Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Schetsen. Deel 1 (onder ps. Samuel Falkland) (1915)

Informatie terzijde

Titelpagina van Schetsen. Deel 1 (onder ps. Samuel Falkland)
Afbeelding van Schetsen. Deel 1 (onder ps. Samuel Falkland)Toon afbeelding van titelpagina van Schetsen. Deel 1 (onder ps. Samuel Falkland)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.87 MB)

Scans (14.30 MB)

ebook (3.01 MB)

XML (0.33 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

schetsen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Schetsen. Deel 1 (onder ps. Samuel Falkland)

(1915)–Herman Heijermans–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 12]
[p. 12]

Huishouden.

Ik ben vandaag lang in bed gebleven. Wanneer je de wetenschap hebt, dat je nihil bezit, dat het onaangenaam kletsregent, dan is het aan te bevelen om onder de dekens te blijven. Lou was naar de snijkamer. Ik heb iedereen laten bellen, niet kunnend veronderstellen dat de een of ander geld kwam brengen. Een heeft er twee, drie, viermaal gebeld. En nijdig. Een nijdig, langdurend gebel is van een beertje. Maar onder de dekens heb ik meer geduld dan zij.

Eerst om één uur schoot ik er uit. Na een ontbijt van brood, thee en een gepofte haring, ben ik aan het werk gegaan. Onaangenaam aan het werk. Er was geen tabak in den pot.

Tegen vijf uur kwam Lou thuis van de snijkamer.

‘Wat breng je daar mee?

‘Da's mijn geheim?’

‘Toch geen praeparaat?’

‘Nee... visch...’

‘Visch?’

‘Ja... botjes...’

‘Ben je bij La Fuente geweest?

‘Nee... Er kwam een botboer voorbij... Toen heb ik er acht voor vijftig cent gekocht.’

‘Hoe kòm jij aan vijftig cent?’

[pagina 13]
[p. 13]

Er lag enorme verbazing in mijn vraag.

‘Da's mijn geheim. Hier is de visch.’

Acht magere botten kleefden d'r bloederige lijfjes aaneen.

‘Heb je niet afgedongen?’

‘Natuurlijk. Hij vroeg een pop. Toen zei ik voor een kwartje. Toen zei hij krijg de kouwe koorts. En toen heeft-ie ze voor vijftig cent gelaten.’

‘Nou d'r is nog brood in huis en rijst... Dan kunnen we thuis dineeren. Bak jij ze maar.’

‘Nee bak jij ze. Ik weet niet hoe het gaat.’

‘Ik ook niet.’

 

Ik ben tot de overtuiging gekomen dat koken een aparte wetenschap is. Wat maakt die juffrouw Drucker zich druk met emancipatie! Mijn God, wat zou er van ons worden als er niet voor ons gekookt werd? Want ik zal alleen maar de moeilijkheden vertellen van het prepareeren van rijst. Je moet nemen een kopje rijst tegen vier kopjes water, en dan laat je maar koken. Maar nu is de moeilijkheid om op te letten of ze gaar is. Laat je te kort koken dan is iedere korrel hard en lam, kook je te lang dan brandt de boel an of er komt een vla die veel op stijfsel lijkt. We hebben er ondervinding mee opgedaan. heel wat rauwe of aangebrande poespas moeten slikken vóor het lukte. Nu doen we als met eieren. Gegeven onze pan, ons petroleumtoestel, onze kopjes, kunnen we met het horloge in de hand volstaan met zeventien en een halve minuut. Ik zou dus geen recept aan anderen kunnen geven en het telkens proeven als de rijst op-gaar-af-worden is, is gevaarlijk: je brandt telkens het voorste tipje van je tong. Maar vischbakken dat is iets afschuwelijks.

We bezitten alleen een geëmailleerde kleine omeletpan. Die hebben we op het petroleumstel gezet

[pagina 14]
[p. 14]

en er een klein tikje slaolie ingegoten. Dat was het idee van Lou. Er kon maar één botje tegelijk in en dan nog stak de kop of de staart over den rand heen. Wat een eigenwijs, vervelend beest. Een ellendeling! Zóo lag-ie in de pan of hij krulde om als een halve maan. Wat we er aan deden was nutteloos. Lou hield zijn kop met een mes, ik zijn staart met een vork naar beneden, maar toen begonie middenin op te bollen.

‘Je heb er te weinig olie in gedaan,’ bromde ik.

‘Je ben gek... er is nog te veel in.’

‘Nou je ziet toch wat het beest'n grimassen maakt!’

‘Dat ligt an de pan...’

Het was om wanhopig te worden. Toen we weer allebei drukten, spleet het dier open en hobbelde het vleezig gedeelte naar alle kanten weg. Het leek een moes. De vinnen waren vastgebakken en de kop was als in het begin. Toen kwam de geweldige moeilijkheid om het gespleten dier om te keeren. Door de verschillende fragmenten geduldig los te bikken lukte het. De kleine keuken stond vol walm. Eindelijk was het beest klaar, maar in plaats van één visch, kwamen er twaalf bleeke of verbrande brokjes uit de pan.

‘Zoo hoort het,’ zei Lou, ‘ik heb ze zoo dikwijls gezien.’

Het pannetje was zóó aangebakken, dat we het eerst met water omspoelden, wat een onsmakelijke olieachtige brei gaf. Ik was besloten dat het tweede exemplaar zou gelukken. De halve pan dee ik vol olie en lei er het magere ding in. Het duurde een kwartier eer de boel aan de kook was.

Nog een kwartier stond ik er geduldig bij. Het leek naar niets. De visch bolde niet, werd ook niet bruin. Bedaard lag-ie te dutten, te pruttelen en te stoven. Geen quaestie van bruin-worden.

[pagina 15]
[p. 15]

‘Je mot geduld hebben,’ zei Lou.

Goed, ik zou geduld hebben, nam Schopenhauer's Die beiden Grundprobleme der Ethik en bleef lezen. Na een half uur, kijkend, was de bot opgelost in de olie. De graten dansten naast een bruine brei van olie en vleesch. Het moest er met een lepel uitgevischt worden.

Schopenhauer heeft goed praten: ‘Wenn ein Mensch will; so will er auch Etwas; sein Willensakt ist allemal auf einen Gegenstand gerichtet und läszt sich nur in Beziehung auf einen solchen denken.’ Malligheid Schopenhauer. Malligheid. Neem als Gegenstand een botje en wil het beest bakken: ik, Samuel Falkland, verzeker je dat het niet gaat. Je hebt er een vrouw voor noodig.

De derde bot hebben we gesoigneerd als een juffers-hondje. Lou zei dat het petroleumstel niet fel genoeg brandde. Ik heb de pitten opgedraaid, weer weinig olie gebruikt en nog eens hetzelfde resultaat. Het botje dee allemaal pogingen om de pan uit te krommen.

‘Nee, niet drukken!’ riep ik. ‘Laat 'm an zijn lot over. Wij knoeien d'r te veel mee. Hij zal wel weer recht gaan liggen...’

Jawel. Van onderen was-ie heelemaal verkoold toen we begonnen te ruiken dat er ‘iets aanbrandde...’

Over zessen. Drie mislukte en vijf rauwe visschen. Prachtig diner.

Nog één en dan voor het laatst. Het lag bepaald an de olie.

‘Nou zal ik het met boter probeeren....’

De pan werd wéér schoongemaakt; een kluit boter lieten we raak bibberen tot ze bruin was en.... ‘Let go!....’ De bot zakte in de boter. Er was een oogenblik stilte. En toen, - botjes zijn vervloekte beesten! - gingen kop en staart weer omhoog

[pagina 16]
[p. 16]

en spartelde het beest zich los uit z'n vel en z'n vinnen.

‘Es ist bestimmt in Gottesrath....’

We hebben het opgegeven. Met de vier resteerende bloederige botten verder dit gedaan:

Begrijpende dat het mannen niet gegeven is visch te bakken en accepteerend het fatum van man-zijn, hebben we den waterketel opgezet en de treiterende beesten in het spartelend water gedeponeerd. Dat kon niet misloopen. Na een zeker aantal minuten hebben wij de dieren er uitgepikt, hebben rijst gekookt en smakelijk gedineerd. De graten waren nog een beetje rood, maar dat overkomt je ook wel in een restaurant.

De poes heeft gesmuld aan de gebakken visch. De ‘treurige’ overblijfselen heeft zij dankbaar en voldaan opgegeten.

Lou bezat nog een toetje tabak. We hebben een pijp gestopt, ieder drie kop thee gedronken en ons zeer behagelijk gevoeld na de vermoeienissen van de vischpartij.

Dit zeg ik: er komt nooit geen òngebakken visch meer over den vloer, zoolang ik òngetrouwd ben.

Het napretje van dit alles bleef de omeletpan. Hoe krijgen vrouwen in 's hemelsnaam zoo'n ding schoon, wanneer het vet er aangebakken is. De waterleiding loopt er een uur kletterend op. Het helpt niets. We hebben gewreven met oude kranten: eenig gevolg dat de inkt aan het vet vastplakte. Nu is de pan zwart, vies, vet. Welke geëmancipeerde vrouw geeft advies? Want morgen - morgen de eerste dag der maand, morgen, de dag van rijkdom, salaris en weelde - morgen moeten wij eieren bakken.

Ik wil alleen nog zeggen dat Strindberg minder

[pagina 17]
[p. 17]

vrouw-hatende drama's geschreven zou hebben, als hij ooit voor acht botjes had gestaan. In Vader roept hij: ‘En gij, mijn vrouw, gij waart mijne doodsvijandin, want ge liet me niet eerder los, voor ik voor dood bleef liggen.’ Larie, Strindberg. Bak botjes.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken