Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Familie en kennissen (1876)

Informatie terzijde

Titelpagina van Familie en kennissen
Afbeelding van Familie en kennissenToon afbeelding van titelpagina van Familie en kennissen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.78 MB)

Scans (10.71 MB)

ebook (4.80 MB)

XML (0.49 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

non-fictie/autobiografie-memoires
verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Familie en kennissen

(1876)–François Haverschmidt–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 132]
[p. 132]


illustratie

Hoe de koning bij ons in de stad kwam

Nu dat was een pretje, toen vader dat voorlas uit de krant dat de koning komen zou. Want 's morgens bij het ontbijt werd er altoos voorgelezen, eerst uit den bijbel van Schmid, en dan volgde de krant. Het was een erg pleizierige krant en er kwam niets in van de Tweede Kamer, maar een gedeelte heette ‘Gemengde Berichten’ en dat was van alles door malkaar, ongelukken en grappen, en daar kon men dan nog eens om lachen. Maar toen vader daar op eens voor den dag kwam met: ‘in doorgaans welonderrichte kringen verzekert men, dat bij Z.M. onzen geëerbiedigden Koning het voornemen bestaat om’ enz., hemeltje, wat brak er toen een storm van vaderlandsliefde en oranjegloed bij ons aan de ontbijttafel los! Want mijn overgrootouders moeten erge keezen geweest zijn, en ik zal ook niet zeggen dat hun achterkleinkinderen geen enkel spatje republikeinsch bloed in de aderen hebben, maar als ge ze voor een keer half dol wilt zien, roep dan maar eens met een ferme

[pagina 133]
[p. 133]

stem: ‘Oranje boven!’ en dan hebt gij ze aan den gang. Vader zelf had dan ook behoorlijk een traan in het oog en zijn stem haperde bij den plechtigen slotzin, waarin de redactie haar onwankelbaar vertrouwen uitsprak ‘dat de gehechtheid van de burgerij aan het regeerend stamhuis zich ook ditmaal als vanouds schitterend zou openbaren’, en wat moeder aangaat, die was zoo goed niet of zij moest op staanden voet beloven dat onze vlag in de wasch zou. Maar daar bleef het niet bij. Het duurde niet lang of de lucht was vol onbestemde geruchten van eerebogen die er zouden komen, en de teekenmeester Sloot zette geheimzinnige gezichten als hij les kwam geven aan mijn zusters, en eindelijk barst de bom en het komt uit dat wij een groot chassinet krijgen boven de voordeur, en er zal geïllumineerd worden. En de schoenmaker Oerlemans, die ook verzen maakt (want van hem is dat gedicht op dominee Boskamp dat Angenietje de naaister uit het hoofd kent: ‘Blaas nog, Boskamp, tal van jaren op uw evangeliefluit!’) de dichter Oerlemans dan komt zich in persoon bij vader aanbieden voor de toepasselijke op- en onderschriften, en het was jammer, maar mijnheer Sloot zei dat het niet meer kon, want dat het chassinet al af was. En het stelde een woedenden leeuw voor, die had den Franschen adelaar in zijn bek, maar onze werkster dacht eerst dat het een kip was. En mijn broer Dolf werd aangezocht om lid van de eerewacht te worden, maar dat heeft wat voeten in de aarde gehad om hem dat uit het hoofd te praten, want net om dien tijd zat hij voor zijn examen; maar mijn zusje Marie heeft meegedaan, met de meisjes die bloemen moesten strooien. En dat zal ik nooit vergeten, hoe beelderig zij er uitzag, toen zij in haar witte jurk geheel en al klaar stond om afgehaald te worden. Parieu de kapper had wel een half uur aan haar krullen gewerkt, maar vader had de allermooiste roos uit den tuin geplukt en in haar lokken gestoken en toen stond het eerst recht goed. - Ik geloof wel dat zij een beetje vaders lieveling was, maar zij was ook de mooiste en de vroolijkste van ons allen. En nu is zij al lang verbloeid en vergaan, als de roos in haar

[pagina 134]
[p. 134]

lokken, de eerste van ons allen, arme Marie!

Op den dag toen de koning zijn intocht zou houden, was de stad haast niet te herkennen van het groen en de vlaggen, maar vooral het oude paleis, waar de koning zijn familie een eeuw geleden in gewoond had, leek wel honderd jaar jonger geworden, en iedereen die het zag had er schik in. Want anders waren de blinden dicht, en men kon zien dat er verguldsel op gezeten had maar het was heelemaal dof en leelijk geworden, en tusschen de tralies van de keldergaten kwam een benauwde lucht opstijgen van paddestoelen, en eens moet er een jongen door zoo'n gat zijn gekropen om zijn tol te zoeken, maar het wemelde er zei hij van verschrikkelijk groote ratten. En dàt weet ik wel dat als men door de leege zalen liep dan kraakten al de vloeren, want dat heb ik van mijn eigen vader; die is wel in het paleis geweest, en tegen de wanden hingen allemaal portretten van doode prinsen en prinsessen, dat is te zeggen dat ze nù dood waren. En sommigen daarvan liggen nog bij ons begraven, in het koor van de Groote Kerk, met wapens op hun steenen, maar die zijn er van het overheenloopen afgesleten, en er is ook nog een graftombe met beelden, maar daar missen de neuzen af. Dat hebben ze in den patriottentijd gedaan, en Tinus uit het armhuis, die alle maandagen om zijn schelling kwam, heeft óók nog meegeholpen, en toen het zevenhoofdig monster van de tirannij voor het oude paleis verbrand werd (dat was geloof ik in zeventien-vijf-en-negentig), toen dronk de burger-feestredenaar op de gouden eeuw die nu aangebroken was, en van dien tijd af, beloofde hij, zou het edel druivensap alle dagen stroomen tot voor den geringste der Bataven, en met Tinus is dat ook uitgekomen, want mijn vader was wijnkooper en Tinus heeft jaren lang bij ons achter in het pakhuis helpen bottelen. Maar ik zou vertellen hoe de koning in de stad kwam, en het paleis was heelemaal opgeknapt, en schuins daartegenover had men de hoofdwacht, maar nu waren daar behalve de soldaten ook de schutters, en Grasbeek de apotheker en van Pingelen de goudsmid liepen al maar op en neer, in

[pagina 135]
[p. 135]


illustratie

groot tenue, en die niet beter wist had wel kunnen meenen dat het echte officieren waren. En om twee uur komt Levi Lamark over het plein rennen; die was zooveel als onderredacteur van het Stedelijk Nieuwsblad, en hij had een pen achter het oor en een groote oranjekokarde op zijn borst want hij moest voor de berichten zorgen in de buitengewone avondeditie, en hij roept: ‘de khoning, de khoning!’ En de wacht komt in het geweer, en de luitenants Grasbeek en van Pingelen trekken hun degens, - toen hadden ze nog geen sabels want later is er veel verbetering gekomen in de schutterij, - maar dat was niet noodig geweest, namelijk dat de heeren hun degens trokken, want Lamark had het rijtuig van de oude juffrouw Krop in de verte voor de koets van den koning aangezien. Maar om vier uur, toen kwam Z.M., en zes paarden trokken den wagen. Dat was nog wat anders dan die twee luie bruintjes van de oude juffrouw Krop! En toen gaf het een gejuich en een ge-
[pagina 136]
[p. 136]

roep van: ‘Leve de koning!’ dat het koude water mij langs den rug liep; maar oom Kannemeter, die was mee uitgetrokken geweest in den oorlog met den koning, tegen de Belgen, en in den slag bij Kermpt is hij zijn schako nog kwijtgeraakt van het harde loopen om den vijand maar te verslaan, nu die nam mij op en zette mij op zijn schouder en toen kon ik den koning goed zien. En de koning knikte tegen ons - of tegen oom, daar wil ik af wezen, - maar zoo'n vriendelijk gezicht als hij toen zette, en dat dan voor den koning! Als oom mij niet goed had vastgehouden, was ik zeker van pleizier achterovergeslagen!

En 's avonds kregen wij de illuminatie, en al de eerebogen waren tot boven toe vol lichtjes, en als ge dan de oogen half dicht deedt dan kunt ge u niet verbeelden hoe sierlijk of het was, en wij mochten allemaal opblijven, en toen zijn we met de heele familie door de stad gaan wandelen, want behalve oom Kannemeter logeerden er nog drie nichten bij ons, en nicht Hillegonde riep al maar van: ‘neen maar!’ en ‘heb je nu van je leven!’ En Dolf had voor het eerst een hoogen hoed op want hij was dóór zijn examen, en hij had een arm moeten presenteeren aan nicht Jacqueline, maar die stak nog een heel eind boven zijn hoed uit, en hij was den heelen avond kwaad op ons omdat wij hem plaagden met nicht, en toen we weer thuis kwamen bleven wij nog eens even voor ons chassinet staan, maar iedereen vond dat wij op de wandeling wel grooter stukken gezien hadden, en veel duurder misschien ook, maar zeker niets dat beter uitkwam, en het verwonderde ons later dat er niet meer van in de krant stond.

Maar den volgenden avond, dat was óók prettig! Toen mocht iedereen vuurwerk afsteken, en bij ons in de straat kwam er geen eind aan het sissen en het ploffen, want die geen luiken hadden die hadden de vensters met matten of planken voorzien, en iedereen stond op de stoep, met een komfoor of een test met een kool, en dan ging het er op los met voetzoekers tegen de buren, en de kinderen met zevenklappers. Sapperloot, wat sloegen die! Oom Kannemeter zei, het deed hem

[pagina 137]
[p. 137]

aan zijn vroegere veldslagen denken, en ik geloof ook wel dat het veel van den oorlog had. Want het regende vonken, en hooren en zien verging u, en tegen dat wij naar bed zouden vloog de muts van juffrouw Schuil (van den horlogemaker) in den brand. Maar even daarna kwam de drogist naast ons naar buiten en stak Bengaalsch vuur af, en dat wou ik dat gij gezien hadt! Want al de huizen aan den overkant stonden in laaien gloed, eerst rood, en toen wit, en toen blauw, en op het laatst werd alles oranje. En men kon alles even duidelijk onderscheiden als midden op den dag, en voor een bovenraam van notaris Bastiaans zagen wij de blinde grootmoeder zitten. Die had de kleine Lien op haar schoot, en Lien kraaide tegen het mooie licht en klapte in de handjes, en grootmoeder met haar blinde oogen deed of zij het ook wel zag, en zij lachte mee met kleine Lien. Maar toen ging het mooie Bengaalsche vuur uit en vader zei: ‘kom kinderen, nu naar bed!’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken