Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Te laat (1838)

Informatie terzijde

Titelpagina van Te laat
Afbeelding van Te laatToon afbeelding van titelpagina van Te laat

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.90 MB)

ebook (2.90 MB)

XML (0.34 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Te laat

(1838)–Betsy Hasebroek–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 29]
[p. 29]

Vijfde hoofdstuk.

In denzelfden trant vervolgde het eerste bezoek, dat de jonge man op den Lindenburg bragt. Hij vertoonde zich in al de schitterende overmagt der vrijheid, zij onder den belemmerenden invloed eener eerste liefde. Het moge zijn, dat de gelukkige, gedeelde, mannelijke liefde den geest verheft, de vrouwelijke teederheid, als zij eens ontwaakt is, maakt schuwer, beschroomder, ingetogener; de maagd hult zich dieper in haren sluijer, als zij gevoelt, waarom zij hem draagt.

En deze wegsluiking is de eigenaardigste aller vrouwelijke bekoorlijkheden. Dit gevoelde stralenheim ondanks zijne vooringenomenheid, ondanks zijn tegenzin: te meer, daar zijn geoefend oog alras raadde, wat men hem te vergeefs zocht te verbergen. Al zweeg haar mond gedurende den ganschen tijd van zijn bezoek, het was hem toch niet ontsnapt, dat haar stem gebeefd had, toen hij, onverwacht, voor haar getreden was; dat een vrolijke schrik haar had doen

[pagina 30]
[p. 30]

verbleeken, toen hij op eens een vriendelijke, schoon onbeduidende vraag tot haar gerigt had. Somtijds had hij immers bij het inrijden der lange laan het witte kleedje door het zonneblind boven het balkon zien schemeren, en zijne ijdelheid zeide hem te regt, dat haar late verschijning in het salon toe te schrijven was aan het onstuimig kloppen van haar hart, dat zij eerst tot bedaren moest brengen, eer zij voor den spiegel kon treden om een lok anders te schikken, daar zij van daag juist gekapt was, zoo als hij het niet gaarne zag, of om een bloem uit het glas, dat op haar toilet-tafel stond, aan haar borst te steken; want eens immers had hij haar om een rozenknop gevraagd, en dien gedurende geheel dat bezoek niet uit de handen gelegd, ja hem met zich genomen? En meer dan hij zelf vermoeden kon was waarheid. Om zijne aankomst te bespieden, zat zij dikwijls uren lang op de plaats in het vertrek, alwaar zij de beide lanen, die hij binnen kon komen, in het oog had; hare duiven-onnoozelheid was nu list geworden, als er, tegen den waarschijnlijken tijd van zijn verwacht bezoek, plannen tot uitgaan of wandelen gemaakt werden, en zij die ongemerkt zocht te verijdelen. Eenige malen schudde Mevrouw van lindau het hoofd, als zij de vroeger zoo gelijkmatige angelique nu grillig en veranderlijk zag. Den eenen dag toch was haar niets aangenamer, dan, volgens de oude lieve gewoonte, met hare moeder het bosch in te gaan, om langs het dorp terug te keeren; dan

[pagina 31]
[p. 31]

stond zij stil bij ieder huis, waar zij een kind te streelen, een kranke te bezoeken, of een ouden van dagen wat op te vrolijken had; en twee dagen daarna was het haar daartoe te koud, hoewel juist de zon de nevelen van gisteren overwonnen had, of te laat, al was het diner dien middag buitengewoon vroeg afgeloopen, omdat de Baron in de stad moest zijn. Zette Mevrouw van lindau bij zulk eene gelegenheid haar plan door, dan was het meisje stil of dwarsdrijvend; zij was niet bij te houden in het stappen, zoo lang zij in het bosch waren, en was op den straatweg toch weder niet voort te krijgen: dan praatte zij een geheele poos met den huisvader, die voor de deur zat, maar had geen tijd om naar binnen te gaan, ten einde de zieke vrouw zelve te zien. Zoo volgde de eene tegenstrijdigheid en ongelijkheid op de andere. Indien nu altijd bij hare terugkomst de Ritmeester daar geweest was, dan zou Mevrouw van lindau spoedig alles begrepen hebben; maar meer dan de helft dier gelegenheden, waarbij angelique om zijnentwil zoo zonderling was geweest, gingen zonder gewenscht gevolg voorbij, en hoe meer zij alles geschikt had, om zijn bezoek te veraangenamen, des te gewoner was het, dat het juist niet op zulk een dag viel.

En van stralenheim was van zijn kant even zoo onverklaarbaar, even zoo ongelijkmatig, al naar mate hij in haar het jonge, zich geheel aan hem overgevende, schepsel, of de hem opgedrongen bruid zag. Met hoe veel welgevallen kon hij het wisselen der

[pagina 32]
[p. 32]

kleur op het schoone gezigtje, het bevende en ongelijke werk der anders zoo radde en bekwame vingers minuten lang met opmerkzaamheid bespieden; hij wist niet, dat zij voelde, wat zij niet zag; dat ondanks de nedergeslagen oogleden, de gloed van zijn blik vertorend in haar hart drong; hij wist niet, dat hare liefde in zulke oogenblikken de zijne inademde en daarmede gevoed werd.

Op andere dagen, als zijn bezoek door een gesprek over haar met den ouden Heer was voorafgegaan, moest de onschuldige dit boeten; dan was zij nog gelukkig te noemen, indien hij slechts den schijn aannam van haar geheel niet op te merken; want anders was hij meermalen wreed genoeg gevoelens, die haar heilig waren, aan te randen; de onedelmoedige, die haar trachtte te wonden omdat hij zelve gekwetst was! Hoe diep zulk een pijl ging - o, dit wist hij eerst naderhand, toen hij de verwoestingen zag, die hij had aangerigt; op angelique van lindau was geheel toepasselijk, wat de Engelsche dichter zegt:

‘Hoe menig helder oog wordt mat, hoe menige bloeijende wang wordt bleek, hoe menige aanvallige gestalte slinkt weg - en niemand kan de reden opgeven, die dit verval veroorzaakt! Zoo als de duif hare vleugels zamentrekt, om de pijl te verbergen, die haar getroffen heeft, zoo is het de aard van de vrouw om voor de wereld de smart van eene gekwetste genegenheid te verhelen.’

En toch, wie zal den eersten steen op hem wer-

[pagina 33]
[p. 33]

pen? Uit gevoel van dankbaarheid, meenende het offer geheel te brengen, was hij op dezen dwaalweg gebragt: mannelijke ijdelheid en vooral niet minder een warm gevoel voor het echt-vrouwelijk wezen sleepten hem verder. Waarom moest ook de zwakke, waarmede hij speelde, zoo zeer zwak zijn?


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken