Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Waarheid en droomen (onder pseudoniem Jonathan) (1896)

Informatie terzijde

Titelpagina van Waarheid en droomen (onder pseudoniem Jonathan)
Afbeelding van Waarheid en droomen (onder pseudoniem Jonathan)Toon afbeelding van titelpagina van Waarheid en droomen (onder pseudoniem Jonathan)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.38 MB)

Scans (5.06 MB)

ebook (3.71 MB)

XML (0.77 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Waarheid en droomen (onder pseudoniem Jonathan)

(1896)–J.P. Hasebroek–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 332]
[p. 332]

VIII. De Hofjes-juffrouw.

Onder de echt-Hollandsche figuren behoort zeker ook die, welke wij hierboven hebben zoeken aan te duiden onder den naam van Hofjes-juffrouw. Wij bedoelen daarmede een bewoonster van de vele gestichten van dien aard in ons land aanwezig, welke van de waarachtige weldadigheid onzer natie zulk een treffend getuigenis afleggen, waaraan men de benaming van hof of hofje geeft. Zulke gestichten zijn een soort van kloosters; met dit onderscheid, dat de personen die er in wonen niet in activo, maar in passivo zusters van barmhartigheid, en geene uitdeelsters, maar voorwerpen van weldadigheid zijn. Ook zij ontvluchten overigens achter de hooge muren de wereld, welken zij moede zijn geworden. veelal zijn het gewezen keukenprinsessen, die met de medaille van vijftigjarigen dienst, gedurende welke zij bijna altijd in 't vuur geweest zijn), gepasporteerd en met een plaatsje in zulk een vroolijk invalidenhuis begiftigd worden. Daar ziet zich nu de Hofjes-juffrouw op een oogenblik uit het drukste gewoel der wereld in een kloosterachtige afzondering overgebracht. Geheele dagen, ja weken achtereen, ziet zij door de reet van haar gordijntje niets anders, dan de cellen van hare buurvrouwen en de leeuwerikenzode, met een kransje van palm omgeven en met goudsbloemen en citroenkruid

[pagina 333]
[p. 333]

beplant, dat zij met fierheid haar tuin heet. Ook hoort zij van de wereld niet veel meer dan zij er van ziet. De ongewoonte van menschen te ontmoeten maakt haar gaandeweg menschenschuw, zoodat zij gedurig zeldzamer haar steenen kooi verlaat. Het moge zoo zijn, dat zij bij het lezen van de Haarlemmer Courant - die een maand na den tijd het hofje met dreigende nieuwstijdingen beroert, die al lang in wind of water vergaan zijn - bij het doorloopen der advertentiën, onder uitroepen als deze: ‘Wel, wel, is die ook al dood? Jongens, jongens, wat krijgt die vrouw een kinderen! Kijk, kijk, dat bruidje, heb ik nog als kind op mijn armen gedragen!’ het moge zoo zijn, dat zij alsdan soms den lust in zich voelt opkomen om de menschen in kwestie te bezoeken; maar zeker is het, dat zij evenmin naar het sterfhuis, naar de kraamvrouw of het bruidje gaat, als ware zij inderdaad door kloostermuren van haar gescheiden geweest.

Maar wat Eldorado, wat tooverpaleis is het dan, dat haar de geheele wereld vergeten en verachten doet? Laat ons het eens opnemen.

Het huisje van de hofjesjuffrouw, - dat het bewijs oplevert dat atomen kunnen verdeeld worden, is in twee vertrekjes gescheiden, in een van welke zij slaapt, terwijl het andere haar woonvertrek uitmaakt. Een beschot, tusschen dat vertrekje en de deur geplaatst, vormt een nauw gangetje, dat met eenzijdige voorkeur voor pijpestelen en dunne menschen is aangelegd. Daar zit ze op een houten vlonder, (de ramen zijn doorgaans hoog en de bewoonster nieuwsgierig), en beheerscht van die hoogte het geheele hofjesplein met hare blikken. Fijne matjes, zoo glad geboend dat men er op loopen moet als op een stijfgespannen koord, dekken de verhevenheid, waarop zij woont. Op de tafel, waaraan zij zit, vindt men onder anderen in den regel: een zwart segrijnen bijbel met zilveren sloten, en met een zilveren bril tusschen de bladeren ingestoken, (de knijpbril staat op den neus); een melkkannetje met hyacinten, seringen, of ook 's winters zevenjaarsbloempjes, en bij ontstentenis daarvan, gele of

[pagina 334]
[p. 334]

witte papierbloemen; een snuifdoos; een trommeltje met kokinje; een breikous van zwart sajet enz. Aan het schot, tegenover de bewoonster, hangen eenige schilderijen, vooral Dominees met krulpruiken, tooneelen uit de H.S. als een verloren zoon in modern kostuum en andere; soms ook een mislukt heeren- of damesportret, dat haar als een erfstuk ter gedachtenis aan haar ouden meester of meesteres geschonken is, wier beeld haar dankbaar geheugen in het monster, dat voor haar oogen hangt, best herkent. Achter de hofjesjuffrouw staat een kastje van mahoniehout met glazen deuren. Op de planken van dit prachtmeubel, dat voor haar een etagère vervangt, staat menig artikel, dat de fraaiste nieuwmodische etagère versieren zou, als daar zijn: lange lijzen, koppen met de zes merken, roode Lilliputpotjes, gezwegen nog van de borden van den spinnekop en de schalen van de krab. Naast dit kastje staat een ijzeren pot, waarop zij elken middag haar sober maal kookt, en waaraan zij zich 's winters verwarmt, totdat er aan haar koud bloed geen ontdooien meer is. Op deze wijze leeft de hofjesjuffrouw het gansche jaar in dezelfde afzondering en stilte voort, die slechts eenmaal 's jaars door een dag van drukte en gewoel wordt afgebroken: het is de dag, als zij de kinderen uit het huis van haar vorigen dienst ten eten genood heeft. Dan worden de geplooide gordijntjes opengeschoven; dan wordt de dikke poes naar de vliering verbannen; dan ruimt de bijbel zijn plaats op tafel voor dobbelsteenen, pachtpenningen en lottospel; dan brandt in huis het vuur en sist de pan; dan knarst buiten de pomp en klinken de schellen op het gansche hofje; dan wordt de palm rondom de tuintjes vertreden en de balsaminen in de bedden geknakt; dan wordt tegen alle ruiten getikt en over alle onderdeuren geknord; alles totdat de avond valt en de kleine hoop, met een komfoor en poffertjespan, om een grooten pot met melkbeslag vergaderd wordt om poffertjes te bakken, bij welk feest de arme gastvrouw een droevig slachtoffer van de speelschheid harer gasten is, terwijl de naweeën eerst recht beginnen, als de knapen naar huis zijn

[pagina 335]
[p. 335]

en alle buren klachten komen inbrengen tegen de stoute bengels, die zij op 't hof gehaald heeft.

En toch schijnt ze nog te leven voor dien éénen dag: en toch spaart ze daar alles voor, en heeft er alles voor ten goede; en toch zal zij dien blijven vieren, totdat zij de steenen trappen afgedragen wordt.

Zoo hebben dan deze hofjesjuffrouwen, ondanks haar weinig bekoorlijk en veelszins belachelijk voorkomen, toch hare eigenaardige deugden, die haar iets belangrijks, en zelfs bij wijlen iets verhevens geven. Het hofje is een doos met oude ongangbare potstukken, maar van echt gehalte. In deze gebroken vaten ligt een schat van verknochtheid en trouw aan hen, wie ze vroeger hebben toebehoord, helaas! die gedurig zeldzamer wordt. Misschien is het een zwartgallige inval, maar ik vrees dat onze dienstboden niet meer zoovele hofjes met oude trouwe zielen zullen kunnen vullen als ik gekend heb. O tijden! o zeden! moet dan het bederf uwer nieuwigheden zelfs de hofjes, die wijkplaatsen des ouderdoms, aantasten? Doch ik wil mij aan die treurige denkbeelden niet overgeven. Vooralsnog zijn er op deze musea van antiquiteiten een menigte van zulke gebroken standbeelden der godin Fides. Daarheen neem ik mijn toevlucht, wanneer de wuftheid en ondankbaarheid der jonge wereld mij bedroeft, en verkwik mij aan die levende toonbeelden eener trouw, als die - de hofdames vergeven mij de vergelijking - van den ouden Fidel, die van zijn hartstocht voor hazen en patrijzenbouten, als laatste en eenige liefde, de verkleefdheid aan zijn meester heeft overgehouden. Ik denk, dat op dit oogenblik menigeen met verteedering aan de liefde denkt, hem als kind door zulke oude getrouwen om zijner ouderen wil bewezen, en tevens met schaamte om de jongensachtige ruwheid, waarmede hij die liefde heeft betaald. Nu, de goede oudjes hebben het ons vergeven, en zijn met goede wenschen en beden voor ons op de lippen ter ruste gegaan naar dat andere hof, waar de trouw van hen, die er hun intrek nemen, nog betere belooning vindt.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken