Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De weerliicke liefden tot Roose-mond (1956)

Informatie terzijde

Titelpagina van De weerliicke liefden tot Roose-mond
Afbeelding van De weerliicke liefden tot Roose-mondToon afbeelding van titelpagina van De weerliicke liefden tot Roose-mond

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.22 MB)

Scans (6.59 MB)

XML (0.54 MB)

tekstbestand






Editeur

Oscar Dambre



Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De weerliicke liefden tot Roose-mond

(1956)–Justus de Harduwijn–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 156]
[p. 156]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

De Gheboorte der Liefde Gheestelicke, ende Weereltlicke.
Ter eeren van de Liefden, eer-tijdt beschreven

door I. de H. van GhendtGa naar voetnoot#.

 
Clio, singht ons een Lied, van Liefde twee-derande Ga naar voetnoot1:
 
Die met Pijl al Ga naar voetnoot2 doorwondt, met vlamm' al stelt in brande:
 
Die met haer straelen hecht Ga naar voetnoot3 den eenen hier beneden,
 
Den anderen verheft tot in d'hemelsche steden:
5[regelnummer]
Waer woont dat eeuwigh licht, die eersteLiefd', en leven,
 
Die ons hier als door doeck Ga naar voetnoot6 te siene word ghegheven.
 
Dit is gheweest t'versoeck: Clio waer-op van stonde Ga naar voetnoot7
 
Antwoord my heeft ghegunt met snaeren, en met monde.
[pagina 157]
[p. 157]
 
Versiersel uyt den XXV. Boeck van Plato Ga naar voetnoot#.
 
 
 
Ten daeghe dat a Venus Ga naar voetnoot9 die gout-schoone godinne,
10[regelnummer]
Van fraeyheyt ende lust erf-achtighe Ga naar voetnoot10 vriendinne
 
Sonder b Moeder ghebaert van c Celus Ga naar voetnoot11 hoogh-verheven,
 
Heeft hemel, locht, en aerd, en waeter Ga naar voetnoot12 vreught ghegheven:
 
De d goden in t'ghemeen, van Godt van al ghebeden Ga naar voetnoot13,
 
Door het huys van den Bock Ga naar voetnoot14 ten hemel zijn getreden.
15[regelnummer]
Al-waer die schoone Vrucht Ga naar voetnoot15, met haer son-claere lichten,
 
Heeft crachtelick door-straelt van elck-een de ghesichten:
 
Daer-naer hebben gheniet van milder-hand gheschoncken Ga naar voetnoot17,
 
Die heunigh-soete spijs', en hipocras ghedroncken.
 
Den sone van Metis, des raeds en daeds godinne Ga naar voetnoot19,
20[regelnummer]
e Porus Ga naar voetnoot20 des Overvloeds een machtigh heer in minne,
 
f Soo menicht, ende cracht, sijn herssenen gheraeckte Ga naar voetnoot21;
 
Het eten, ende dranck, versaedt Ga naar voetnoot22 wesende staeckte.
 
Wanneer hers, ende ginds, om een nieu locht te raepen Ga naar voetnoot23,
[pagina 158]
[p. 158]
 
Zijnde van daer ghegaen; is corts g bevaen met slaepen Ga naar voetnoot24.
25[regelnummer]
h d'Arm-moede daer-ontrent met bloote voeten gaende
 
Is ghecomen naer hem: ende by-neffens Ga naar voetnoot26 staende,
 
Met hand, en woorden soet, heeft hem begonst Ga naar voetnoot27 te wecken,
 
En vriendelick ghebeen, om haer ghebreck Ga naar voetnoot28 te decken.
 
Hy uyt den slaep ontweckt Ga naar voetnoot29, heeft haer ghecust de wanghen:
30[regelnummer]
En door de dronckenschap Ga naar voetnoot30, met lust hem laeten vanghen.
 
Alsoo, dat naer den tijt, de i Liefd' Ga naar voetnoot31 hier is gheboren,
 
Die in der menschen hert, haer woon-huys heeft vercoren Ga naar voetnoot32,
 
Die dese k Venus volght: tot welcke s'is gheneghen,
 
Om dat s'op haer gheboort den oorspronck heeft ghecreghen Ga naar voetnoot31/34.
35[regelnummer]
Behalven dat som-tijt l Diones dochter schoone,
 
Die oock Venus ghenaemt in 't vleesch-rijck spant de croone,
 
De Liefde tot haer treckt, en doet vergheten d'eeste,
 
Die om bemint te zijn, en ghedient is de meeste. Ga naar voetnoot35/38
 
Nu will' ick u de wolck Ga naar voetnoot39 van u verstand verlichten,
40[regelnummer]
Ende maecken al cond Ga naar voetnoot40 met dese mijne dichten
[pagina 159]
[p. 159]
 
Der hoogher huysen raed, der hemelen secreten Ga naar voetnoot41,
 
Die mensche sonder Godt alhier noyt heeft gheweten Ga naar voetnoot42.
 
 
 
Dat a eeuwigh-eenigh licht, dat eeuwigh-eenigh wesen,
 
Dat over al hem streckt, waer-van al is gheresen Ga naar voetnoot44,
45[regelnummer]
Heeft b sonder stoff'al dit ghemaeckt aleen met Wille Ga naar voetnoot45
 
En al doen draeyen rond behalven d'aerde stille Ga naar voetnoot46,
 
De Hemelen, des lichts claer-blinckende fonteynen Ga naar voetnoot47,
 
Die wy van hier-beneen altijdt te branden meynen,
 
Het Vier, d'Waeter, de Locht, en d'Aerd' aen ons bequaeme Ga naar voetnoot49
50[regelnummer]
Verciert, met een c fraeyheyt, die Venus heeft den naeme Ga naar voetnoot50,
 
Die haer in 't heel, en deel, met aerdigheyt besonder Ga naar voetnoot51,
 
In al, soo constigh streckt, dat al dat is, is Wonder Ga naar voetnoot52.
 
Om welcke te door-sien het d Verstand, ende Reden Ga naar voetnoot53
 
Van Gode zijn ghenoodt: dat boven, dit beneden Ga naar voetnoot54:
55[regelnummer]
Waer-me de e Siele werckt Ga naar voetnoot55: de welcke door de f straelen
[pagina 160]
[p. 160]
 
Der Schoonheyt overgroot, g beghint in haer te daelen Ga naar voetnoot57:
 
En door h Begheerlickheyt, die altijdt is ghebreckigh,
 
De i Liefde in haer bringht voort, die tot Venus is treckigh Ga naar voetnoot58:
 
Want sy tot allen tijdt Ga naar voetnoot59, word tot Schoonheyt ghedreven Ga naar voetnoot55/59,
60[regelnummer]
Waer-me sy schept ghenoeght, en vreught, en vlijtigh Ga naar voetnoot60 leven.
 
Emmers soo langh sy climt door k Venus, die, als voren Ga naar voetnoot61,
 
Van Celus Ga naar voetnoot62 is aleen sonder Moeder gheboren,
 
En dat-se met Verstand en Reden haer laet paelen Ga naar voetnoot63:
 
En niet en volght in als, Begheerlickheydts verhaelen Ga naar voetnoot64.
65[regelnummer]
Want t'goet van Porus comt: dat is, de Siel vol Reden;
 
Al t'quaet uyt d'Arm-moed spruyt, dat is, Begheerlickheden.
 
Ist dat sy schout Ga naar voetnoot67 den Lust, van Porus volght de Deuchden,
 
Lost 't herte van onrust, vervult de Siel met vreughden:
 
Waer-door sy haer op-heft met haer ghevlerck Ga naar voetnoot69 tot boven,
70[regelnummer]
Daer Inghel, Siel, en al, d'opperste Liefde loven.
 
Maer als sy Godt vergheet, en 't goddelick laet vaeren,
[pagina 161]
[p. 161]
 
Betoovert door 1 s'Wellusts soet mont-ghesanck, en snaeren;
 
Verliest dat godlick licht, en in 't duyster gaet vlieghen;
 
Sy neemt de meeste vreught, haer selve te bedrieghen Ga naar voetnoot74.
75[regelnummer]
Als Paris licht-beraedt Ga naar voetnoot75, betoond' in sijn ionck leven,
 
Doen hy aen dees Venus Ga naar voetnoot76 den appel heeft ghegheven:
 
Waer door van hem vervremdt Ga naar voetnoot77 is Iuno, met Minerve: t'Welck Troyen heeft ghebrocht Ga naar voetnoot78, ten eeuwighen bederve.
 
Want daer de Lust godin met haer ghevolgh neemt stede Ga naar voetnoot79,
80[regelnummer]
De Wijsheydt word verjaeght, ende den Rijckdom mede.
 
Daer Wulpsheyt in 't casteel der Sielen is ghecomen,
 
Is Reden, en Verstand, der Sielen cracht benomen Ga naar voetnoot82.
 
t'Welck comt, om dat d'Arm-moed, dat is, de vremde lusten Ga naar voetnoot83,
 
Porum met al sijn cracht op haer gheheel doet rusten Ga naar voetnoot84,
85[regelnummer]
Die Ga naar voetnoot85 Reden, en Verstand is ghevend' in haer handen,
 
Waer-door de Siele comt in vast-ghestaelde Ga naar voetnoot86 banden:
 
Waer-door sy mint Verdriet, waer door sy mint het karmen Ga naar voetnoot87,
[pagina 162]
[p. 162]
 
Waer-door sy altijdt roept ey-las! wee-my! och-armen!
 
Ghelijck Narcissus schoon, dat vier der Stem-godinne Ga naar voetnoot89,
90[regelnummer]
Dat is, t'onvast ghemoedt van die broosheydt staet t'sinne Ga naar voetnoot90, Ga naar voetnoot90/92
 
En heeft noyt connen sien sijn taemelick-schoon wesen Ga naar voetnoot91,
 
Dat is, sijns Sielen aerd; maer verr' hier af gheresen Ga naar voetnoot92
 
Heeft aenghesien sijn beeld, en schade Ga naar voetnoot93 sijnder ooghen,
 
En heeft die met sijn macht t'omhelsen willen pooghen:
95[regelnummer]
Maer soo dat niet en was om te versaeden machtigh Ga naar voetnoot95,
 
Is op hem self, vol druck, en spijt Ga naar voetnoot96, ghevallen clachtigh:
 
En heeft soo langh gheweent, dat door traenen beswolten Ga naar voetnoot97,
 
Sijn jonck lichaem gheheel in traenen is ghesmolten.
 
Een Siele buyten Godt, en haer Ga naar voetnoot99, soeckende leven,
100[regelnummer]
Die t' licht verlaet, en haer tot duysterheydt wilt gheven Ga naar voetnoot100,
 
Sal als Narcissus schoon haer wesen hier verliesen,
 
En Gheest van Godt ghemaeckt, in Lichaem swaer bevriesen Ga naar voetnoot102.
 
Luck-saelich is den man, die d'eerste Liefde boven Ga naar voetnoot103
[pagina 163]
[p. 163]
 
Tot sijn bewaernis heeft: oyt sal hy hem beloven Ga naar voetnoot104.
105[regelnummer]
Luck-saeligh is hy oock, die de quaet-sachte schachten Ga naar voetnoot105
 
Van Venus hier beneen, can schouwen Ga naar voetnoot106 en cleyn-achten.
 
Ist dat de Wulpsheydt dwinght 't lichaem met haer te paeren Ga naar voetnoot107,
 
Dat den Gheest teghenstae Ga naar voetnoot108, als steenrots teghen baeren.
 
En baet hem gheen ghewelt; dat hy keere tot Ga naar voetnoot109 smeecken:
110[regelnummer]
Can hy met smeecken oock den win-crans niet ghereecken Ga naar voetnoot110;
 
Dat hy hem t'onder-gheef, met woorden, niet met wercke Ga naar voetnoot111:
 
Dat hy met lof-ghetuyt van sijn vijand' hem stercke Ga naar voetnoot112:
 
Als Socrates Ga naar voetnoot113 eertijts, een Vaeder alder Wijsen,
 
Die niemand oyt en sal naer sijne weerde Ga naar voetnoot114 prijsen,
115[regelnummer]
Bekennend' over al niet dan Liefde te weten Ga naar voetnoot115,
 
Ten eynde comen is tot Ga naar voetnoot116 d'hemelsche secreten.
 
 
 
En deser eeuw'een licht, in sijn iongh' ieught ghepresen Ga naar voetnoot117
 
De N.N.N. Ga naar voetnoot118 in dicht ons nu oock gheeft te lesen,
[pagina 164]
[p. 164]
 
Dat hy heeft uyt-ghestelt in louter-vlaemsche taele Ga naar voetnoot119,
120[regelnummer]
Dat hem benijden sal Romeyn, Spaignaert, en Waele Ga naar voetnoot120.
 
Dat gheenen Tijt en sal, noch Vier, noch Water mincken Ga naar voetnoot121;
 
Maer even groene staen, ter eeuwigher ghedincken Ga naar voetnoot122
 
Van sijne Roose-Mond: die met haer ooghen claere,
 
Hem heeft in 't hert ghebrandt, een Liefde reyn-eerbaere:
125[regelnummer]
Hoe-wel dat t'nijdigh volck, broedsel der helsch' Erynnen Ga naar voetnoot125,
 
Die haeten anders deught, en hun boosheyt beminnen,
 
Om dat sy hem al-om sien prijsen haer schoon ooghen,
 
d'Aensicht, en spraeck, en ganck, en al haer schoonheyt tooghen Ga naar voetnoot128,
 
Achten' Ga naar voetnoot129 dat hy sijn hert aen haer lichaem ghebonden,
130[regelnummer]
En al sijn Siel en cracht, verblint haer heeft ghesonden Ga naar voetnoot130.
 
Maer neen. Want die verlicht door goddelijck ingheven Ga naar voetnoot131,
 
In yemanden bemerckt een Siel in Godt te leven; Ga naar voetnoot132
 
Magh wel met vry ghemoed, in sijnen gheest op-rijsen Ga naar voetnoot133,
 
En t' lichaem, als het huys van sulck een siele prijsen.
[pagina 165]
[p. 165]
135[regelnummer]
Te meer: want hy oock tuyght Ga naar voetnoot135 de god-salighe wonden,
 
Die d'alderhooghste Liefd' in sijn hert heeft ghesonden.
 
Het welck hy soo wel doet, dat hy naer Ga naar voetnoot137 corte daeghen,
 
Verwonnen zijnde nijt, aen elck-een sal behaeghen.
 
 
 
Clio dit al gheseyt met een schoon-lichtigh wesen Ga naar voetnoot139,
140[regelnummer]
Heeft sanck, en clanck gheschurst, en my wat op gheresen Ga naar voetnoot140,
 
Met Phyllis Ga naar voetnoot141 mijn hert-soet, die met my was te velde,
 
Al-waer den Dender Ga naar voetnoot142 loopt in de visch-rijcke Schelde
 
En ons ghewesen claer, boven Ghendt de gheturde Ga naar voetnoot143,
 
De Fame, die nu haer hoogh-op te vlieghen purde Ga naar voetnoot144,
145[regelnummer]
Met Laurier, ende Mirt Ga naar voetnoot145 haer gout-schoon hair ghevlochten, Ga naar voetnoot145
 
Die d'Eer, en d'Eeuvvigheydt uyt den Tvvee-bergh haer brochten Ga naar voetnoot146.

david vander linden Ga naar voetnoot#.

[tekstkritische noot]L 1 na Clio vokatief-komma.
3 komma i.p.v. pk.
O
voetnoot#
Titel: van de Liefden, eer-tijdt beschreven: evenals Caudron in de Opdracht, wijst David van der Linden er hier nogmaals op dat de H's amoureuze lyriek eer-tijdt is ontstaan; Liefden: mv., bedoeld zijn hier de zinnelijke en de geestelijke liefde; I. de H. van Ghendt: d.i. Justus de Harduwijn, geboren gentenaar. Terwijl hier enkel de initialen van de auteursnaam staan, wordt die voluit medegedeeld in de titel van een variante van ‘De Gheboorte der Liefde...’ onder de liminaria van de H's ‘Val ende opstand van David’ (1620).
voetnoot1
Clio: de Muze van de roem, ook van de geschiedenis en van het heldendicht. Clio is hier aangesproken persoon; singht: (is imperatief); twee-derande: (geestelijke en zinnelijke). Ook Jonker Jan van der Noot spreekt in ‘Het Bosken’ (1568) van Plato's twee Venussen en twee Cupido's: een aards-zinnelijke en een hemels-geestelijke: ‘Plato heeft twee Venus ende twee Cupidos of liefden ghemaeckt, te weten, d'een erts en d'ander hemels’, en verder:
 
‘Die de liefde des vleeschs gheheel willen verlaten
 
Crygen een liefde reyn tot der deucht theurder baten’.
voetnoot2
Die: (heeft betrekking op Liefde); al: alles.
voetnoot3
hecht: vasthecht.
voetnoot6
door doeck: doorheen een sluier.
voetnoot7
t'versoeck: mijn verzoek; Clio: (onderwerp van ‘heeft ghegunt’); van stonde: dadelijk.
[tekstkritische noot]T 23 ginds i.p.v. gmds
voetnoot#
Versiersel: verdichtsel, verzinsel; XXV. Boeck van Plato: (hier wordt de Symposion-dialoog bedoeld en met name de dialoog tussen Sokrates en Diotima over de geboorte van Eros).
voetnoot9
a. b. c. d.... verwijzen naar de volgorde bij Plato; Venus: Afrodite, uit het schuim van de zee geboren.
voetnoot10
fraeyheyt: schoonheid en dartelheid; erfachtighe: ervende.
voetnoot11
van Celus: door Celus (Zeus, de oppergod), de zin is: toen Venus uit het schuim van de zee werd geschapen.
voetnoot12
(Dit zijn de vier elementen).
voetnoot13
in t'ghemeen: gezamenlijk; van Godt van al ghebeden: door de oppergod uitgenodigd.
voetnoot14
het huys van den Bock: het hemelhuis van de Steenbok (benaming van een der twaalf tekens uit de Dierenriem).
voetnoot15
die schoone Vrucht: d.i. Venus.
voetnoot17
Daer-naer: daarna; gheniet: (zwak deelw.) genoten, met spijs' als object; staat parallel met hipocras ghedroncken; spijs' en hipocras bedoelen ambrozijn en nektar (Michels). Hipocras: naam van een in de M.E. zeer gezochte drank, bestaande uit op kruiden getrokken rode of witte wijn, die als bruiloftsdrank werd geschonken. In de variante (1620) is ‘gheniet’ vervangen door ‘geproeft’.
voetnoot19
Metis: (gr. myt.), dochter van Okeanos, eerste gemalin van Zeus; godinne des raeds en daeds: godin van de schranderheid.
voetnoot20
Porus: (gr. myt.) Poros, god van de overvloed. Bij het vieren van Afrodite's geboortefeest had hij te veel nektar gedronken; rondzwervend in de Olymposbossen, ontmoette hij de mooie, maar verlaten Penia (de Armoede); hij verbond zich met haar, en Eros werd de vrucht hunner liefde (naar T.T. Kroon, Wdb. gr. myt.).
voetnoot21
Soo...: toen (de zin is: bedwelmd door de hoeveelheid en de kracht van eten en drinken).
voetnoot22
versaedt: verzadigd.
voetnoot23
hers ende ginds: links en rechts (gegaan); om...: een luchtje te scheppen.
[tekstkritische noot]L 32 na vercoren, komma i.p.v. punt.
33 na gheneghen, komma i.p.v. puntkomma.
voetnoot24
corts: spoedig daarop; bevaen met slaepen: door slaap bevangen.
voetnoot26
by-neffens: dicht terzijde.
voetnoot27
heeft begonst: is begonnen (hem te wekken).
voetnoot28
ghebeen: gebeden, verzocht; ghebreck: naaktheid.
voetnoot29
Hy: d.i. Porus; ontweckt: ontwaakt.
voetnoot30
door de dronckenschap: ten gevolge van...
voetnoot31
naer den tijt: na de tijd van de zwangerschap; Liefd': Eros.
voetnoot32
vercoren: uitverkoren, gekozen.
voetnoot31/34
Nogal duistere verzen. De zin lijkt me de volgende te zijn: Liefde (Eros), die het hart van de mensen bewoont, is uit Porus en Penia geboren op dezelfde dag waarop ‘Venus die gout-schoon godinne’ (vs 9) ‘sonder Moeder ghebaert’ (vs 11) werd geschapen; daarom is Liefde (Eros) deze hogere Venus genegen en ‘volght dese’, d.i. staat overal aan haar zijde.
voetnoot35/38
Maar er is nog een andere Venus, nl. de bekoorlijke dochter van Dione (Dione ook beschouwd als Zeus' gemalin en ten onrechte als moeder van de uit het schuim van de golven geboren Afrodite of Venus). Deze tweede Venus ‘spant in 't vleesch-rijck de croone’, en verpersoonlijkt derhalve de aards-zinnelijke liefde; maar listig laat ze zich doorgaan voor de Eros-Liefde (vereenzelvigt ze zich met de Liefde) en maakt met haar zinnelijk spel heel wat slachtoffers; aldus ‘doet (ze) vergeten d'eeste’, d.i. de hemelse Venus of geestelijke Liefde die dan toch ‘de meeste’ blijft en alleen in aanmerking komt om te worden ‘bemint en ghedient’. (Een andere toelichting gaf M. van der Heijden, Spectrum N.L. blz. 460).
voetnoot39
ick: vgl. boven 1 Clio; wolck: beneveling.
voetnoot40
maecken al cond: aan allen verkondigen.
[tekstkritische noot]L 50 komma i.p.v. punt.
voetnoot41
Der hoogher huysen raed: het raadsbesluit van de hemelen, van de goden; secreten: de geheimen van de hemelen.
voetnoot42
Die sonder Godt:...die een mens, zonder goddelijke ingeving, nooit heeft gekend.
voetnoot44
over al: over alles; hem streckt: zich uitstrekt, boven alles heerst; waer-van al is gheresen: waaruit alles is ontsproten.
voetnoot45
sonder stoff': zonder materie, uit niets; aleen met Wille: enkel door een wilsdaad.
voetnoot46
d'aerde stille: de niet rondwentelende aarde.
voetnoot47
fonteynen: (bedoeld zijn de sterren).
voetnoot49
De vier elementen, als objecten afhangend van heeft verciert; aen ons bequaeme: ons heilzaam.
voetnoot50
Verciert met een fraeyheyt: versierd met een bekoorlijke schoonheid; die Venus heeft den naeme: die Venus wordt genoemd.
voetnoot51
Die haer: (heeft betrekking op fraeyheit); in 't heel en deel: zowel in het geheel als in de bijzonderheden; met aerdigheyt besonder: met bijzondere schoonheid.
voetnoot52
In al: in alles; (haer) streckt: zich uitstrekt, zich vertoont; dat al dat is / is Wonder: zodanig dat alles wat is, Wonder is.
voetnoot53
Om welcke: (heeft betrekking op fraeyheyt); te door-sien: te doorschouwen; te onderzoeken; de Reden: de rede.
voetnoot54
ghenoodt: uitgenodigd; dat boven: dat, d.i. het verstand dat de ziel toelaat de schoonheid van boven (de hemelen..., vs 47-48) te doorschouwen; dit beneden: dit, d.i. de rede die de dingen beneden (de vier elementen, vs 49) tracht te begrijpen (E. Rombauts).
voetnoot55
Waer-me de Siele werckt: verstand en rede zijn funkties van de ziel.
[tekstkritische noot]L 62 komma i.p.v. punt.
67 idem.
voetnoot57
die altijdt is ghebreckigh: waaraan altijd iets ontbreekt, nooit voldaan.
voetnoot58
in haer bringht voort: in zichzelf verwekt; is treckigh: is genegen, zich aangetrokken voelt.
voetnoot59
sy: d.i. de Liefde; tot allen tijdt: altijd.
voetnoot55/59
de welcke... beghint in haer te daelen: (de zin is wel de volgende) door de schoonheid van het (boven en beneden) geschapene ontroerd, begint de ziel er zich door aangetrokken te voelen, wordt door nooit voldane Begheerlickheyt overwonnen, en verwekt in zich de hogere, tot schoonheid gedreven Venus-Liefde.
voetnoot60
Waer-me...: met welke schoonheid; ghenoeght: geneugte; vlijtigh: vurig.
voetnoot61
Emmers: althans; soo langh sy climt: zolang zij groeit onder Venus' invloed; als voren: zoals boven verhaald.
voetnoot62
Celus: Zeus.
voetnoot63
se: zij, d.i. de Liefde; paelen: begrenzen (en leiden).
voetnoot64
in als: in alles; vehaelen: fantasieën, verzoekingen; Begheerlickheydt staat in tegenstelling tot Verstand en Reden.
voetnoot67
schout: schuwt.
voetnoot69
haer op-heft: zich verheft; ghevlerck: vleugels.
[tekstkritische noot]L 79 en 81 komma i.p.v. puntkomma.
voetnoot74
Sy neemt: zij beleeft; haer selve te bedrieghen: (in) zelfbedrog.
voetnoot75
Als: zoals; licht-beraedt: lichtzinnig.
voetnoot76
Doen: toen; dees Venus: de Venus van de wellust; Paris-Iuno-Minerve: (gr. myt.) Paris was een Trojaanse herder en prins, in zijn jeugd door Zeus uitverkoren om de gouden twistappel van Eris (godin van de Tweedracht) aan de mooiste godin toe te kennen. Zijn keus viel op Afrodite (Venus), zodat Hera (Iuno) en Pallas Athena (Minerva) een onverzoenlijke haat tegen de Trojanen opvatten.
voetnoot77
vervremdt: vervreemd, afkerig.
voetnoot78
ghebrocht: gebracht.
voetnoot79
daer: daar waar; neemt stede: plaats neemt, macht krijgt.
voetnoot82
benomen: ontnomen, verdreven.
voetnoot83
de vremde lusten: dit zijn de Begheerlickheden (vs 66).
voetnoot84
Porum: (zie boven 20) hier akk. lijdend voorw. v. doet rusten; op haer: op haar, d.i. op d'Arm-moed; doet rusten op: doet berusten op, geheel afhankelijk maakt van (de vremde lusten).
voetnoot85
Die: Porum die.
voetnoot86
vast-ghestaelde: strakke, onontwijkbare.
voetnoot87
karmen: kermen, klagen.
[tekstkritische noot]L 95 komma i.p.v. puntkomma.
voetnoot89
Narcissus: (gr. myt.) wegens zijn weigerachtige houding t.o.v. de op hem verliefde nimf Echo, door de goden gedoemd tot verliefdheid tot zichzelf; toen hij zijn beeld in het water weerkaatst zag, wilde hij het liefkozen maar verdronk. dat vier der Stem-godinne: (bij stelling bij Narcissus) Narcissus is het die de liefdeshartstocht (vier) van Echo wekt; Stem-godinne: (gr. myt.) de nimf Echo die, ingevolge de weerbarstigheid waarmee Narcissus haar liefde versmaadde, wegkwijnde van verdriet en alleen de weergalm van haar stem liet horen.
voetnoot90
Dat is...: (dit vers is een verklarende tussenzin met betrekking op dat vier der Stem-godinne) de zin is: dit is de onstandvastige aard (onvast ghemoedt) van alwie (die) aan het broze, het zinnelijke gehecht is (staet t'sinne: ten zinne staat, gunstig gezind is). Hoofdzin is: Gelijk Narcissus... en heeft noyt connen sien... sijns Sielen aerd.
voetnoot90/92
onvast ghemoedt: staat in tegenstelling tot sijns Sielen aerd.
voetnoot91
taemelick: zeer; schoon wesen...: het wezenlijk schone, d.i. de echte aard van zijn ziel heeft hij nooit kunnen ontdekken, hij werd de dupe van zinnelijke schijnbeelden.
voetnoot92
verr' hier af gheresen: wel integendeel, ver daarvan verwijderd.
voetnoot93
sijn beeld: zijn spiegelbeeld; schade: schijnbeeld.
voetnoot95
(de zin is): aangezien dit schijnbeeld niet in staat was hem te bevredigen (versaeden).
voetnoot96
Is op hem self ghevallen clachtigh: is over zichzelf beginnen te klagen; druck: smart; spijt: leedgevoel (wellicht ook: wrok).
voetnoot97
beswolten: bezwijmeld.
voetnoot99
buyten Godt, en haer: God en zichzelf vergetend.
voetnoot100
haer wilt gheven: zich begeven, overgeven wil.
voetnoot102
bevriesen: ongevoelig worden, geheel verlammen.
voetnoot103
d'eerste Liefde: d.i. de hogere, niet zinnelijke liefde; boven: d.i. boven de andere, zinnelijke liefde.
[tekstkritische noot]T 107 paeren i.p.v. de vermoedelijke drukfout baeren.
L 107 komma na paeren i.p.v. puntkomma.
voetnoot104
bewaernis: bescherming, zelfbehoud; oyt: altijd; hem beloven: zich erover verheugen.
voetnoot105
quaet-sachte: kwade, maar aanlokkelijke; schachten: schichten.
voetnoot106
schouwen: schuwen, ontvluchten.
voetnoot107
te paeren: zinnelijk te verenigen; met haer: met Venus.
voetnoot108
Dat...: moge de geest reageren (teghenstae).
voetnoot109
dat hy keere tot: dat hij zijn toevlucht neme tot.
voetnoot110
den win-crans niet ghereecken: de krans van de overwinning niet behalen; ghereecken: bereiken.
voetnoot111
hem t'onder-gheef: zich onderwerpe; met woorden: in schijn; niet met wercke: niet in werkelijkheid.
voetnoot112
lof-ghetuyt: lofgeschal; hem stercke: zich moed inspreke.
voetnoot113
Als: zoals; Socrates: beroemdste gr. filosoof (469-399).
voetnoot114
naer sijne weerde: volwaardig.
voetnoot115
Bekennend'...: verkondigend niets dan Liefde te waarderen.
voetnoot116
Ten eynde...: ten slotte gekomen is, doorgedrongen is tot.
voetnoot117
in sijn iongh' ieught ghepresen: (reeds) in zijn prille jeugd geprezen (men koesterde van in zijn jeugd hoge verwachtingen).
voetnoot118
De N.N.N.: de Harduwijn.
[tekstkritische noot]T 133 op-rijsen i.p.v. op-rissen
voetnoot119
uyt-ghestelt: geschreven en in het licht gegeven; in louter-vlaemsche taele: in zuivere, van vreemde woorden gezuiverde moedertaal (één van de idealen der renaissancisten).
voetnoot120
Dat: wat; Waele: Fransman.
voetnoot121
mincken: in waarde verminderen.
voetnoot122
ghedincken: aandenken.
voetnoot125
t'nijdigh volck: de afgunstigen; Erynnen: (gr. myt.) de drie wraakgodinnen (bedoelde afgunstigen zijn een broedsel van de wraakgodinnen).
voetnoot128
tooghen: tonen, in poëzie verheerlijken.
voetnoot129
Achten': (volck en Erynnen zijn onderwerp van Achten).
voetnoot130
ghesonden: geschonken, toevertrouwd.
voetnoot131
ingheven: ingeving.
voetnoot132
en vlg.: (naar ficiniaanse opvatting): de ziel in een mooi lichaam, weerspiegeling van God.
voetnoot133
in sijnen gheest op-rijsen: zich in dichterlijke roes geestelijk verheugen; met vry gemoed: met edel gemoed.
[tekstkritische noot]T 146 Eer, herstel van drukfout Eeer.
voetnoot135
Te meer: en daarenboven; hy tuyght: hij getuigt, verkondigt.
voetnoot137
naer: na.
voetnoot139
schoon-lichtigh wesen: schoon-lichtend, stralend gelaat.
voetnoot140
geschurst: geschorst, gestaakt; my wat op gheresen: mij een weinig in de hoogte geheven.
voetnoot141
Phyllis: (zie sonnet II), een geliefde door David van der Linden zelf bezongen.
voetnoot142
Dender: rivier in Oost-Vlaanderen. Van der Linden woonde te Dendermonde, waar de Dender in de Schelde uitmondt.
voetnoot143
claer: goed zichtbaar; Ghendt: geboortestad van J. de Harduwijn; de gheturde: de torenrijke.
voetnoot144
De Fame: godin van de roem (hier als verpersoonlijking van de Harduwijns roem); haer purde: zich inspande.
voetnoot145
Laurier ende Mirt: (vgl. de terzinen in het sonnet ‘Tot Phoebum’). De mirt is symbool van de liefde en was een attribuut van Venus. De zin is: Venus zal mij als minnaar en zanger van de liefde bekronen; daaruit spreekt alvast de Harduwijns minnaar-bewustzijn, men vergelijke ook sonnet II, waarin de H. zich op andere liefdedichters beroept om zich op zijn beurt als dichter van de liefde te verantwoorden.
voetnoot145
Mirt en laurier, paarsgewijze genoemd, komen veelvuldig voor in de antieke literatuur en ook later. Sedert de renaissance hebben mirt en laurier de waarde van een antithese, nl. die van liefde enerzijds, en anderzijds van heldendom op een of ander gebied (dus ook adel van het dichterschap). Voorbeelden o.a. in Jonker Jan van der Noots Olympiados, 411-418; David van der Lindens Gheboorte der Liefde, 145-6: ‘met Laurier ende Mirt die d'Eer en d'Eewigheydt uyt den Twee-bergh haer brochten’. Vgl. O. Dambre, J. de Harduwijns ‘Tot Phoebum’-sonnet. (Spiegel der Letteren, IV, 1960, blz. 219-223).
voetnoot146
Tvvee-bergh: de tweetoppige Parnassus waar de Muzen vertoefden; brochten: brachten.
voetnoot#
David van der Linden: (zie namen-index).

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken