Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Sneeuwklokjes (1878)

Informatie terzijde

Titelpagina van Sneeuwklokjes
Afbeelding van SneeuwklokjesToon afbeelding van titelpagina van Sneeuwklokjes

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.81 MB)

ebook (3.02 MB)

XML (0.33 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Sneeuwklokjes

(1878)–J.P. Hasebroek–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 167]
[p. 167]

De open deur.

 
Daar doolt zij heen, 't verloren kind,
 
Het dochterke dat viel,
 
Ach, voor de gouden strikken blind,
 
Gespannen voor haar ziel!
 
 
 
Zij viel gelijk het vogelkijn,
 
Dat in den lijsterboog,
 
Verlokt door 's bezie's rooden schijn,
 
Al stervend hangt omhoog.
 
 
 
Ach, welk een droefheid! welk een smart
 
Voor 't schuldloos-schuldig wicht;
 
Maar erger nog voor 't moederhart,
 
Dat ginds te bloeden ligt.
 
 
 
Helaas! uit al zijn aadren bloedt
 
Dat hart, of 't doodbloên zou,
 
En, nu 't zijn lievling derven moet,
 
Maar liever sterven woû.
 
 
[pagina 168]
[p. 168]
 
En kan het anders? 't Eenig kind,
 
Dat de arme weduw rest,
 
Haar bloed, en meer dan 't bloed bemind,
 
Haar goed, haar 't lest en 't best, -
 
 
 
Haar wreed ontstolen! Had nog God
 
Het uit haar arm gerukt, -
 
Had voor 't vroegtijdig stervenslot
 
't Onnoozel schaap gebukt, -
 
 
 
't Waar' erg geweest, en dan, ook dan,
 
Het ware in rouw betreurd;
 
Maar nu gestolen, levend van
 
De moederborst gescheurd!
 
 
 
Gestorven niet, gestorven toch,
 
Gestorven duizendmaal!....
 
O moederoog, hoe ziet ge nog
 
Des levens zonnestraal?
 
 
 
Gij die, waar gij uw lievling dierft,
 
Geveld door zulk een dood,
 
Zelv' duizendmalen met haar stierft,
 
Haar lot- haar deelgenoot!
 
 
 
Intusschen zweeft het arme wicht,
 
Dat niet meer keeren dorst,
 
Langs 't zondepad, dat voor haar ligt,
 
Met slijk en bloed bemorst.
 
 
 
Zij gaat niet weêr naar moeder heen....
 
Och of zij 't had gedaan!
 
Maar - zal zij 't wagen? - Neen, o neen!
 
Zij mag, zij durft niet gaan.
 
 
[pagina 169]
[p. 169]
 
Zij ijlt dus langs de helling voort,
 
Die telkens steiler glooit,
 
En tot steeds sneller voortgang spoort,
 
Of 't waar' met rijm bestrooid.
 
 
 
Zoo zinkt zij tot des afgronds zoom,
 
Tot in vertwijflings schoot:
 
Zie ginds! daar wenkt de koele stroom -
 
Daar lokt de rust - de dood!....
 
 
 
Maar neen! nog niet. Als teeder wicht,
 
- Kwam 't uurtje voor den slaap -
 
Nooit sloot het kind haar oogen dicht,
 
Of moeder kuste 't schaap.
 
 
 
En nu - voor dezen laatsten nacht?....
 
Niet, dat ze een kus vraagt! - neen!
 
Zij durft ook nu, hoe 't hart haar smacht,
 
Naar moeder zelv' niet heen:
 
 
 
Maar toch, een allerlaatste blik
 
Op 't huis, dat beide omving,
 
Ten afscheid voor den stervenssnik....
 
Nog ééns maar!... en zij ging.
 
 
 
Zij ging het zoo bekende pad
 
Naar de eenzame achterbuurt,
 
Totdat ze voor het huisje trad,
 
Met angstig oog begluurd.
 
 
 
Is moeder daar? is moeder daar? -
 
Geen schepsel, die 't haar zegt,
 
't Is stil, en niemand antwoordt haar,
 
Die 't oor te luistren legt.
 
 
[pagina 170]
[p. 170]
 
Zij luistert aan de deur,... maar hoe?
 
Die deur staat op een reet;
 
Hoe vreemd daarbij is 't haar te moê!
 
Ze tuurt door de open spleet
 
 
 
Nog meer! zie ginds! daar brandt een licht,
 
Een kaarslichtje in den nacht;
 
't Blinkt als een ster voor haar gezicht,
 
Uit 's hemels sterrenwacht.
 
 
 
En 't is een ster, wier zachte gloor
 
Zoo zacht haar ziel doordringt,
 
Als trof een lieve stem haar oor,
 
Die als een roepstem klinkt, -
 
 
 
Ja, klinkt, als waar 't haar moeders stem,
 
Die, als ze spelen liep
 
Zoo vaak als kind, met kracht en klem:
 
‘Kom hier, Maria!’ riep....
 
 
 
Maria komt! - In aller ijl,
 
Als 't licht langs de ijzren lijn,
 
Als uit een boog de vlugge pijl,
 
Vliegt zij ter kamerkijn.
 
 
 
Daar klinkt het: ‘Moeder!’ uit haar mond,
 
En straks - hoor! 't zacht geruisch
 
Van englenliedren galmt in 't rond -
 
't Verloren kind kwam thuis!
 
 
 
Maar nu, is de eerste drift gestild
 
Bij 't wederkeerend lam,
 
Een vraag, die door haar ziele trilt,
 
Waagt zij, die wederkwam:
 
 
[pagina 171]
[p. 171]
 
‘Één vraag nog, moeder! zeg mij nu:
 
Die open deur, dat licht.....
 
Mijn wederkomst, wie spelde ze u?
 
Gaf iemand u bericht?’ -
 
 
 
‘Neen’, sprak ze, ‘'t licht blonk altijd door,
 
De deur gaapte eiken nacht.....
 
Mijn kind, 'k heb jaren ná en voor
 
U aan mijn hart gewacht!’

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken