Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Schetsen. Deel 1 (onder ps. Samuel Falkland) (1915)

Informatie terzijde

Titelpagina van Schetsen. Deel 1 (onder ps. Samuel Falkland)
Afbeelding van Schetsen. Deel 1 (onder ps. Samuel Falkland)Toon afbeelding van titelpagina van Schetsen. Deel 1 (onder ps. Samuel Falkland)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.87 MB)

Scans (14.30 MB)

ebook (3.01 MB)

XML (0.33 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

schetsen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Schetsen. Deel 1 (onder ps. Samuel Falkland)

(1915)–Herman Heijermans–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 187]
[p. 187]

Avondverhaaltje.

‘Hen, pas toch op!’

‘Ja, Pop.’

‘Niet zoo voorover buigen!’

‘Nee, maak je niet ongerust.’

Ze hield hem toch maar stevig vast bij zijn bretels, terwijl ze angstig achterover leunde.

Eindelijk was 't er.

‘Was dat 't laatste?’ riep Hen tot den kruier, die nog an 't zoeken was in den wagen.

‘Ja, meneer.’

‘Kom nou van 't raam weg, Hen!’

‘Ja kindje.’

In zijn hemdsmouwen droeg hij de mand naar achter.

Nu kwam de kruier binnen, die het raam weer in orde bracht. Pop was niet eerder gerust vóor het ijzeren gewicht aan het koord hing.

‘Zoo'n raam er uit, vind ik het verschrikkelijkst van een verhuizerij.’

‘Je bent een zottinnetje.’

‘'k Heb geen gerust oogenblik gehad toen jij er bij stond.’

De kamer was vol met stoelen, pakken, kisten, schilderijen en rommel.

[pagina 188]
[p. 188]

Pop zat op een kist, wind aanblazend met haar voorschoot. Hen lag moe met een paar vuile vegen op z'n gezicht in den eenigen vrijen leunstoel.

‘Goddank, we zijn over.’

‘Goddank.’

‘Als 't een beetje had tegengeloopen, hadden we op straat gestaan.’

‘Jouw schuld.’

‘Maar Hen!’

‘Jouw schuld... Als je zwart op wit genomen had’...

‘Nee, begin nou niet nóg eens!’

Ze waren elkander al aan 't afzoenen.

‘Laat me nou los, anders kunnen we vannacht op den grond slapen!’

... ‘Binnen!’

Het was de bewoner van het benedenhuis.

‘Ben u heelemaal klaar, meneer?’

‘Ja, 't laatste stuk dat geheschen moest worden is binnen.’

‘Dan zal ik mijn spion weer uitsteken.’

‘Doe u 't gerust. U wordt vriendelijk bedankt.’

‘Slaapt u hier vannacht?’

‘Mijn vrouw hoopt met de alkoof klaar te zijn tegen den avond.’

‘Zoo, zoo! Anders in lang niet bewoond geweest.’

‘Da's treurig,’ zei Hen, met een opkomen van z'n ouden spot tegenover het babbelziek manneke. Pop kneep hem zenuwachtig in z'n arm. Als Hen zoo begon, wist ze dat ze zou gaan proesten, met van die benauwde piepgilletjes.

‘U is zeker niet bang uitgevallen?’

‘Bang?’

Pop kneep hem in z'n arm.

‘Bijgeloovig bedoel ik. Niemand wou deze etaazie betrekken.’

[pagina 189]
[p. 189]

‘Och kom! Spoken?’

‘Nee 'n moord!’

‘O God, Hen, hoor je dat?’

‘Als je nu denkt, meneer, mij een pleizier te doen door mijn vrouw bang te maken met malle praatjes’...

‘Malle praatjes, meneer? Malle praatjes? Zie je me voor een praatjesmaker aan? Kijk dan maar eens op den vloer van de alkoof... daar moet je het bloed nóg’...

‘Meneer ik verzoek je heen te gaan of je mond te houden!’

‘Bonjour meneer!’ zei de buurman, nijdig.

Pop zat bleek op de kist.

‘Geloof dien onzin toch niet, Pop!’

‘Hij heeft me zoo zenuwachtig gemaakt.’

‘Malligheid! Kom, ga aan het werk, kindje!’

‘Kijk dan eerst in de alkoof.’

‘Daar dan.’

Hij trok de alkoofdeuren open. Er was niets te zien in het donker. Een voor een lichtte hij de stoffige planken op, waarop het springveeren matras zou komen te rusten.

‘O God... Hen!’

‘Wat zegt dat nou, een vlek?’

‘Je kunt zien dat het bloed geweest is!’

‘Kan de verver niet een pot verf hebben laten vallen?’

‘Nee Hen, nee!... 't Is bloed! O God, Hen, ik ga nooit slapen in die alkoof!’

‘Wees toch verstandig! Hoe kun je zoo kinderachtig zijn! Probeer eerst of het er niet uit te boenen is.’

‘Dat durf ik niet.’

‘Geef mij dan een emmer met water.’

Ze ging naar de keuken, kwam terug met water, soda, zeep en een borstel.

[pagina 190]
[p. 190]

Hen begon geweldig in de alkoof te schrobben.

‘Hier heb je nog wat.’

‘Mosterd?’

‘O, Hen, da's prachtig tegen vlekken.’

‘Onzin!’

‘Gebruik het nou! Toe!’

Een kwartier lang boende hij met soda, zeep en mosterd. Hij zweette ervan.

‘Nou?’

‘Ja 't is weg.’

‘Zie je nou wel dat 't geen bloed is, dat 't bangmakerij was?’

‘Maar als er nou toch 'n moord... O, wat vind ik 't hier eng’...

‘Help nou maar uitpakken.’

‘Zul je heusch de eerste week 's avonds niet uitgaan?’

‘Nee, heusch niet.’

Ze boende de stoffige alkoofplanken, die Hen een voor een er weer in lei. De beschotten zeemde en zeepte ze af. Hen sjouwde met het groote springveeren matras, dat precies moest passen, omdat hij de maat had genomen met een touwtje, toen hij de woning gezien had.

Het bed zakte nauwkeurig in de opening. Pop maakte het op, terwijl Hen z'n handen waschte in de keuken.

‘Pop ben je klaar?’

‘Ja!’

‘Vooruit dan! Ik heb honger.’

Ze dee haar mantel om. Ze zouden voor een of twee dagen in een restaurant eten tot de boel klaar was.

‘'k Ben blij dat we zoover op orde zijn.’

‘Ik ook.’

‘Als jij nou het zeil spijkert en de gordijnen

[pagina 191]
[p. 191]

ophangt, als we thuiskomen, staan we morgen niet in zoo'n rommel op.’

‘Goed, Pop.’

Tegen acht uur kwamen ze terug, vroolijk en lachend. Het was zoo mal geweest om een flesch wijn te bestellen. 't Was een vreeselijke uitgaaf, maar ze vond het dol-gezellig, net een diner bij rijkelui.

De lamp brandde. Hen lag als een behanger op den grond om het zeil te spijkeren.

‘Gooi mijn papieren vooral niet door de war.’

‘Wat zeg je?’

‘Gooi mijn’...

‘Maar Hen ben je nou gek! Neem die spijkers uit je mond... als je er een inslikt is het te laat.’

‘De behangers doen het ook.’

‘Praat nou niet! Praat nou niet! Toe doe ze er uit!’

Hij lei het natte hoopje spijkers naast zich en gilde van het lachen toen ze met haar stoffigen wijsvinger in z'n mond voelde om te zien of hij ze er allemaal uit gedaan had.

Zingend, opgewekt hing ze een paar portretten op, pakte de kist met boeken uit, speldde prenten tegen het behangsel en hing een snoezige baby van vloeipapier aan de lamp.

't Begon er gezellig uit te zien. Toen ze geen kleinigheden meer uit te pakken vond, ging ze naast hem op den grond zitten om hem de spijkertjes an te geven.

‘Klop toch zoo hard niet, Hen. Je slaat al de koppen door het zeil heen.’

‘Dat doe ik met opzet.’

‘Waarom?’

‘Dan valt de kalk van het plafond, beneden.’

‘Hè, jazzus, nou doe je me weer an die moord denken!’

[pagina 192]
[p. 192]

‘Zoo snuitje!’

‘Nee, schei uit met dat zoenen, akeligheid!’

Het zeil was klaar. Nu stond hij op een keukenstoel en hing de gordijnen op.

‘Ze zijn te kort, Hen.’

‘Da's niks. Dat kun je van buiten niet zien.’

‘Wat een gezellige kamer, als-ie angekleed is, hè?’

‘Zoo, nou doe ik niks meer.’

Ze zaten samen bij de tafel. Pop had koffie gezet. Hen las de krant, die hij aan een kiosk gekocht had.

Doodmoe leunde ze tegen hem aan. Van 's morgens zes uur waren ze in de weer geweest. Maar ze wou hem niet storen. De heele krant las hij uit. Soms las hij iets voor en luisterde ze slaperig.

‘Hen!’

‘Ja.’

‘Hen!’

‘Ja, kind.

‘Ik val om.’

‘Ja, snoetje.’

Hij wond z'n horloge op. Dat was het signaal.

‘Heb je de deur goed gesloten, Hen?’

‘Ja.’

‘Op het nachtslot?’

‘Nee. Bij ons breken ze niet in.’

‘Toe, doe het, Hen. 't Is hier nog zoo vreemd.’

Hij ging. Ze hoorde hem beneden. Zou ze nou? Eventjes? Eventjes maar?... Nee, Hen zou kwaad worden... Nou, maar éventjes...

Ze trok de alkoofdeuren open, streek zenuwachtig-snel 'n lucifer af, lichtte onder het bed. De lucifer ging uit. Nóg een, gauw.

‘... O God!...’

‘Wat kijk je daar?... Pop, je bent werkelijk kinderachtig!’

[pagina 193]
[p. 193]

... ‘Ze is weer opgekomen! Ze is d'r weer! 't Is bloed, bloed!’

‘Kom, wees nou kalm.’

‘Nee, nee, nee! Voor geen goud slaap ik daar.’

‘Ik ben toch bij je!’

‘Voor geen goud!’

‘'k Zal zelf is kijken.’

Hij bukte, keek met de lamp onder het bed.

‘Je hebt gelijk.’

En zij keken elkander an, zonder spreken, met 't gevoel dat ze niet meer alleen in de kamer waren.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken