Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het dorp der goudmakers (1845)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het dorp der goudmakers
Afbeelding van Het dorp der goudmakersToon afbeelding van titelpagina van Het dorp der goudmakers

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.60 MB)

ebook (7.31 MB)

XML (0.26 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het dorp der goudmakers

(1845)–André van Hasselt–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 65]
[p. 65]

Negende hoofdstuk.
Van de zondagsschool en van den voorval in den molen.



illustratie

Op deze en op andere wyzen onderwees Pieter de schoolkinders, en ieder dag bragt iets nieuws voor hen mede. De schoolopziener en de pastoor spraken grooten lof van hem, en noemden hem den voortreffelyksten schoolmeester van het geheele land. Dit konden de boeren van Goudendal niet begrypen, en zy zegden onder elkander:

- Hoe toch kan Pieter de zaek beter verstaen dan de oude schoolmeester dien wy in onze jeugd gehad hebben? Maer hy weet de menschen te begoochelen, en hy

[pagina 66]
[p. 66]

heeft den pastoor en den schoolopziener een rad voor de oogen gedraeid. Gansch in den haek is het met hem niet.

In den zomer was nooit in Goudendal school gehouden geworden, want de grootste kinderen moesten hunne ouders in het veld- en in het huiswerk helpen. Maer Pieter nam ook in den zomer de kleinste kinderen in de school op, en gaf hun eenige uren onderwys, of liet hen in zyn huis spelen, en hield hen in zynen hof of op zynen akker bezig, waer zy hem vergezelden, en de kleine steentjes van het veld raepten, of iets dergelyks deden. Als dit de andere kinders zagen, kwamen zy Pieter gemoedelyk bidden, dat hy hen zou laten mede doen, en hy nam dezelve ook nog, des avonds, in zyne school, en zette met hen het onderwys voort. Op de zon- en feestdagen ging hy zelfs met hen in het veld en in den bosch wandelen. Hy wees hun de giftige kruiden aen, en vertelde er hun verschrikkelyke geschiedenissen van. Of hy onderhield hen over het leven en het opvoeden der dieren, zoo wel der tamme als der wilde; over de bronnen, de stroomen en de zeeën; over de bergen en de berghollen; over de verscheidene landen en de menschen die de aerde bewonen; over de sterren; en hy zegde hun hoe ver zy van ons staen en hoe groot zy zyn. Dit alles had hy gezien of in boeken geleerd.

[pagina 67]
[p. 67]

De groote en volwassene jongens uit het dorp, dit vernemende, kregen lust om ook des zondags by Pieter te zyn. En hy liet het hun toe, want hunne diepe onwetendheid bejammerde hy. Hy leerde hun allerlei dingen, en schreef hun eene les voor, die zy, in de ledige uren der week, te huis lezen, uitrekenen en schryven moesten. Des zondags doorzag hy met hen de voorgeschrevene les, en alzoo werd het eene echte zondagsschool. Daer kwamen immer meer jonge lieden naer toe. Maer allen die niet rein waren, die de drinkhuizen bezochten, die met kaerten of dobbelsteenen speelden, die zwoeren of vloekten of slechten handel dreven, die stiet hy van zich weg. Hy diende hun tot scheidsregter, en deed toch immer alsof hy huns gelyke ware. Ook hielpen zy hem dankbaer en gaerne, in de week, zynen veldarbeid verrigten, zonder dat hy zulks van hen vorderde.

Maer de jonge lieden die het met Pieter hielden, werden door hunne makkers in het dorp uitgelagchen en bespot. Er werd hun een spotnaem toegevoegd, die van schoolmeesters en geleerden, en men speelde hun allerhande streken. De gemeentebestuerders zagen met vergenoegen dat men Pieter en zyne vrienden vervolgde, want zy vreesden dat hy zich eenen aenhang wilde maken, om eens in hunne plaets gekozen te worden. Daerom ook spraken zy hem alle mogelyk kwaed na, en hitsten, by

[pagina 68]
[p. 68]

iedere gelegenheid, de boeren en hunne vrouwen tegen hem aen. Om die reden ging Pieter niemand anders bezoeken als den molenaer, by wien hy altyd welkom was.

Op eenen avond dat hy in den molen kwam, vond hy er al zyne vrienden met diepverstoorde gezigten. De oude Hendrik was stil en in gepeinzen verzonken. De molenaersvrouw was ingetogen en verdrietig, en holde door het huis, de deuren met drift achter zich toewerpende. Elisabeth had roodbeweende oogen.

Zoodra Pieter met Elisabeth alleen was, zegde hy:

- Welk ongeluk is hier voorgevallen, en welke kwade geest is in dit huis van vrede ingetrokken? Gy zyt alle dry alsof gy omgekeerd waret. Zeg my, Elisabeth, wat is hier voorgevallen?

Elisabeth antwoordde met eene bevende stem:

- God vergeve het my, Pieter, ik moet u de waerheid zeggen. Ja, het moet er uit. Ik ben regt ongelukkig.

Zoo sprak zy, en verder konde zy, door het weenen en snikken, geen woord meer uitbrengen.

Nadat hy haer eenigermate gestild had, ging zy voort:

- Nu is het een jaer, Pieter, dat gy my hier met roodbekretene oogen vondt en my de oorzaek dier tranen vroegt, zonder dat ik u dezelve te kennen gaf. Toenmaels was Brenzel, de baes uit den Gouden Leeuw, tot ons

[pagina 69]
[p. 69]

gekomen, en had by mynen vader en myne moeder aengehouden om my tot vrouw voor zynen zoon te verkrygen, die reeds eenen graenmolen in het naburig dorp bezit. Vader en moeder hadden niets daer tegen, want meester Brenzel is een der voornaemste goedbezitters uit de gemeente, die ons veel schade en voordeel kan doen, en myn vader wil geenen schoonzoon of hy moet molenaer wezen. Maer ik gaf tot antwoord, dat ik nog jong was, en nog een jaer wilde wachten; daerby bleef het, en zy regteden niets by my uit. Nu is het jaer voorby, en op den dag is meester Brenzel met zynen zoon teruggekomen. Heden hebben zy by ons gegeten, en vader en moeder zyn reeds over alles met hen eens geworden, zoodat dezen avond de verloving plaets zou moeten hebben. Maer ik heb verklaerd, dat ik niet trouwen wilde, en daerby heb ik my gehouden. Want de jonge Brenzel is een woeste gezel, zoo als zyn vader een harde en woeste man is. Thans is ongeluk en herteleed in het huis.

Toen Pieter dit vernam, werd hy zeer ontsteld. Hy ging eenige oogenblikken de kamer zwygend op en neer; want, sedert lang, had hy, in het geheimste van zyn hert, de hoop gevoed, Elisabeth eens tot zyne vrouw te bekomen. Daerna trad hy met haestige schreden op haer toe, zeggende:

- Elisabeth, lieve Elisabeth, gy wilt dus nimmer

[pagina 70]
[p. 70]

trouwen? Zoo wil ik ook myn leven lang zonder vrouw blyven, want geene andere had ik gekozen dan u. Altyd heb ik u meer lief gehad dan my zelven, en altyd heb ik gehoopt dat gy regt goed jegens my zoudt worden.

Daer vatte Elisabeth, weenend, de hand van den jongeling en zegde hem met eene gebrokene stem:

- Ach! Pieter, God weet het, gy zyt my al te lief geworden, meer dan het moest wezen. Maer myn vader is ryk; hy wil eenen ryken schoonzoon hebben, en hy verandert zynen streng besluit niet, daer gy slechts een geringe schoolmeester zyt en nog lang geene vrouw zult kunnen onderhouden.

Toen drukte Pieter de bevende hand van de goede en diepbedroefde Elisabeth op zyne lippen, zeggende:

- Elisabeth, gy zyt myne bruid en myne verloofde, en geene magt op de aerde zal u aen my ontrukken. Heb geene vrees, Elisabeth, want voor God hoort gy my toe.

Deze woorden gesproken hebbende, ging hy de kamer uit, om den molenaer en zyne vrouw op te zoeken. Elisabeth luisterde met eene geweldige hertklopping, en hoorde hen alle dry zeer luid met elkander spreken; maer zy verstond niets van het geen zy zegden. Ondertusschen sidderde zy van grooten angst, en wist geenen raed in haren nood. Daer zonk zy op de vensterbank op hare knien, vouwde hare handen te zamen, en zond yverig, met betraende

[pagina 71]
[p. 71]

oogen, haer gebed ten hemel, terwyl de anderen aen het twisten waren. En toen zy zich het hert een weinig verligt voelde en opstond, zag zy op de straet Pieter, die, met den molenaer en zyne vrouw, van den molen naer het dorp ingingen.

Toen namen vrees en angst boven mate in haer hert toe. Niemand in den molen wist haer te zeggen waer hare ouders met Pieter heen gegaen waren. Maer zy wist wel dat Pieter driftig en oploopend was, en zy dacht dat hy tegen hare ouders kon misdaen hebben, en dat hy met hen voor den regter ging, die juist de baes uit den Gouden Leeuw was. Door dezen grooten kommer overweldigd, bad zy lang voor Pieter en voor haer zelve.

Het sloeg tien uren 's avonds; daer hoorde zy buiten op de straet gerucht. Het waren de molenaer en zyne vrouw die met Pieter terugkwamen.

Hendrik pakte zyne dochter by de hand en vroeg haer:

- Elisabeth, alzoo hebt gy Pieter lief?

Zy antwoordde en sprak:

- Kan ik daervoor? Gy hebt hem toch ook lief.

Alsdan legden de twee oude lieden de handen van Pieter en die van Elisabeth te gader en zegenden hen beiden als hunne kinders. Elisabeth was gansch ontsteld, en wist niet of zy droomde.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken