Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Winterbloemen (1879)

Informatie terzijde

Titelpagina van Winterbloemen
Afbeelding van WinterbloemenToon afbeelding van titelpagina van Winterbloemen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.85 MB)

ebook (3.04 MB)

XML (0.35 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Winterbloemen

(1879)–J.P. Hasebroek–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 196]
[p. 196]

Op de hoogte.
Een Reisherinnering.

I.
De berg.

 
Ziehier den Finstermünz. Een paradijs in 't Eden
 
Van 't wonderschoon Tyrol, welks bodem wij betreden,
 
Groen eiland in de rotsenzee.
 
Ziehier den Thabor, waar wij tabernaaklen maken,
 
En voor een korte poos den bergtocht willen staken,
 
Dien Reislust ons beginnen deê.
 
 
 
Wat is de loofhut schoon, die 's menschen hand hier stichtte!
 
Hoe welkom is daar ginds 't boschage voor 't gezichte,
 
Waaraan de lijsterbezie bloost.
 
Hoe zoet dat lief gezang der vooglen in de twijgen!
 
Hoe geestig de eekhoorn, dien 'k naar d' eikentop zie stijgen,
 
De zon ontvluchtend, die hem roost.
 
 
 
Wat vreemd kontrast, dees plek, met de ijsbre rotsenzalen
 
Van hemelhoog graniet, waardoor wij moesten dwalen
 
En worstlen naar dit lachend oord.
 
't Was of een aardschok daar den bergklomp heeft gespleten,
 
Of de opgezette vloed de rots van een gereten,
 
En dus zich doortocht heeft geboord.
 
 
[pagina 197]
[p. 197]
 
Wel kon ook deze weg een Via mala heeten,
 
Een weg van donkerheid en schrik, die dubble keten
 
Van bergen, naadrend tot elkaâr,
 
Als wilde omhoog hun top u in een mijnschacht sluiten,
 
Waarin geen zonnestraal u naadren kan van buiten,
 
Of eeuwge nacht uw toekomst waar'.
 
 
 
Maar hier, hier is het licht. 'k Zie de ochtendzonne dagen,
 
Alsof thans niet om niet zijn schoonen naam woû dragen
 
De Zondag, die ons heden rees.
 
Ja, 't is of met ons al de schepslen dien genoten,
 
En stille sabbatsrust op de aard lag uitgegoten,
 
Met zoeten vrijdom alles leeds.
 
 
 
Wat is hier 't uitzicht rijk! 't Is of ik hier 't Verheven
 
Aan 't Schoone tot een echtverbond de hand zag geven,
 
Bij 't wisslen van hun liefdeblik;
 
Als sloot een teedre maagd een ijz'ren held aan 't harte,
 
Alsof de Aanvalligheid de Sterkte al lachend tartte,
 
Of speelde op knieën van den Schrik.
 
 
 
En sla ik 't oog vooruit, waar zijn de luchtpenseelen,
 
Ter schildering bekwaam, Natuur, van uw tooneelen,
 
Waarlangs het oog hier rijst en daalt?
 
Wie maalt die bergen, die het blauwe luchtdak dragen,
 
En met hun schouderen den hemelkoepel schragen,
 
Die van het goud der zonne straalt?
 
 
 
Wie schetst dien stroom, den Inn, die als een zilvren ader
 
Door 't donkre mijnerts vloeit, en rijker schat te gader
 
Dan zilver aan het landschap schenkt?
 
Die, als een spelend kind, dat vader groet in d' avond,
 
Het hoog gebergte ontmoet van Engadin, en 't lavend
 
Zijn urne als waterschatting brengt?
 
 
[pagina 198]
[p. 198]
 
Ja, 't is een tempel Gods! Hem vormde uit levend loover
 
Natuur hier schooner kerk met schooner kleurgetoover,
 
Dan troffel of penseel vermocht.
 
Kom, lieve Reisgenoot! kom, zetten we ons hier neder:
 
God schenkt ons deze rust. Keer' tot hem 't danklied weder,
 
De pelgrimspsalm van onzen tocht!

II.
De vesting.

 
En toch! Schoon 't sabbat zij, omhoog, rondom, van binnen, -
 
Een sabbat voor den geest en sabbat voor de zinnen, -
 
Van buiten en inwendig vreê, -
 
Helaas! een wanklank stoort ook hier de vredepsalmen.
 
't Is of 'k een bloedstraal neêr zie vloeien langs de palmen.
 
Die hier Gods hand ontluiken deê.
 
 
 
Wend ik ter slinke 't oog - wat ziet mijn blik daar rijzen?
 
Kan 't zijn? In 't midden van der schepping paradijzen
 
Een oorlogsburcht, een vestingmuur?
 
Waar God zijn menschenkind een plaats der ruste stichtte,
 
Kwam daar de mensch, te ras dien vrede moede, en richtte
 
Een vuurhaard toe voor 't oorlogsvuur?
 
 
 
Ha! sprak hij, heeft Natuur die rotsen hier verheven,
 
En daarin een kasteel, onneembaar schier, gegeven,
 
Als geen Vauban of Coehoorn bouwt, -
 
Wat zij begon, zal Kunst voltooien met haar werken:
 
Dien rotswal zullen wij tot zulk een burcht versterken,
 
Als nimmer elders werd aanschouwd!
 
 
[pagina 199]
[p. 199]
 
En 't opzet wordt volvoerd. Van daar die spitse torens,
 
De rotsen wapenend gelijk den stier zijn horens,
 
Die holen met dat ossenoog,
 
Waaruit het werpgeschut rondgluurt naar alle kanten,
 
Dat hier verdelgingskunst ten doode neêr kwam planten, -
 
Wee driemaal, wien het treffen moog'!
 
 
 
Hoe kan het zijn? - Zie op! De heerlijkste tooneelen
 
Verheffen ginds uw geest, terwijl ze uw oogen streelen.
 
Dat sneeuwkleed, haast te blank voor de aard, -
 
Die etherlucht, zoo rein of ze uit den hemel daalde, -
 
Die bergspits, hemelhoog of ze aan de wolken paalde, -
 
Het wijst u alles hemelwaart!
 
 
 
En toch, daar naast u sloeg de hel haar tenten neder:
 
Daar treft eens Abels gil uw oor verscheurend weder,
 
Die door zijn broeder wordt vermoord.
 
Daar ziet gij weêr den mensch het beeld van d' arend dragen,
 
Die moordziek ginds naar 't lam zijn klauw heeft uitgeslagen,
 
En in zijn vacht den snavel boort.
 
 
 
Voorzeker! niet om niet ziet gij twee arendsbekken,
 
In Habsburg's wapen, schrik voor d' Oostenrijker wekken:
 
Hij doet ook hier dat wapen eer.
 
Ja, dichter! gij hadt recht: ‘Waar u geen mensch doet schromen
 
Voor 't leed, dat hem verzelt, daar is Natuur volkomen!...Ga naar voetnoot1)
 
Hoe lang, hoe lange nog, o Heer?
[pagina 200]
[p. 200]

III.
De kapel.

 
Hoe lange nog? - kom nu, Melieve, en laat ons rijzen!
 
Ginds zal dees lustwarande ons licht tafreelen wijzen,
 
Waardoor dees wanklank wordt verdoofd! -
 
Wij dalen naar de plek, waarlangs de bergstroom slingert,
 
Als langs den bruinen stam eens olms de speelsche wingerd,
 
Die kransen vlecht om 't somber hoofd.
 
 
 
Maar wat verrassing nu? Ziehier! een bergkapelle,
 
Wier toren spiegelt in 't kristal der blanke welle,
 
Een kerkjen aan den zilvren stroom!
 
Wat vreemde strijd! Het werd gewrocht door de eigen handen
 
Als gindsche kruitmijn, die slechts wacht om los te branden....
 
Mensch, raadselwezen! wreed en vroom!
 
 
 
Nog meer! Dit kerkje werd gesticht als afsluit-teeken
 
Van 't heerlijk, heilrijk werk, dat hier de Vreê mocht kweeken
 
In d'aanleg van het handelspad,Ga naar voetnoot1)
 
Zoo hoog als schoon, dat hier 't gebergte door kwam snijden,
 
Waar langs de wolken schier de mensch schijnt voort te glijden,
 
Alsof hij vogelwieken had!
 
 
 
Kom, treden wij het in. De deur der kerk staat open,
 
Als om den pelgrim tot een kerkbezoek te nopen.
 
O schoon gezicht, dat 'k hier aanschouw!
 
Hier Borromeo's beeld, daar 's Heilgen Luidwijks trekken,
 
Om vorst Carl Ludwig ter gedachtenis te strekken,
 
Beschermheer van dees rotsenbouw.
 
 
[pagina 201]
[p. 201]
 
En op het altaar, met een kruis gekroond, de bladen
 
Van 't Evangeliewoord ten dienst van wie hier baden,
 
Als antwoord Gods op 's menschen beê.
 
Ook ik, ik vind alhier Gods antwoord op mijn vragen,
 
Toen ik al klagend 't oog naar boven heb geslagen:
 
Daagt, Heer, haast uw beloofde vreê?...
 
 
 
Ja, zie! droeg eens een duif 't olijfblad de arke tegen,
 
Hier komt als ad'laar hij die, aan de borst gelegen
 
Des Heilands, daar eens 't leven dronk,
 
Hier komt Johannes, bô des heils en ziener tevens,
 
En sluit de poort ons op van 't rijk des hemellevens,
 
Dat hem op Patmos tegenblonk.
 
 
 
'k Sla door die poort mijn oog, en zie Gods Sion dagen,
 
Den berg, die eenmaal op zijn top het Lam zal dragen,
 
Die vreê brengt voor dees hijgende aard.
 
Ik zie zijn heiligen de witte vanen zwieren,
 
En met een vredeolijf haar blanke banen sieren,
 
Waarop geen bloedvlek rilling baart.
 
 
 
God lof! 't is vrede alom. Geen via mala's langer.
 
Maar ook voor 't menschenhart geen strijd, hem eindloos banger,
 
Geen via dolorosa's meer.
 
De donkre bergpas van dit leven is doorschreden,
 
En na zijn Finstermünz daagt eindlijk 't lichtvol Eden,...
 
Kniel, Dierbre, met me en prijs den Heer!

voetnoot1)
 
‘Die Welt is vollkommen überall,
 
Wo der Mensch nicht hin kommt mit seiner Qual.’
 
 
 
Schiller.
voetnoot1)
De Stelvio-weg.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken