Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Schetsen. Deel 1 (onder ps. Samuel Falkland) (1915)

Informatie terzijde

Titelpagina van Schetsen. Deel 1 (onder ps. Samuel Falkland)
Afbeelding van Schetsen. Deel 1 (onder ps. Samuel Falkland)Toon afbeelding van titelpagina van Schetsen. Deel 1 (onder ps. Samuel Falkland)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.87 MB)

Scans (14.30 MB)

ebook (3.01 MB)

XML (0.33 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

schetsen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Schetsen. Deel 1 (onder ps. Samuel Falkland)

(1915)–Herman Heijermans–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 34]
[p. 34]

Tante Riek.

Als ze opstond, liep ze 't eerst op d'r bloote voeten naar het raam, trok het pennetje weg, sloeg de gordijnen open, liet wat lucht binnen. Aan de overzij was een meid bezig met 't schrobben van de stoep. De juffrouw stond voor het open raam en sloeg met een mattenklopper op zittingen van stoelen. Een eind verder belde de slager aan en klopten twee schuinhangende vrouwen met bengelende borsten een kleed uit.

Daar kwam ook de brievenbesteller. Nou stak-ie de straat over. Nee, niks. Natuurlijk, niks. Geeuwend keek ze in den spiegel, ze dee dat elken morgen. Nou thee zetten. Voorzichtigjes nam ze een gebonden exemplaar van de Gartenlaube van tafel. Elken dag lag die precies op 't zelfde plekje, schuin over de tafelschel, die ze nooit gebruikte. Elk plaatje, elk verhaaltje van de Gartenlaube kende ze. Tien jaar lang had ze er in gebladerd en gelezen.

Boeken las ze niet. Soms nam ze van de familie een gelezen Nieuws van den Dag mee en dee daar een week over. Anders las ze maar weer in de Gartenlaube, dat een dik boek was en een herinnering aan den gestorven man. Nou lei ze het boek op de Bonheur-du-jour, lei het photographie-album, dat aan de andere zij van de tafelschel lag - precies

[pagina 35]
[p. 35]

in een rechten hoek met de Gartenlaube - er naast, nam de tafelschel op, den rooien tafellooper en wreef met de lange, stevige vingers het pluche van het tafelkleed glad.

Als ze zoover was - het waren de stille, regelmatige bewegingen van elken morgen - nam ze het tafelkleed bij twee slippen, vouwde het zachtjesstreelend over haar robuste knie en lei het bij de tafelschel. Achter de Bonheur-du-jour had je de stofdoek, waarmee de tafel gewreven werd. Ze plofte warmen adem op het glimmend blad en wreef. Er was niets te wrijven. Ze wreef, omdat zij 't gewoon was. De tafel was 't ook gewoon. De tafel in het benauwde kamertje zou onrustig en vreemd gedaan hebben als de kleffe, warme adem er geen doffe plasjes op gestooten had.

Nou glom de tafel. Nou was 't weer zóóver in orde. Onder het hoofdkussen in de alkoof zocht ze den sleutelbos. Ze had vier sleutels: een van de kamerdeur, een van de kastdeur, een petieterigkleintje van de schrijfmap en een van de handschoenendoos, waarin ook het geld lag. De handschoenendoos lag in een hoedendoos. De hoedendoos stond tusschen meerdere hoedendoozen op de bedsteeplank. In brekers zouden natuurlijk dáár de spaarduitjes niet zoeken en de sleutels bewaarde ze onder haar hoofdkussen. Voor buitengewone veiligheid zette ze 's avonds als ze slapen ging een stoel met een glas er op voor de kamerdeur en op zij van het matras stak het broodmes.

Ze maakte de kastdeur open, nam het ontbijtservet, spreidde dat over tafel, wreef de plooien glad en haalde de plank van de kast verder leeg. Het brood was wat oudbakken. Ze dee drie dagen met een pondje. Ze stak het lichtje onder het theewater aan en telde de sardientjes in het busje na. Er waren er

[pagina 36]
[p. 36]

nog vijf. Op sardientjes was ze dol. Eens om de tien dagen kocht ze een nieuw busje van zeven en twintig en een halven cent. Elken dag, 's morgens, at zij er één met een beetje van die ‘lekkere’ olie. Soms had je voordeelige bussen met tien sardientjes, maar 't gebeurde ook wel - zulke bedriegers -, dat er maar acht of negen in waren.

Bij haar eerste twee boterhammen at zij het sardientje, bij de derde een zacht ei. Ze dee 't tien jaren lang, hapje voor hapje. Het was lekker en zuinig. Een tweede ontbijt gebruikte ze nooit. Als het water suisde, lei ze 't eitje er in, bleef geduldig vijf minuten naar de pendule kijken en in den spiegel en zat tegen elf uur te ontbijten, eerst een half sardientje met éen boterham, dan het andere halve sardientje met de tweede boterham, dan het eitje met de derde boterham. Wasschen dee ze zich, als ze ontbeten had, als ze de laatste kruimels van het bord gepikt had. Als je je eerst waschte, maakte je je toch maar weer vuil in het huishouden.

Ze bad nog eerst met de oogleden als luiken voor een grutterswinkel en de manshanden gevouwen met één pink op het bord. Dan begon ze te ruimen, te vegen, te stoffen. Ze dee 't bedaard, zeker, alles in de nauwkeurige, mathematische opvolging van alle dagen. De theeblaren, die ze gebruikte voor het vloerkleed, werden van de deur naar het raam toe en niet omgekeerd gestrooid en ze zou er geen seconde over gedacht hebben om het hoektafeltje eerder af te stoffen dan de Bonheur-du-jour.

Was dan ook het bed opgemaakt en de sprei keurigglad getrokken, dan ging het tafelkleed en de looper weer op tafel, zette ze de tafelschel precies in het midden van den tafellooper en kwamen Gartenlaube en portretalbum in een rechten hoek tegenover elkaar om de schel te liggen. Dan begon ze aan haar toi-

[pagina 37]
[p. 37]

let. Het is onwelvoeglijk om hier in te groote bijzonderheden te treden, maar ook nu deed ze alles in correcte volgorde. Eerst vijf minuten geborstel over de groote, gelijke paardentanden.

Ze was trotsch op dat groote, stevige, zoogdierengebit, waarmee ze noten kon kraken, die andere menschen nog niet eens tusschen de scharnieren van de deur konden stuk krijgen. Ze was trotsch op de rijen witte, sterke tanden en kwam op dreef als andere menschen over kiespijn klaagden. Ze was er zoo aan gewoon om met dat schoone zoogdierengebit te pronken, dat zij zelfs in treurige eenzaamheid bij sardientjes en eitje kleine geaffecteerde hapjes nam, om haar stukken cement te laten zien.

Ze poetste ze met sigarenasch. Al de aschbakjes van d'r familie leegde ze in een toetje. Eens in de week zuiverde ze haar collectie van eindjes doorkauwde sigaar en afgebrande lucifers. Na het tanden-geborstel waschte ze zich. Ze had een kom, waar nog geen liter water inging. Met een punt van den handdoek wreef ze over het groote, beenige gezicht en over den vleezigen hals. Verder kwam ze niet. Zij gaf elken avond haar twee potjes geranium voor het raam meer water dan zij tot Zaterdag-avond zelf gebruikte.

Zaterdagavond nam ze een voetbad in de literkom. Dan warmde ze water in den theeketel, stak den eenen voet in de kom en als die gereinigd was, waagde ze ook den anderen voet er aan. Sedert den dood van haar man waren de twee voeten nog niet samen te water geweest. Als ze zich gewasschen had, begon ze aan het haar. Dat droeg ze kort geknipt en krulde 't elken morgen. Vroeger had ze wel eens papiljotten gelegd, maar daar kreeg je hoofdpijn van en met een warm ijzer ging 't wél zoo goed.

Wanneer ze dan nog de ouwe trekken met poe-

[pagina 38]
[p. 38]

der had gevoileerd, was ze klaar, kleedde zich en ging uit. Om half twee, mooi weer of stortregen, kwam ze op straat. Ze dineerde nooit thuis. Maandag, Woensdag, Vrijdag at ze bij Frits, Dinsdag, Donderdag, Zaterdag bij Lien. 's Zondags was het om beurten. Ze wandelde van half twee tot half vijf, dan hier, dan daar heen. Als ze aanschelde om half vijf bij Frits of Lien, wisten die wie er was. De vrouw van Frits had 't land aan d'r. Ze liet 't nooit merken, zei alleen tot de meid ‘dat vandaag de zuster van m'nheer kwam en 'r voor drie personen meer moest gekookt worden.’

Lien had vijf kinderen. Die vond 't zoo buitengewoon niet als er iemand extra was, maar d'r man vroeg minstens ééns op een middag: ‘Riek, heb je wel genoeg?’ wat de kinderen dee giegelen, omdat tante méér at dan de heele familie samen en zóóveel op haar bord te gelijk nam, dat er geen saus meer bij kon.

Ze voelde zich volkómen gelukkig als ze met haar slagtanden voor zoo'n vol bord zat. Ze was altijd uitgehongerd, niet te verzadigen.

's Morgens, bij het ontbijt, dee ze zich geweld an om d'r geen vierde boterham bij te nemen. Dan dacht ze an de volle borden van 's middags en an de handschoenen-doos met de spaarduiten.

Frits en Lien gaven haar samen een weekgeld, niet te hoog, toch welletjes. Elke week hield ze over. 's Morgens at ze weinig, 's avonds at ze niet - 's middags moest het komen - het, 't vet voor 't lange, zware, beenige lichaam. Dàt was haar eenig, innigst geluk, als ze met het witte, klapperende zoogdierengebit dineerde. Dan keek ze sentimenteel-schapig uit de groote oogen en at. Dan glimlachte ze vriendelijk en at. Dan werd ze

[pagina 39]
[p. 39]

spraakzaam - tusschen de happen door en at.

Ze at meer op zoo één maaltijd - dan een gezonde huzaar die twaalf uren achtereen in het zadel heeft gezeten. De groote mond ging rustig open en ‘nam in.’ Ze at een half uur achtereen, stevig door, zonder ophouden, lei vork en mes netjes naast 't bord - nooit gekruist: daar kwam ruzie van - spande de dunne lippen over elkaar, inspecteerde de tafel of er nog wat eetbaars was en lei de handen berustend in den schoot.

Niemand maakte ooit, waar ze bij was, een opmerking over haar gulzigheid. Ze was afhankelijk en men wou niet ‘onkiesch’ zijn. Alleen zei de zwager, lachend, elken middag: ‘Riek, heb je wel genoeg?’ Na het middageten had ze haar vaste plekje om te dutten, bij Frits in de voorkamer, bij Lien op de sofa. Weldadig-glimlachend met een huiselijk gezicht keek ze dan rond, sloot de oogen en dacht aan Charles, die tien jaar geleden gestorven was.

Ze dacht aan den doode, die haar alleen schulden had nagelaten, ook weer precies op dàt uur, zoo als ze 's morgens nauwgezet éérst de Gartenlaube en dan het portretalbum van tafel nam. Met de oogen dicht, overgevoelig door te volle maag - ze klaagde wel eens over de spijsvertering - dacht ze aan hem op dezelfde manier. Nooit gevarieerd, altijd met de visie van een gladgeschoren kin, zwarte gladde bakkebaardjes en zoo iets van 'n schemering van oogen. Z'n oogen was ze half vergeten, maar de kin zag ze met de bakkebaardjes, zooals-ie op bed lag toen z'm gevonden hadden.

Als ze zoo dacht, had ze heelemaal geen verdriet. 't Hoorde bij den dag, bij 't dagelijksch doen, bij het stoffen en vegen, wasschen en dineeren. Nog wat later was ze ingedut, nog wat later snurkte

[pagina 40]
[p. 40]

ze. Dan wekten Frits of Lien d'r voor de thee en nam ze 'n handwerkje op.

Om tien uur ging ze naar huis, nam den sleutelbos twee straten te vroeg in de hand, maakte de huisdeur open, de kamerdeur open, sloot het raam, dee 't pennetje in 't gaatje, zette den stoel met het glas voor de deur, stak het broodmes achter het matras en stapte in bed. Met een kaars dee ze veertien dagen. Ze lag nog geen twee minuten of ze sliep en snurkte door haar neusgewelven.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken