Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
DBNL Logo
DBNL Logo

Hoofdmenu

  • Literatuur & Taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taal
    • Limburgse literatuur
    • Friese literatuur
    • Surinaamse literatuur
    • Zuid-Afrikaanse literatuur
  • Selecties
    • Onze kinderboeken
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • E-books
    • Publiek Domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Gebruiksvoorwaarden
    • Hergebruik
    • Disclaimer
    • Informatie voor rechthebbenden
  • Over DBNL
    • Over DBNL
    • Contact
    • Veelgestelde vragen
    • Privacy
    • Toegankelijkheid
Nederduytsche poëmata

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0,55 MB)

ebook (3,27 MB)

XML (0,21 MB)

tekstbestand






Genre
poëzie

Subgenre
gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

 

Nederduytsche poëmata

(1619)–Jan David Heemssen

Vorige Volgende
[p. 52]

Sestina.

 
DEn ghenen die begheyrt met treffelijcken naem
 
Te bouwen eenigh werck verheun op der aerden,
 
Voor al sal 'tgrondighen op eenen vasten steen;
 
Op dat tijdt, die vernielt, en doet te niet hier al,
 
Het selfde niet en brengh' seer lichtelijck ten eynd',
 
Maer op dat 'teeuwighlijck hier blijuen mach in leuen.
 
 
 
Soo ick, om onderhoudt te gheuen aen mijn leuen,
 
En my te cieren eens met eenen goeden naem,
 
Ghelijck die dolende tot een onseker eyndt,
 
Gaet nacht en dach verspreydt op zee en op der aerden,
 
Van alle Hemels ionst verlaten heel end' al,
 
Soecht ick, doch stellen noyt my con op vasten steen.
 
 
 
Ten eynde my verscheen voor ooghen desen steen,
 
Die alle selsaem deught hier onderhoudt in leuen,
 
Door ionste van dien Heer die daer bestiert den Al;
 
Misschien om my te doen vercrijghen een'ghen naem,
 
En oock misschien om my te nemen vander aerden,
 
Mijn weghen stierende tot een doorluchtigh eyndt.
 
 
 
En, is nu alle dingh gheschapen met sijn eyndt,
 
Soo can men lichtelijck bemercken, desen steen
 
Te wesen voordtghebracht, om ieder op der aerden
 
Te gheuen vred' en rust', en saligheydt, en leuen.
 
Wel reden is het dan dat ick in sulcken Naem
 
My vast te stellen soeck', die onderhoudt den Al.
 
 
 
Alsoo hebb' ick voor my ghenomen heel end' al,
 
Op hem te rusten vast, bevelend' hem mijn eyndt;
 
Behoudens dat ick hebb' verdient soo hooghen naem:
 
Want d'eyghentschap en cracht van sulcken schoonen steen
[p. 53]
 
Can ieder gheuen hop' van een glucksaligh leuen,
 
'tWelck meer vruchtbaerigh is dan wel-ghebouwde aerde.
 
 
 
Danck, hebb' die my alhier ghebrocht heeft op der aerden,
 
Om te doen sijn bemint van die bestiert den al.
 
Nu mach mijn leuen dan sich vrijlijck noemen leuen;
 
Mijn eyndt mach sich nu oock wel heeten waerdigh eyndt,
 
Ghemerckt dat ick mijn hop' bouw' op alsulcken steen,
 
Waer van men hopen mach voor eeuwigh eenen naem.
 
 
 
Die tot een waerdigh eyndt Wilt brenghen sijnen naem,
 
Moet laten alle aerd', En steunen sijn heel leuen
 
Op desen vasten steen, Waer op dat staet den al.

Vorige Volgende