Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Schetsen. Deel 1 (onder ps. Samuel Falkland) (1915)

Informatie terzijde

Titelpagina van Schetsen. Deel 1 (onder ps. Samuel Falkland)
Afbeelding van Schetsen. Deel 1 (onder ps. Samuel Falkland)Toon afbeelding van titelpagina van Schetsen. Deel 1 (onder ps. Samuel Falkland)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.87 MB)

Scans (14.30 MB)

ebook (3.01 MB)

XML (0.33 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

schetsen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Schetsen. Deel 1 (onder ps. Samuel Falkland)

(1915)–Herman Heijermans–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 194]
[p. 194]

Engagement.

Toen ze nu geleefd had vijf-en-twintig jaar, kwam er een zeer groote gebeurtenis in haar leven.

Er geschiedde niets anders dan dat de schel overging, dat zuster Riek van haar borduurwerk opvloog, de trap àf bonsde, boven kwam met een brief, de rhumatieke moeder het couvert openscheurde én Jo een paar zoenen gaf.

Jo prikte zich bijna in de hand bij het borduren. Er moest wel iets heel krankzinnigs in den brief staan, als moeder an 't zoenen ging.

‘O, Jo, o Jo, wat 'n nieuws! Riek! Riek, wat 'n nieuws!’...

‘Wàt dan toch,’ zei Jo nieuwsgierig.

‘Hij vraagt om je hand!’

‘Wie?’

‘Wie zou je nou denken, zeg? Mensch, doe nou niet zoo verwonderd?’

Jo had den brief al te pakken. Riek las over haar schouder mee.

Jo las stil door. Riek begon na het eerste velletje als een ideoot te dansen door de kamer, brullend: ‘We gaan allemaal mee naar Indië, we gaan allemaal mee!’

‘Nou, wat zeg je d'r van?’

[pagina 195]
[p. 195]

Jo zat ineengehurkt, het borduurwerk slapneerhangend in haar schoot. De strengen rood, groen, geel hingen als dikke haren over haar bruine japon.

‘Laat d'r even denken,’ zei Riek.

‘Wat heit ze te denken!’ knorde moeder nijdig, ‘wat heit ze te denken, hè? Denk je dat d'r ooit 'n tweede om d'r komt?’

‘Mót ik naar Indië gaan als ik 'm neem?’

... ‘Als je 'm neemt... Dènk-ie daar dan nog over?’

‘Hij is zoo... leelik.’

‘Niet waar,’ zei Riek: ‘als-ie lacht heit-ie wat 'n mooie tanden.’

‘Al had-ie geen tand in z'n mond, zou-die 'n partij voor je wezen! Over een paar jaar is-ie controleur of azzistent, over twintig komt-ie met 'n rijkeluispensioen terug. Wou je liever je heele leven borduren? Kijk maar is naar de kringen onder je oogen!’

‘Ik had d'r heelemaal geen idee in dat-ie me vragen zou’...

‘Hij zal toch wel wat tegen je gezeid hebben, toen-ie nog hier was?’

‘Nee... Hij keek me nooit an... Hij sprak altijd met Riek.’

‘Dat heit je ouwe 'm anders gelapt. Zit nou niet zoo stil en geef asem! Ga dadelijk met Riek naar 't telegraafkantoor en telegrafeer 'm “ja” zooas-ie gevraagd heeft.’

‘'t Heeft zoo'n haast niet. 't Kan morgen ook gebeuren!’

‘Nee! Ben je heelemaal getikt, zeg? Je gaat nóú!’

‘Ik ben nog jong genoeg... Ik heb zoo'n haast niet te maken.’

[pagina 196]
[p. 196]

‘Je zèl, zeg ik, versta je!’

‘Wie trouwt d'r, jij of ik?’

‘Je bent 'n mispunt! Je bent 'n niksnut! Zel je gaan telegrafeeren?’

‘Nee, morgen! Ik wil d'r over slapen.’

‘Vandaag zèl je, zèl je!’

Ze keven in tegen elkander met scherpe, driftige stemmen, krakeelden tot het donker werd in het heete, benauwde kamertje.

 

Ze lag in het alkoof naast Riek. Achter het houten beschot hoorde ze moeder kreunen, die in het keukentje sliep. Het wekkertje, dat om zes uur moest afloopen, tikte kwaadaardig. Het was benauwd in de kamer, benauwd van het stoken, benauwd van de lamp, die den heelen avond gebrand had. De gordijnen waren neergelaten. Het licht van een gaslantaarn scheen aan tegen de witte stof, teekende het kruis af, waarin de ruiten gevat stonden.

Ze lag met oogen wijd-open, zóo dof en moe van de ruzie, dat ze niet denken kon.

Het wekkertje hinderde schrikkelijk. Ze dorst den slinger niet tegenhouen, omdat ze op moest voor het werk van ‘Tesselschade.’

Aan de andere zijde van het beschot kreunde moeder, die het rhumatieke lichaam wilde omdraaien, sterker.

‘Lekker,’ dacht ze. Ze had 'r pleizier in. Maar toen 't kreunen harder werd kreeg ze meelij, kwam 't bed uit, liep met de bloote voeten over het zeil, de gang door, de keuken in en hielp het dikkertje.

‘Ga maar weg! Laat me met rust! Jullie vermoorden me, beesten, jullie vermoorden me!’

Ze liep weer terug, tastte, tastte verkeerd, stootte

[pagina 197]
[p. 197]

den voet tegen den dorpel. De nagel snee in haar voet. Ze kreeg de tranen in haar oogen van pijn, ging zitten, trok het been op, nam den voet in de handen, beet zich op de lippen. In die houding begon ze te huilen, niet omdat ze zich gestooten had - dat dee wel pijn - dat was minder - om de ellende van 't leven - om die man die d'r gevraagd had - om de ruzie van vanavond - om al de beroerdigheid - om 't béést d'rnaast... Ze liet zich afglijen van den stoel, lag met het hoofd op d'r rokken en kousen.

Ze snikte niet lang.

Ze wàs weer in dat doffe gevoel van straks, in de benauwende spanning van het heete kamertje. Ze kreeg wèèr dat gevoel van vroeger, als ze te lang gewerkt had - dat gevoel van nooit meer veerkracht te zullen hebben, nooit meer frissche buitenlucht te zullen inademen, nooit meer te zullen komen tot de kracht om te stoeien als in ver geleefde dagen. Ze voelde de wereld als haar kamer. De wereld was een warme verstikkende kleine ruimte. Zij was er alleen in, alleen en òp. Ze was òp en wachtte niets meer.

Wat zou d'r gebeuren in... in... Indië. Ze zou varen over de groote zee... lekker... luchtig... frisch... zooas ze eens gevaren had naar Marken..., maar ze zou varen met dat altijd-blijvend zwarte loome gevoel... Ze zou dààr wonen, zooas ze hier gewoond had... met hem... met hem... Hij zou liggen waar Riek nou lei... Zij zou wakker worden, met de oogen wijd-open... 't zou even warm, heet, drukkend zijn... ze zou zich den voet stooten... en liggen met het hoofd op de natgehuilde kousen... terwijl hij met z'n rooien snor te slapen lag naast d'r.

Ze verlei het hoofd, keek naar de zwakverlichte

[pagina 198]
[p. 198]

gordijnen met de zwarte, doezelige kruizen. Op straat hoorde ze iemand voorbijgaan. Stap voor stap. Nou bonsde z'n voet tegen het ijzeren raster van de waterleiding voor de deur. Nou ging-ie den hoek om, was het weer stil.

Was het niet om het even, waar je te huilen lag op je kousen?

Was het niet om het even, of je leven voor je stond als een braking van zwart, in de stad hier... of dáár... in de binnenlanden?

Maar hier droomde je soms nog van een geluk, van een iets dat niet te zeggen, niet te bepraten is... hier hield je vast an een wonder, een teeken van God... hier droomde je van geheimzinnige dingen, als de zon in je kamer scheen en de musschen kruimels van 't kozijn pikten...

Zou 't leven daar nét zoo zijn... zoo dof, zoo verstikkend, zoo andrijvend als een plompe mist, zoo benauwend als een kleine heete kamer met een rhumatieke moeder...

Zei 't iets in 't leven, als je je verkocht an 'n man, an 'n vreemde vent, als dat leven nou toch eenmaal zoo was, als 't je liet dóódgaan op je stoel, terwijl de musschen van 't kozijn naar de daken en van de daken in de lucht vlogen...

Wat kon 't haar schelen... wàt kon 't haar schelen... morgen zou ze de zakdoeken afborduren.... als ze moeder gewreven had..., zou ze stokvisch gaan koopen bij Fuente in de van Wou..., waar ze altijd augurkies uit de vaten snoepte..., zou ze telegrafeeren naar Semarang... waar of dat lag... en wat of dat kostte... as ze nou maar genoeg geld bij ‘Tesselschade’ kreeg voor de stokvisch en 't telegram... en dan zou ze de kamer 'n goeie beurt geven... met al dat stoken en niet luchten voor 't ouwe mensch... werd de boel zoo vies om niet an

[pagina 199]
[p. 199]

te raken... dan zou ze de brander van de lamp ook 's goed doorblazen... al de gaatjes waren verstopt... en ze zouen samen 't kleed voor elven uitslaan... laatst had ze haast 'n bekeuring gekregen... de stokvisch most lang weeken... anders kwam-ie hard op tafel en d'r most nog mosterd wezen... nee anders niks...

Haast was ze ingedut.

Ze schrikte op door Riek, die snurkte.

Het was niet om uit te houwen van de warmte. Zachtjes schoof ze het raam op - heel klein kiertje, ademde de scherpe avondlucht, keek met droge oogen naar de omtrekken der bladerlooze boomen, naar de donkere wolken, die voorbij de maan dreven. De maan was geheel bedekt, begon zich los te werken uit de sponzen van zwart. Een wit wolkentipje kwam al verzilverd uit.

Ze wou 'm er uit zien komen. Maar hij kwam niet. Alleen wat wolkenrandjes stonden gekleurd alsof in de verte zilverbrand was.

 

Den volgenden morgen lag moeder nog te bed, toen ze terugkwamen. Riek frisch van de wandeling. Jo met kringen onder de oogen.

Moeder stak het hoofd uit de alkoof.

‘Wat heit 't gekost?’

‘Twee en twintig gulden, twee en zestig cent’..

‘Watte?’

‘Zes woorden, elk van drie gulden zeven en zeventig cent.’...

‘'t Is godbeterme 'n geld! Had je dan zes woorden noodig?’

‘Natuurlijk... Wolters - Indisch-ambtenaar - Semarang - ja - Jo.’

‘Ha-je dan Indisch niet weg kenne laten, stommert? Affijn. Laat ik je een zoen geven om je te felisisteeren.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken