Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het dorp der goudmakers (1845)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het dorp der goudmakers
Afbeelding van Het dorp der goudmakersToon afbeelding van titelpagina van Het dorp der goudmakers

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.60 MB)

ebook (7.31 MB)

XML (0.26 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het dorp der goudmakers

(1845)–André van Hasselt–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 103]
[p. 103]

Veertiende hoofdstuk.
Heel het dorp staet verwonderd.

Al hetgeen gebeurd was, had met inwilliging van den eerwaerdigen pastoor plaets gehad, met wien zich Pieter het best verstond en met denwelken hy dagelyks middelen beraemde, om de menschen op eenen beteren weg te brengen. Beiden hadden weldra ingezien, dat de lieden zoo diep vervallen waren, dat zy door geene zedelyke geneesmiddelen meer konden geholpen worden. En alzoo had de pastoor het voornemen van Pieter goedgekeurd, om de goudzucht, die hen alle beheerschte, ten nutte te maken.

- Wat is er toch te doen, Hendrik? Jacob, waerom

[pagina 104]
[p. 104]
al dat rumoer? vraegde de oude lamme veldwachter, toen

illustratie

hy, 's anderen daegs, door het dorp ging en alles in rep en roer zag. Wat is er toch gaende? Moet weder een prins of een keizer, of zelfs een borgemeester uit de stad alhier aenkomen? Wat is er dan los, dat gy zoo yverig aen het vegen zyt?

Alzoo vraegde hy aen iedereen, en men lachte.

In der daed stonden vele menschen van verwondering getroffen, en in vele huizen was alles in beweging. Men waschte de vensters, men kuischte den vloerbodem, men reinigde de deuren, men veegde de tafels, de kassen en de banken. Zelfs voor de huizen werd alles in orde gebragt,

[pagina 105]
[p. 105]

puin- en drekhoopen werden ter zyde gekeerd, en voor alles wat onder de voeten lag, werd er eene betere plaets gezocht. De twee-en-dertig huisvaders wisten waerom zy zulks deden, maer zy repten er geen woord van. Want zy dachten: binnen zeven jaren hebben wy onze kisten en kassen vol geld.

Toen Pieter de arme lieden alzoo bezig zag, zegde hy tot Elisabeth:

- Ik weet niet of ik daervoor bedroefd zyn of lagchen moet. Want zie, hetgeen die lieden niet uit eigen gevoel, niet uit liefde tot vrouw en kinders, niet uit liefde tot God vroeger gedaen hebben, dat doen zy thans uit bygeloovige vrees en hoop. Wat zyn de menschenkinderen toch zinneloos! Maer zy zullen door hun bygeloof tot de kennis der waerheid, en door hunne bedorvenheid tot de regtschapenheid terugkeeren.

De algemeene verwondering in het dorp werd van week tot week grooter. Want de drinkhuizen bleven byna ledig. Des zondags hoorde men op de kegelbaen noch kegel, noch gevloek, noch gelach. Kaertspel en dobbelsteenen werden byna door niemand meer aengeraekt. De herbergiers zagen hun bier in de kelders zuer worden, omdat niemand hetzelve meer drinken kwam. De meeste lieden bleven te huis by hunne vrouw en hunne kinders, of gingen hunne kleine akkers nazien, en sloegen raed

[pagina 106]
[p. 106]

over hetgene, in de week, er aen te doen of te verbeteren was. Zy, die voormaels tot de lustigste broeders behoorden, waren nu gansch ernstig en bedaerd geworden. Anderen, die te voren een woest leven voerden, waren nu zeer godvruchtig in de kerk. Anderen, die te voren gaerne luijerden en ledig gingen, waren nu van 's morgens tot 's avonds aen den arbeid, in dagloon of op hun eigen veld.

 

De baes uit den Zwarten Arend, wanneer hy des zondags zyne ledige banken en tafels beschouwde, brak byna van droefheid in tranen uit.

 

- Zyn dan al de menschen dol geworden? vraegde hy. Welken duivel hebben zy dan gezien? Dat kan zoo niet blyven duren. Alzoo kan geen eerlyke man langer blyven bestaen. Daer moet in het dorp eene andere inrigting komen, want dat is eene schandelyke wanorde.

 

De lid van den gemeenteraed Brenzel zegde:

 

- Gaet deze verwardheid alzoo voort, dan zal ik myne herberg moeten toesluiten. Maer ik zie het wel in, dit is een schandelyke aenslag die tegen my gesmeed is. Men zoekt mynen ondergang. Maer, eer dat zulks geschiede, zal het dorp zelf te gronde gaen. Kon ik maer achter de waerheid komen, en vernemen wie deze duivelary aengeregt heeft!

[pagina 107]
[p. 107]

In tegendeel zag de pastoor met het hertelykste genoegen, dat de kerkdienst met meer yver werd bygewoond, en dat ieder zyne pligten jegens God stiptelyker naging. Daerom hield hy ook, den volgenden zondag, een schoone en roerende predikatie over de christelyke wedergeboorte door het geloof, en haelde hy de onvergetelyke woorden aen, die, volgens het heilig Evangelie, door onzen Zaligmaker tot Nicodemus gerigt werden. Maer, van dien oogenblik af, begonnen hem de gemeentebestuerders te vervolgen, in alles waerin zy konden, en de herbergiers speelden hem allerlei kwade treken achterrugs, en gingen in het geheel niet meer naer de kerk.

De baes uit den Zwarten Arend, om zyn zuer bier aen den man te brengen, verkocht hetzelve voor de helft van den prys. Hy hield zyne brandewynvaetjes goed digt gestopt, en betaelde alle zondagen speellieden, die lustig op moesten spelen. Maer van de twee-en-dertig huisvaders, van hunne zonen en hunne dochters, kwam niemand meer in zyne herberg.

De waerd uit den Gouden Leeuw zocht insgelyks zyne vorige klanten weder tot zich te lokken. Nooit was hy zoo vriendelyk geweest. Hy schonk dikwyls voor niets, en vraegde:

- Waerom komt gy niet meer in myn huis drinken?

- Wy hebben geen geld, antwoordden zy.

[pagina 108]
[p. 108]

- Ei! wat domheid! riep hy dan uit. Gy weet ja, dat ik zoo streng niet ben, en dat ik borgen kan. Gy zyt my lang goed genoeg.

Maer de lieden kwamen toch niet.

Toen geraekte de grimmige leeuw in woede en sprak:

- Handelt gy zoo, dan zal ik u ook de vuist toonen. Ik zal u laten zien wat de baes uit den Gouden Leeuw kan doen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken