Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Schetsen. Deel 1 (onder ps. Samuel Falkland) (1915)

Informatie terzijde

Titelpagina van Schetsen. Deel 1 (onder ps. Samuel Falkland)
Afbeelding van Schetsen. Deel 1 (onder ps. Samuel Falkland)Toon afbeelding van titelpagina van Schetsen. Deel 1 (onder ps. Samuel Falkland)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.87 MB)

Scans (14.30 MB)

ebook (3.01 MB)

XML (0.33 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

schetsen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Schetsen. Deel 1 (onder ps. Samuel Falkland)

(1915)–Herman Heijermans–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 93]
[p. 93]

Warrem.

Naast elkander lagen ze in 't gras. Trien snurkte als een verkouden Puckhond. Moeders ronde opgebolde rug veerde zachtjes op en neer. De zon blakerde de lichamen, blakerde het gras, blakerde de boomen, blakerde den heeten, grijzen, mullen landweg.

Trien lag met het hoofd op het pak manufacturen. Als een nimbus was het roode haar om het bruine sproetengelaat. Haar neusvleugels leken oesterschelpen, haar welvoorziene boezem ruischte gelijkmatig op het rhythmisch pucken-gesnurk. Moeder lag in bevallige houding, met den breeden dikken opgebolden rug naar den hemel gekeerd. Van boven gezien bood zij het volgend panorama: Eerst een wit gebreid mutsje, door welks gleufjes en gaatjes peperhaar schemerde, dan een korte dikke bruine nek, dan een vettige roodbruine das, dan een wollen omslagdoek, dan een katoenen japon, paf neerhangend om haar lichaam-op-z'n-breedst, dan een paar witte banden van het voorschort, dan een paar zwarte gestopte kousen, ten slotte twee stuk geloopen leeren toffels.

Het was warm Ja, het was vreeselijk warm. Trien had een kleur als van geroosterd brood. Een grasspriet tikkelde aan tegen haar neus, een vlieg

[pagina 94]
[p. 94]

mafte rustig op haar koon. Ze sliep als een dikke blom in het gras.

Het was warm. De zon gloeide neer op den landweg. Dikke logge vliegen bromden tusschen de halmen. Een bij - naast moeder's linker toffel - gonsde laag langs den grond van de eene kleur in het gras naar de andere. In den stompigen wilg over de sloot zat een vogel slaperig tusschen het groen. Een warme kikker kwekkerde.

Het was warm. Onbewogen pluimde het gras, groen en stoffig. Over moeder's lichaam-op-z'n-breedst kuierde een groote, bruine kever, gevolgd door een vuurrood torretje. Over het pak manufacturen kroop een duizendpoot; bij Trien's neus zat wijsgeerig onbeweeglijk een groote spin.

Het was warm. Gerekt-klagerig klonk het kikkergekwek uit de sloot. De vette vliegen bromden. De bij snorde. Het gras lag onbewogen.

Plots duwde moeder een dikken pink in het linkeroor, rukte 'n paar maal nijdig en keek suf-slaperig op.

‘Trien!’...

Ze bewoog niet. Beminnelijk snurkte ze voort.

‘Tri-ie-ie-n!’

Ze bleef snurken.

‘Kom nou, luilak! Kom nou! Zel je wakker worden.’

‘Wat is d'r?... Wat mot je?’

‘Wor je haas wakker?’

‘Ik ben wakker.’

‘Slaap nou niet wèer in, hóór je?’

‘Nee.’...

Met kleine gezwollen oogjes zat ze eindelijk op tegen het pak manufacturen, keek d'r moeder an, die met wat spoeg 't peperhaar tegen de slapen plakte.

‘Wat hebbe we geslapen, hè?’

‘Ja.’

[pagina 95]
[p. 95]

‘Kom sla de beesten nou van je schort!... Scheelt d'r wat an?’

‘Nee.... Niks.... Alleen maar zoo gek gedroomd.’

‘Ik stik, zoo droog as 'k in me keel ben.’

‘Ik ook.’

‘Kom wat soes je nou nog!’

‘Ik zou zóó zweren dat 'k an 't hof ben geweest in me droom... 'k Zag den koning met een baard en een kroon, net as op de speelkaarten... allemaal blinkende sabels en gouwe knoope.’

... ‘Heb ie van goud gedroomd?.... Da's armoe.’

‘'t Was 'n aak'lige droom... De koning stak naar me met een keukenmes vol bloed.’

... ‘Heb-ie 't bloed gezien?’

‘Ja.’

‘Dat beteekent schande.’

‘Kom mensch, ben je gek! Je voorspelt me wat!... Toen ben ik met den koning wezen visschen... We haalden zoo de snoeken op’...

‘Schei nou uit met je gekles!... As je van visschen droomt, komt er 'n dooie in de femilie.’

... ‘Nou! dan ben ik uit vandaag! Armoe, schande en 'n dooie... 'k Wou dat we maar wat zuurballetjes hadden.’

Moeder stond klaar met het pak voor d'r buik, Trien sloeg de plooien uit d'r rokken, nam haar pak op en sjokte naast de andere.

Op den stoffigen, gloeiend-heeten zandweg liepen ze naast elkaar, met de armen om de pakken gewrongen. Moeder zweette en hijgde als een afgebeuld karrepaard, Trien stapte dof en gelaten, met een vuurrood verhit gezicht en met lippen die gloeiden van dorst. Ze spraken geen woord. Om de groote, vierkante mansvoeten puften stofwolken.

[pagina 96]
[p. 96]

De lucht was heet, laaiend-heet. Geen blad an de boomen bewoog. In de weiden stonden de koeien slap en zwaar bij de hekken. Alleen de kikkers schetterden bij het water.

‘Zie je den toren nog niet?’

‘Nee.’

‘Heb-je je niet vergist in den weg?’

‘Nee mensch.’

‘Ik val d'r bij neer.’

‘Klaag nou zoo niet. Ik ben haast onpasselijk van de warmte en je hoort me niks zeggen.’

‘Hadden we maar wat zure balletjes gekocht.’

‘Ja... hadden we maar! Daar schiet je nou niet mee op.’

De weg maakte een kromming en lei weer rechtuit, lang, lang-rechtuit. Aan weerszijden weiden en koebeesten, slooten en knotwilgen. Geen enkele woning in 't zicht. Brandend, verschroeiend scheen de zon. Ze liepen achter elkander, om in de smalle strook van schaduw te blijven.

Trien droeg haar pak tegen de linker-, moeder haar koopwaren tegen de rechterheup. Midden op den weg lag het stoffige, wegrottende kreng van een raaf. Zwermen zwarte gore vliegen vlogen op, toen de vrouwen voorbijkwamen. In den lichtplas der sloot schoten lichtende, gloeiende stippen.

‘Kan je je voeten niet wat hooger oplichten. Ik stik van jouw stof.’

‘God, mensch, loop jij dan vooruit.’

Hijgend, zweetend, stond Trien even stil en ging achter moeder loopen. De voeten schepten het stof van den weg. Kousen en schoenen waren vuil-wit beslagen. Elk oogenblik werd het benauwder, broeiender. Aan de overzij der sloot stonden de koeien dichter bijeen. Een dee z'n bek open en loeide pijnlijk.

[pagina 97]
[p. 97]

‘'k Mot effen rusten.’

Hurkend naast elkander, de pakken neergesmeten op het gras, hijgend, zweetend, zaten ze.

‘'k Zie zoo de sterren voor me oogen,’ zei de ouwe.

Trien zat stil, met twee dingen in d'r gloeiende moeë hoofd waarover ze soesde... water om te drinken of zure balletjes en de komiekigheid van d'r droom.

Toch duidelijk had ze 'm gezien met 'n vierkante kroon op z'n hoofd... z'n vingers vol gouwe ringen en 't broodmes met bloed... O, o, o wat had ze 'n dorst. Dat slootwater kon je niet drinken. Dat stonk geregeld. God zou ze danken op d'r knieën als ze nou zoo'n kikker was, zoo lekker in 't kouë water en drinken zooveel als je wou.

Zoo'n kikker had niet te sjouwen met 'n pak onder z'n armen bij zulk beestenweer. Die deê geen negotie.

‘Vooruit Trien!’

‘Nou laat me nog effen zitten!’

‘Vooruit zeg-ik-ie!’

Weèr sloften ze achter elkander in de opgetrapte stofwolken.

Moeder hield nou 't pak met d'r twee armen voor d'r buik. Trien sleepte 't op d'r linkerheup. Dat droeg 't best.

‘Hadden we maar wat zure balletjes gekocht!’

‘Loop niet te zaniken.’

‘Daar komt 'n boer an. Vraag 'm 's of 't nog ver is.’

Heel in de verte kwam de boer an-stappen. Je zag alleen maar z'n hoed, z'n beenen, z'n stok en 'n stofwolk.

't Werd warmer. 't Was nog geen twaalf uur. De zon stond als een schellichtend oog in den

[pagina 98]
[p. 98]

wit-barnenden hemel. Groote vliegen zoenden langs de waterplanten.

In de weiden hoorde je 't rikkikkikkik der kikkers.

‘Binnen we nog ver van de stad af, meneer?’

‘Van de stad? Van de stad? Dan loop-ie krek verkeerd... Dan mot ie bij de rooie mijlpaal, die je voorbij bent gekommen, links afslaan.’

‘Links?’

‘Ja links.’

‘Zie je nou wel beroerde meid! Ik zei rechts! Nou loopen we al dien tijd voor niks! Lamme meid! Dwarskop! Beroerd stuk vuil!’

‘Nou! Nou! Slaat d'r nou niet!... 't Is toch geen doodzonde!... Met slaan kom je niet terug!’

‘Zoo'n stommeling!’

‘Zal ik je zoover den weg wijzen?’

Ze liepen den weg weer terug. Moeder voorop met den boer. Zij, achteraan met het loodzware pak langs de rechterheup. D'r oogen gloeiden in d'r hoofd, d'r tong plakte hard en droog tegen d'r verhemelte.

Ze had wel lust om 't pak neer te smijten, 't verder te vertikken. Maar 't most wel. 't Most wel.

Lang, moordend-heet, oneindig-lang lag de weg

Het stof onder de voeten van moeder en boer dampte op. De vliegen vlogen mee, het water glinsterde. Daar had je weer de dooie raaf op den weg.

Nou kon je nog een half uur terugloopen eer je an de rooie mijlpaal kwam. Als ze nou maar wat zure balletjes had, wat zure balletjes.

Moe, heet, versuft sjokte ze vort, wèèr denkend an den koning met z'n gouwe knoopen en z'n rooie keukenmes.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken