Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Schetsen. Deel 1 (onder ps. Samuel Falkland) (1915)

Informatie terzijde

Titelpagina van Schetsen. Deel 1 (onder ps. Samuel Falkland)
Afbeelding van Schetsen. Deel 1 (onder ps. Samuel Falkland)Toon afbeelding van titelpagina van Schetsen. Deel 1 (onder ps. Samuel Falkland)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.87 MB)

Scans (14.30 MB)

ebook (3.01 MB)

XML (0.33 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

schetsen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Schetsen. Deel 1 (onder ps. Samuel Falkland)

(1915)–Herman Heijermans–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 87]
[p. 87]

Meissie.

Grijsgrauw de lucht, triestig kil.

Een fijne, koude motregen.

Stil lag 't kamp, onzegbaar droevig, onzegbaar ellendig.

Naast elkander de wagens, de lange roode, gele blauwe kermiswagens; logge, vuile gevaarten verzinkend in slik.

Naast elkander het gore wit der daken.

Rookwalmpjes kronkelden uit kachelpijpstompjes. De nattige wind speelde er mee. Donkergrijs pluksel, blauwig; dikke kolommen, dàn weer verwasemend tot mist, dan vettig-wit.

Voor de wagens 'n pad, zwart, glibberig, smerig; 'n pad van modder met bloemkoolstronken, biezen en slijkige plassen; 'n pad doorloopen, doortrapt.

Links 'n schuur, vermolmd, groenig bemost, 'n planken-kadaver, 'n morsige ruïne.

Ook links 't veld, onbebouwd, stoppelig, grijs, dampig, toonloos, in de verte wegsmeltend in 't fletse der wolken.

Ook links stammen van boomen, geknot, met kale, spookachtige grijptakken, bladerloos, dood.

Rechts, stapels van steenen, bakken met kalk, rommel en balken van huizen in aanbouw.

[pagina 88]
[p. 88]

Achter, 'n sloot drabbig, goor water, stinkend, met spattende bellen.

Heel achter: huizen, wit nog van nieuwheid. Metselwerk rood, slijmerig beslagen. Balkonnetjes lief met kleurtjes rose en paars en ramen met gedoe van fatsoenlijke, knusjesdoende burgermenschen.

* * *

‘Dáár woon 'k,’ zei de schilder, lachend bekijkend de meid, en wees met z'n hand naar de huizen.

‘Nee,’ stotterde ze.

Langzaam schetste hij door in den kermiswagen.

Hij kwam er drie dagen. De oude doove moeder poseerde, voor vijftig centen per keer.

De dochter keek toe dan.

‘Als je nou kómt van avond.... ben ik thuis....’

‘'k Kom niet....’

‘Jezus, wat ben je toch stom!.... Wat heb je hier nou?....’

‘'k Durf niet....’

‘Ha! Ha! Ha!.... affijn, je mot 't zelf weten.... 'k vin-je 'n knappe meid.... 'n mooie meid.... Je verdient hier geen cent.... Kom nou poseeren van avond, wil-je?....’

‘Nee.... Nee!....’

‘'k Zal je geen kwaad doen....’

‘'k Kom niet....’

‘Goed dan.... uitgepraat!....’

Uit z'n humeur werkte hij door.

Zwijgend 't hoofd in de handen, zat zij in 'n hoek, kijkend van 't hoofd der slapende moeder naar 't penseel.

Ze zag alleen maar zijn handen, blank, met den diamanten ring en zijn breeden rug.

* * *

[pagina 89]
[p. 89]

Toen-ie heenging, hield-ie haar hand vast.

‘Kom nou van avond...’

‘Nee...’

En hij probeerde d'r even te zoenen.

De deur van den wagen viel dicht. Achter bleef ze met de doove moeder, die sliep.

Achter bleef ze in 't schemerdonker, soezend voor zich heen.

Nat werden d'r oogen, wazig.

Ze wist niet waarom.

Ze had 't niet kunnen zeggen.

D'r kwam 'n malle, vreemde weemoed, 'n huilerig gevoel van meelij over d'r.

Donkerder werd 't. Moeder bleef slapen.

De vormen van meubels en kermisgerei, vreemder, vager.

Alleen nog zichtbaar de roode sprei van 't pronkbed, de glimming van het koper op de kast; onzekere, donkere schaduwen.

Flauw viel 'n schijn door de twee kleine ramen op zij.

* * *

 

Eindelijk was ze opgestaan.

Nog droomend en suffend ging ze naar buiten, leunde tegen den wand van den wagen.

Kinderen, vuil, in ellendige plunje speelden in 't slijk. Een schreeuwend lawaai van verwilderde rakkers. Ze rolden op en over elkander, onder 'n wagen, gillend en gierend, trappend en krijschend, als 'n rattennest verdierlijkt.

Daarnaast zaten twee schooiers stoelen te matten, gebogen 't hoofd, om beter te zien in 't half-schemerdonker. De handen bewogen snel en de biezen gleden geel-streperig over 't hout. Beestmenschen, hongerlijders, verschoppelingen.

[pagina 90]
[p. 90]

Weer verder 'n oud wijf, gezakt met 't lichaam, in lompen, op den rand van 'n mand. Walgelijk dat wijf met 't bruine gezicht vol groeven van vuil. Beenig de handen en vingers, als van 'n skelet.

Toen ze de meid zag, begon ze te grijnzen.

... ‘Is-ie weg, zeg, jouw mooie meneer.’

‘Dat zie je...’

‘Fijn spul, nou! nou!... 'k hè-ze in mijn tijd ook zoo gekend.... Heit-ie je uitgeportretteerd, zeg?’

‘Nee... moeder...’

‘Geloof 'k geen bliksem van... Ken dat van vroeger... Most je toch schamen, zoo, overdag... Jij bent 'n brutale...’

‘Laat me met rust!...’

‘Affijn gelijk hè-je... gelijk hè-je...’

Strompelend, krakend-kuchend, ging de voddenraapster naar binnen.

De twee stoelenmatters werkten door, kletsend en spuwend.

De kinderen stoeiden, gillend van pret in de modder.

* * *

 

Alleen in èèn tent was 'n zeurig, blerrend gehuil van 'n zuigeling.

't Kamp lag in 't donker. De vormen der wagens leken sombere silhouetten, met klein verlichte ramen.

Zacht motregende 't.

Over 't modrige pad kwam een kerel, groot, ruw. Over z'n schouders bengelden zakken; 'n hoekig vierkant.

‘Bè-jij daar?’

‘Ja...’

‘Wat sta je te slape?...

[pagina 91]
[p. 91]

Ik wacht je...’

‘Hè-je wat verdiend?... Nou?...’

‘Niks...’

De man vloekte razend. Eerst wou-die d'r slaan. Toen scheen-ie te denken. Kwaadaardig smeet-ie de zakken neer:

... ‘Lui beest!... motte wij voor jou zorge?... Madam!... Luie madam!... Ik loop me poote kapot... Jij vreet alleen... Da's uit nou!... 'k Heb an moeder genog... Stik voor mijn part!... Lamme beroerling!’

Ziedend van drift, smeet-ie de deur achter zich dicht.

Stil bleef de meid.

Suf keek ze op naar de lucht. Grauw, bijna zwart, 'n dreigende diepte. 'n Peilloos, wanhopig zwart.

In de huizen was licht gekomen.

Gele, stralende vakken in den nacht.

'n Beweging van donkere schimmen.

Ze zag ook dàt venster met roode gordijnen, leukrood, vriendelijk, gezellig.

Wezenloos keken haar oogen naar den rozigen schijn. Zij dacht an de handen, blank, met den ring, den diamantenring.

En ze richtte zich op, gaande mechanisch en dof.

 

* * *

 

In den laatsten wagen was licht. Daar zat de snijder van houten vogels. Bij 'n walmende lamp kookte die hout. Z'n deur stond open.

‘Ga je nog uit, Ko?...’

‘'k Ga wèg...’

‘Weg?...’

‘Vort... 'k heb d'r genog van...’

‘Bè-je nou gek!...’

[pagina 92]
[p. 92]

‘Zel j't ze zegge?...’

‘Meid... je ben nog zoo jong!... Pas nou op.’

‘Zel j't ze zegge?...’

‘Waar ga je na toe?...’

‘Da-weet ik... Gaat niemand an...’

‘Luister nou eve...’

‘Ajuus... 'k Hè d'r genog van...’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken