, jongen?’ Ze draaide me haar rug toe en begon mayonaise te kloppen. ‘Thuis waren er twee kinderen, jouw vader en ik. Alhoewel we het niet breed hadden, kregen we toch wat ons hartje lustte... en meer ook. Toen ik zestien jaar was werd ik smoorverliefd op Charel Kriebelenbuik (zo noemden de mensen hem), een jonge vent die van kermis tot kermis trok met een roodbruine houten touter, waarin vier schommelstoelen hingen, en die hij met zijn kolossaal gespierde armen

[pagina 66]
[p. 66]

zelf aan het draaien bracht. Op een kermismaandag na het invallen van de duisternis lokte hij me mee in zijn woonwagen, en daar maakte hij me zwanger. Het hele dorp sprak er schande over, moeder stierf van verdriet... Omdat ik in zijn gezicht spuwde, wees vader me de deur. Ik ben geen week gelukkig geweest in die woonwagen. Aldra bleek wat voor een luiaard Charel in werkelijkheid was: hij leerde mij de touter te duwen, aanvankelijk zogezegd om hem af en toe eens af te lossen, maar het duurde niet lang of ik stond ganse dagen te duwen, te trekken en te sjouwen, terwijl meneer naar een motorcross ging kijken of erover zat te wauwelen in een of andere herberg. Toen ik hoogzwanger was, heb ik het eens meegemaakt dat je vader en de pastoor van het dorp Charel uit de herberg haalden en hem op mijn toestand wezen... Hij sloeg de pastoor twee tanden uit en beet je vader in de hand... Natuurlijk verdienden wij veel geld, maar in plaats van het opzij te leggen voor een paardenmolen (zoals hij me beloofd had), kocht hij er een motorcrossmachine met sidecar mee... en ging hij deelnemen aan motorcrossen. Als bacconist trad de halfgare zoon van een hoefsmid op. Intussen bracht ik een zoontje ter wereld, Wilfried... Dat moeten harde dagen geweest zijn voor Charel, want hij was het werken niet meer gewend...’ Tante Veronica meesmuilde. Ze zette de kom met mayonaise op tafel, schudde de frieten op, nam een paar koteletten uit de koelkast en begon ze te kruiden. ‘In het geniep begon ik te sparen, ik wilde ooit een eigen huis hebben. Het waren hondejaren voor mij. Wilfried hielp me touteren van toen hij zeven jaar was. De afschuwelijkste tijd moest echter nog komen... Vanaf zijn tiende jaar werd Wilfried door Charel geregeld mee naar de motorcrossen getroggeld. De knaap leefde in een euforie. Ganse dagen liep hij met benzine, olie, poetslappen en sleutels rond. Als Charel toevallig al eens een zegeruiker in de wacht sleepte (wat alleen kon gebeuren als zijn konkurrenten door ontstellend veel pech overstelpt werden), was de jongen gek van trots en blijdschap. Kwam de dag dat Charels halfgare bacconist bij een

[pagina 67]
[p. 67]

tuimelperte in een bos (als gevolg van een gebroken voorwiel) een dubbele beenbreuk opliep... Charel zat zonder bacconist, en liefhebbers voor zulk aartsgevaarlijk duivelswerk waren er niet te vinden. Dus zette Charel onze zoon in de sidecar om hem door de bochten, over de hellingen, uit het zand en de kuilen te helpen. Ik bezwoer hem zoiets niet te doen; ik riep dat ik naar de veldwachter, de rijkswacht, de vrederechter, de kinderrechter zou gaan, dat ik hem wegens kindermishandeling zou laten arresteren, dat ik hem uit de ouderlijke macht ontheven zou laten verklaren... maar hij lachte me uit, én dreef zijn zin door. De eerste wedstrijd waarin Wilfried aanzette werd hem noodlottig: in de eerste bocht na het vertrek werd hij uit de bak geslingerd... Hij kwam terecht voor de wielen van de mededingers, en bleef verhakkeld liggen...’ Tante Veronica snifte enkele keren. Ze schudde de frieten in een kom, strooide er zout over. Uit de koelkast nam ze een grote plastic doos met sla erin. ‘Toen ik daarstraks de kist sloot, dacht ik: Eindelijk... eindelijk is hij ook bacconist, maar zonder motor ernaast en zonder begeleider, voor eeuwig... Ik ben blijven touteren, tot ik deze bungalow verdiend had, maar toen mocht Charel van de dokter al lang niet meer werken... net of hij dat ooit gedaan had! Ik ging naar de konservenfabriek met in mijn achterhoofd aldoor de idee hem zo snel mogelijk kapot te maken met drank en rookgerief en voedsel, alleszins voordat ik vijftig jaar werd... En vandaag is het zo ver: hij is dood en ik word vijftig jaar!’

Ze legde een kotelet op mijn bord en begon de hare kapot te snijden.

‘Proficiat,’ zei ik moeilijk. ‘Ik heb ooit ook in de... “kriebelenbuik” gezeten. Eigenlijk is dat een stuk voor een museum. Heb je hem verkocht?’

Ze begon zorgvuldig in haar sla te kerven, mengde hem met mayonaise. ‘Neen. Charel ligt erin.’

Onthutst legde ik mijn vork en mes neer. ‘Hoe... Wat bedoel je?’

[pagina 68]
[p. 68]

‘De schrijnwerker heeft van de touter een kist gemaakt.’

‘Dat moet nogal een werk geweest zijn... Weten de mensen dat?

‘Urbain kent zijn stiel. Hij heeft het met liefde gedaan.’ Ze spietste enkele frieten aan haar vork en stak ze gulzig in haar mond.

‘Ben je niet bang dat die Urbain...?’

‘Urbain is mijn verloofde... enfin, mijn minnaar. Vanaf morgen neemt hij hier zijn intrek.’ Ze keek me aan met twinkellichtjes in haar ogen. ‘En jij... jij krijgt alles wat ooit aan Charel toebehoorde: zijn zakhorloge, zijn pennemes, zijn biljartkeu en zijn bankmatje.’

Die zaterdag werkte ik niet verder aan het gazon. Lange uren liep ik door de septembernamiddag. 's Anderendaags hing de zeis nog in de fluweelboom.

De daaropvolgende nacht werd ik huiverend wakker: ik zag nonkel Charel touteren tussen de sterren, maar hij lachte niet, helemaal niet.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken